Madoc. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |||||
[Nummer 4]Giselle de Nie
| |||||
[pagina 2]
| |||||
de samenleving af te scheiden. Enerzijds wordt deze immuun gemaakt voor buitenkerkelijke (familie)belangen, anderzijds lijkt de afwijkende, moeilijkere levenswijze hun gezag over de niet-clericale bevolking te legitimeren. Uit de formulering echter blijkt dat het om een innerlijke houding gaat die in en door het lichaam zichtbaar moet worden gemaakt. In de proloog van het concilie van de kerkprovincie van Tours in 461 wordt gezegd dat de bisschoppen de kerkelijke discipline willen herstellen na een lange periode van verwaarlozing - ongetwijfeld te wijten aan het overspoeld worden door Germaanse stammen - zodat ‘de kerk van God zuiver en onbesmeurd (pura et immaculata) mag blijven’.Ga naar eindnoot2. Dit is de eerste keer dat de term ‘zuiver’ voorkomt. De eerste bepaling geeft de reden voor clericale ‘zuiverheid’ die ook in de daaropvolgende eeuwen zal blijven gelden: ‘...opdat - vanwege het feit dat zij zuiverheid (puritas) niet alleen van hart maar ook van lichaam bewaren - de gebeden, die zij als een verzoek voor het volk uitvoeren, door God gehoord zullen worden. Want zoals de Apostel [Paulus] zegt: degenen die in het vlees zijn, kunnen God niet behagen; maar gij zijt niet in het vlees maar in de geest; en ook: alles is rein voor de reinen (munda mundis), maar voor de bezoedelden (coinquinati) en ongelovigen is niets rein (mundum); hun geest en geweten is bezoedeld (polluta)...’Ga naar eindnoot3. Om dus te kunnen bemiddelen tussen het volk en God moest de clerus van alle verlangens van het vlees, en in de eerste plaats van de sexuele verlangens, afzien. En niet - zoals in de oudtestamentische voorschriften voor priesters waarop deze regeling teruggaat (Lev. 22:3) - telkens voor een bepaalde tijd, maar permanent. Men kan in alle ernst zeggen dat een dergelijke gezamenlijke lichaamsbeleving werd voorgeschreven om, wat ook wij nog het esprit de corps noemen van deze groep te bevorderen. In 535 was men in Clermont bezig om zich te herstellen van een verwoestende bestraffingsoorlog en de bisschopszetel was vacant. Uit de proloog van de akten van het kerkconcilie dat daar toen gehouden werd zou men kunnen opmaken dat de koning de beraadslagingen had bijgewoond, en een aantal van de bepalingen wijst er heel duidelijk op dat de bisschoppen met zijn hulp de kenne- | |||||
[pagina 3]
| |||||
lijk aanwezige en storende lekeninvloed op kerkelijke aangelegenheden (zoals bisschopsverkiezingen) probeerden terug te dringen.Ga naar eindnoot4. Wat ik hiermee zeggen wil is dat een aantal voorschriften dat dit concilie uitvaardigde omtrent de scheiding tussen het heilige en het profane - waarin het lichaam belangrijk figureert - een vertaling zou kunnen zijn van deze poging in een symbolisch systeem. Enkele van de nieuwe voorschriften zijn:
Hier heeft de oudtestamentische opvatting dat alle dode lichamen ‘onrein’ zijn (Lev. 21:1), ingang gevonden in het christelijke ritueel. Zelfs het dode lichaam van een priester die, zoals we eerder zagen, gedurende zijn leven geacht werd volstrekt ‘rein’ te zijn, is ‘bezoedelend’, en deze kwaliteit kan kennelijk van het ene object (het kleed) naar het andere (de eucharistie) doorgegeven worden. ‘Het lichaam van de Heer’ (de eucharistie) lijkt het model te zijn van reinheid en het - zowel concreet als begripsmatig - centrum van het hele betekenisweb/ritueel rondom het symbool ‘lichaam’. Een vijfde-eeuws concilie te Vannes had bepaald dat de clerus niet naar bruiloften mocht gaan ‘opdat zij niet betrokken zouden raken in deze bijeenkomsten waarin liefdesliederen gezongen worden en onzedelijke lichaamsbewegingen uitgevoerd worden door koren en dansers; opdat degene die [dit] heeft gehoord en gezien, degene die met de heilige mysteriën belast is, niet bezoedeld raakt door de besmetting (contagio polluatur) van deze schandalige voorstellingen en woorden’.Ga naar eindnoot6. De term contagio, afgeleid van tangere, aanraken, is hier een ‘bezoedeling’ die kennelijk ook uitsluitend via de ogen doorgegeven kan worden. De persoon van de geestelijke staat centraal. In de akten van | |||||
[pagina 4]
| |||||
Clermont in 535 vinden we een bepaling waarin, net zoals in de eerder geciteerde, objecten weer centraal staan:
