[Hij had gehoopt dat het zonder herfst kon.]
Hij had gehoopt dat het zonder herfst kon.
Ineens sneeuw. De ascese van wit. De precisie van kou.
Minder moet zorgen voor betekenis,
meer moet ervan genezen -
en dat het dan gedaan was. Niet dit maanden -
lange afhaken van laatste blaren, uitsorteren
van rommel, zó eindeloos uitpakken met gemis
dat je de blaren terug zou hangen aan hun takken.
Hij had gehoopt dat het zonder verzuren kon.
Maar de hele tuin ligt te gisten van uren
regen, en bijna te sissen van één minuut zon.
O, toen alles nog voorbij kon gaan en niets hoefde te duren.
Uit: Herman de Coninck, De hectaren van het geheugen, Manteau, Antwerpen 1985