Madoc. Jaargang 1989
(1989)– [tijdschrift] Madoc– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |||||
C.L. Temminck Groll
| |||||
[pagina 3]
| |||||
werk, gesteund door archiefonderzoek, horen daarom hogere eisen te worden gesteld. Tijdens de uitvoering moet dat steeds opnieuw worden bijgehouden en er moet in alle stadia op vondsten kunnen worden ingespeeld. Deze moeten in het uiteindelijke resultaat een rol kunnen spelen - al zullen ze zelden mogen leiden tot het reconstrueren van een vroegere toestand. Juist bij middeleeuwse gebouwen immers - en bij wereldlijke nog meer dan bij kerkelijke - heeft dat veel sneller een beeld van geschiedvervalsing tot gevolg dan dat bij jongere monumenten het geval is; dáárbij is vaak een completer beeld over een vroegere toestand te verkrijgen. Alle charters wijzen het reconstrueren in oude vormen van verdwenen of onherkenbaar verweerde elementen ten strengste af. Hoe algemeen dit ook wordt gesteld, in feite is deze afwijzing méér gericht op de omgang met middeleeuwse gebouwen (en oudere!) dan op die met jonger werk. Het is immers juist omdat men in het verleden zó vaak en zó hevig is geschrokken van het harde resultaat, van het verlies aan authenticiteitswaarde, bij de restauratie van een middeleeuws monument, dat men kwam tot het formuleren van zo strenge regels. Vele negentiende- en vroeg twintigste-eeuwse restaurateurs schroomden dan ook niet - met hoeveel kennis van zaken ze ook werkten - om de huid van een monument te vernieuwen in harder materiaal, het terug te brengen in een - al dan niet vermeende - oude vorm of ‘af’ te maken wat nooit was voltooid.Ga naar eindnoot5. Het verzet tegen deze manier van doen kan worden getypeerd door Ruskin's uitspraak: ‘Restoration is the worst manner of destruction.’ Op basis van diens beginselen richt William Morris de Society for the Protection of Ancient Buildings op.Ga naar eindnoot6. Deze propageerde een veel conserverender aanpak, zoals die zich ook ontwikkelde op andere terreinen van het zorgvuldig beheer van historisch erfgoed (vergelijk de eerdere bijdragen over dit onderwerp in MadocGa naar eindnoot7. (afb. 1). Het grote verschil blijft natuurlijk, dat een gebouw in de open lucht staat en een maatschappelijke functie moet hebben. Dit vereist steeds weer een ingrij- | |||||
[pagina 4]
| |||||
pender aanpak dan die welke voldoet voor een museumstuk of een archivalisch document. Het eerste voorbeeld in Nederland van de meer voorzichtige aanpak bij een belangrijk middeleeuws monument is ir. J.J. Weve's restauratie van de Valkhofkapel te Nijmegen, in 1905. Schrijver dezes heeft al 35 jaren, in begeleiding en in eigen werk, geprobeerd déze visie te benadrukken. Heel vaak is het daarbij mogelijk om, zònder iets terug te brengen, toch een zwaarder accent op de middeleeuwse oorsprong te leggen door nog aanwezige, maar aan het oog onttrokken, elementen weer in het zicht te brengen (afb. 2-3).Ga naar eindnoot8. Naast het zo zorgvuldig mogelijk omgaan met de bestaande materie is het echter ook van belang, dat we de regel van ‘niets terugbrengen van wat er niet meer is’ genuanceerd leren toepassen. Zo zijn er abstracte karakteristieken in de sfeer der immateriële aspecten, als relatie met de omgeving, vorm van de bouwmassa, silhouet, ruimtevorm en lichtval, waarin wel degelijk teruggaan naar een vroegere toestand mogelijk is. Naarmate meer van duidelijk herkenbare ontwerpen sprake is, kunnen we daar verder in gaan. Veel gevallen bij voorbeeld van reconstructies na calamiteiten (oorlogsschade, brand, instorting) zijn, ondanks dat veel authentiek materiaal verloren ging, toch heel bevredigend, omdat bovengenoemde aspecten perfect konden terugkomen: de toren van San Marco in Venetië (instorting 1902), de Lakenhal te Ieper (verwoest in de Eerste Wereldoorlog), kerken en torens die in de Tweede Wereldoorlog heel ernstig waren beschadigd. Ook kastelen als Doornenburg en Doorwerth zijn - hoewel veel minder op ontwerpen berustend - dankzij goede documentatie overtuigend herleefd. De grote problemen komen pas bij de tastbaar-materiële aspecten
| |||||
[pagina 5]
| |||||
1
| |||||
[pagina 6]
| |||||
2
| |||||
[pagina 7]
| |||||
3
| |||||
[pagina 8]
| |||||
als de constructie, de afwerking van de huid en de decoratie. Voor wat de afwerking betreft weten we - dankzij nauwkeurig onderzoek - in elk geval veel beter dan een halve eeuw geleden, dat deze steeds zeer zorgvuldig was. De romantisch-ruwe oppervlakken die men in de jaren dertig nastreefde berustten op een totaal verkeerde visie. Steenslag, voegwerk en bepleistering kunnen soms redelijk benaderd worden. Een architectonische kleurstelling kan in bepaalde gevallen op grond van vondsten worden gereconstrueerd (enkele voorbeelden: de dertiende-eeuwse kerk te Limburg an der Lahn, die op grond van vondsten zijn oorspronkelijke polychromie herkreeg, de rode achtergevel van het huis Oudaen te Utrecht). Ook vroeger moesten buitenverflagen met een zekere regelmaat worden vernieuwd! De eis van zo hoog mogelijke authenticiteit, welke aan interieurschilderingen wordt gesteld, geldt daarom niet voor buitenschilderwerk. Figuratieve decoratie moet inderdaad als onreconstrueerbaar worden beschouwd. Dit geldt zowel voor bouwsculptuur als voor wandschilderingen. Bij deze laatste kan partiële completering door middel van stippeltechnieken natuurlijk zeer verhelderend werken. Een groot winstpunt van de laatste decennia is, dat ook niet direct zichtbare constructieve elementen, zoals met name de kappen, beschouwd worden als essentiële onderdelen van het monument. Een middeleeuws gebouw heeft niet alleen esthetische en historische waarde, maar ook een waarde als document van de geschiedenis van de bouwtechniek (afb. 4). Ook daarin is elk fragment dat nog authentiek is, het waard om gespaard te blijven. Daarom is het vaak wenselijk om, wanneer een bepaald onderdeel niet meer zijn oorspronkelijke spankracht heeft, éérder zijn toevlucht te nemen tot de mogelijkheden die de moderne technologie biedt, dan tot vernieuwing van dat onderdeel.Ga naar eindnoot10. De restaurateur van het middeleeuwse gebouw mag proberen het verhaal dat hij er in leest zo duidelijk mogelijk visueel te ‘vertellen’, mits hij zijn keuzen ook schriftelijk verantwoordt. Maar hij mag niet méér over het verleden vertellen dan wat hij werkelijk weet. En vooral moet hij elk spoor, ook het nog onver- | |||||
[pagina 9]
| |||||
klaarbare, dat een volgende generatie vanuit nieuwe gezichtspunten aanleiding zou kunnen geven dat verhaal te verfijnen of te herzien, voor die volgende generatie laten voortbestaan!
Afb. 4 Gotische kapconstructie op zogenaamde krommers. Arnhem, Vijzelstraat 27 (Rijksdienst Monumentenzorg 1966)
|
|