Als we bedenken dat het juist in deze tijd was dat vele grootgrondbezitters kapellen lieten bouwen op hun bezittingen, en waarschijnlijk dachten daarover wel het een en ander te zeggen te mogen hebben, dan zien we dat de bisschoppen met een dergelijk beroep op ‘reinheid’ ook de materiële cultusobjecten uit de handen van leken probeerden te houden. ‘Reinheid’ en ‘bezoedeldheid’ zijn dus onzichtbare kwaliteiten die in de menselijke geest en in een menselijk lichaam, maar ook in materiële objecten, inherent kunnen zijn. Zij markeren zoiets als de grens tussen het heilige en het profane. Geestelijken die getrouwd waren geweest vóór hun wijding, werden geboden daarna hun vrouwen als ‘zusters’ te bejegenen. Omdat de onderste leeftijdsgrens voor de priesterwijding echter op dertig jaar lag, en men in deze periode meestal vroeg trouwde, was het zo dat men toen desgewenst eerst een gezinsleven kon hebben en daarna een kerkelijke loopbaan. Maar ongehuwde geestelijken mochten alleen aan hen verwante vrouwen als huishoudsters hebben. Het concilie van Tours in 567 bij voorbeeld noemt vrouwen die bij geestelijken inwonen terwijl ze geen familie (moeder, zuster, dochter) waren, maar een ‘schijnbare non’ (quasi sanctimonialis), weduwe of persoonlijke dienares, ‘slangen’ die daar moeten verdwijnen. Ook de bisschop en zijn echtgenote mochten geen ‘menigte van vrouwen’ hebben, of ‘dienaren door wier besmettelijke aanwezigheid [de clerus] bezoedeld zou worden’ (famularum propinqua contagione polluantur).Ga naar eindnoot8. Gezien het feit dat moeders, zusters en dochters kennelijk niet beschouwd werden als een ‘besmettelijke aanwezigheid’, zal met dit laatste wel zoiets als sexuele aantrekkelijkheid bedoeld zijn geweest. Het effect | |||||
[pagina 5]
| |||||
van deze aantrekkelijkheid op de clerus leidde tot zijn ‘bezoedeling’. Dat de clericale discipline in Gallië in 567 misschien wel meer dan anders te wensen overliet, lijkt te spreken uit de proloog van de akten van dit concilie. De volgende constatering is verreweg de scherpste in deze eeuw: ‘...want waar de waanzinnige losbandigheid (insania libertas) wonden (vulnera) maakt, geneest de strengheid van de bisschoppen’.Ga naar eindnoot9. Het denken over misstanden of zonden als ‘wonden’ geeft aan dat de clericale groep als een ‘lichaam’ gezien wordt. Een wond beschadigt het lichaam en heft diens ‘heel’heid op, hetgeen een duidelijke symbolische betekenis kan hebben; maar laat ook een deel van de sappen verloren gaan. Is dit een alternatieve manier om over ‘bezoedeling’ te spreken?Ga naar eindnoot10. In het sexuele verkeer is het ook zo dat er lichaamsvocht afgescheiden wordt, en - zoals men in Leviticus kan vinden, en daar geldt het voor alle lichaamsvochtafscheidingen van mannen en van vrouwen (Lev. 15:1-33) - het is juist dat wat een mens ten aanzien van het heilige ‘vuil’ maakt. De kerk, als ‘lichaam’, wordt dus ‘genezen’ - in een andere bron uit deze tijd worden miraculeuze genezingen vaak als ‘reiniging’ beschrevenGa naar eindnoot11. - door het handelen van haar bisschoppen die samen als haar ‘hoofd’ beschouwd lijken te worden. In lofdichten uit deze periode wordt een aartsbisschop beschreven als ‘hoofd’ van zijn clerici die zijn ‘leden’ en ‘organen’ zijn; een diocesane bisschop wordt voorgesteld als de ‘ogen’ in ‘het lichaam van Christus’, en zijn gemeenschap van gelovigen is zijn ‘bruid’.Ga naar eindnoot12. In de brief van Paulus aan de Efeziërs, zal men zich herinneren, staat: ‘de man is het hoofd van zijn vrouw, evenals Christus het hoofd is zijner gemeente; Hij is het die zijn lichaam in stand houdt’; verderop suggereert Paulus dat, net als in een huwelijk, Christus ‘één vlees’ is met zijn gemeente als bruid (Efez. 5:23 en 28-32). Deze beeldspraak, die misschien ook aan de deelname van allen aan de eucharistie refereert, lijkt haaks te staan op wat Paulus elders zegt over de strijd van de geest tegen ‘het vlees’ en het in verband daarmee onderdrukken van de sexualiteit (Rom. 7:22-26). Maar uit beide beelden - dat | |||||
[pagina 6]
| |||||
van Christus als ‘hoofd’ en als ‘bruidegom’ - spreekt een verlangen ‘één vlees’ met Hem te zijn. En zo wordt de schijnbare tegenspraak in een meer wezenlijke betekenisdimensie opgelost. Het lichaam van Christus staat inderdaad centraal voor clerus en gelovigen in deze tijd; zij vereren het in de eucharistie als het allerheiligste en zij zijn het tegelijkertijd zelf. De zichtbare symbolische ordeningen die de auteurs van de concilieteksten in de gemeenschap tot stand willen brengen, zijn een ‘belichaming’ in het groot van hun beeld van zichzelf. |
|