Maatstaf. Jaargang 40
(1992)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 41]
| |
Robert Lemm
| |
[pagina 42]
| |
werkelijkheid.Ga naar eind4 Men verdroeg elkaar omdat men niet anders kon, omdat geen van de drie groepen in staat was zich aan de andere op te leggen. Als we over Spanje spreken dan hebben we het, in grote lijnen, over de periode 1492-1648. Dát is de tijd van het ‘Europese’ Spanje, het Spanje dat de wereld regeerde en model stond. Door verzwagering aan het Huis van Habsburg was het land bezuiden de Pyreneeën uit zijn isolement geraakt, maar voelde Frankrijk zich ingesloten. Karel v was heer en meester van Spanje, Italië, de Duitse contreien en de Nederlanden; Filips ii, zijn opvolger, voerde met zijn oom Ferdinand, de keizer van Oostenrijk, katholiek Europa aan tegen de protestanten: Engeland, de Noordelijke Nederlanden, sommige Duitse vorstendommen. Frankrijk, officieel het katholicisme toegedaan, probeerde uit het isolement te komen door heimelijk protestantse krachten te steunen en daarmee de Madrileens-Weense as te breken. Die politiek zou pas in de zeventiende eeuw succes hebben, nadat Spanje was verzwakt door de oorlog tegen Engeland en de Lage landen en nadat Oostenrijk was verzwakt door de Dertigjarige Oorlog tegen de Duitse protestanten. Richelieu en Mazarin, de sterke mannen van het Parijse hof, legden de basis voor de hegemonie van de zonnekoning. Maar de Franse monarchie die in de tweede helft van de zeventiende eeuw de leidersrol van Spanje overnam, kon zich niet meer de dienares van de godsdienst noemen. De godsdienst was voortaan de dienares van de Staat: ‘Cuius regio, eius religio.’ Het gallicanisme was nog net geen anglicanisme. Van ‘hispanicisme’ of ‘hispaniolisme’ was nooit echt sprake geweest. Spanje voelde zich de erfgenaam van het oude Rome en stond in principe een katholicisme voor dat universeel moest zijn, als een mozaïek.Ga naar eind5 Het pauselijke Rome, sinds een eeuw van het Spaanse zwaard afhankelijk, was niet helemaal overtuigd van dat universalisme, hetgeen bij tijd en wijle resulteerde in steun aan Franse verlangens. De vader van Olivares, Spaans ambassadeur in Rome, heeft de Heilige Vader herhaaldelijk verweten dat hij met zijn steun aan Frankrijk het protestantisme in de kaart speelde. De zoon zou ervaren dat zijn vader daarin niet ongelijk had.Ga naar eind6 Universeel of niet, wat in 1648 te gronde ging was de monarchie als steunpilaar van de godsdienst. Wat in 1648 opkwam heet in de geschiedenis ‘verlicht’ of absolutistisch despotisme. Maar je zou het net zo goed ‘nationalisme’ kunnen noemen. De cynische historicus zal opmerken dat die ‘universele monarchie’ in wezen puur op het eigen belang gerichte machtspolitiek was. Dat is ook precies wat de vijanden van het Spaanse imperium beweerden. Willem van Oranje en Elisabeth van Engeland voorop. Dat een dergelijk verwijt in de eerste plaats terugslaat op voornoemde vorsten, lijdt geen twijfel. Want nergens genoot de zeeroverij zoveel prestige als in Engeland en Holland. Figuren als Hawkins, Drake, Raleigh of Piet Hein zouden in geen enkel ander land toentertijd helden hebben kunnen worden. Dat Engeland en Holland hun ‘koloniën’ louter als ‘wingewesten’ zagen, als grabbeltonnen ten behoeve van de nationale welvaart, valt evenmin te ontkennen. Om die ‘politiek’ te rechtvaardigen wees men op de onterechte claim van Rome de ‘waarheid’ in pacht te hebben en op de onterechte claim van Spanje om voor die waarheid op te komen. Het Spanje van Filips ii had ‘God’ geüsurpeerd. Willem en Elisabeth meenden met even veel recht te mogen beweren dat ‘God’ aan hun kant stond. Het probleem van de ‘protestantse God’ was evenwel dat Hij zichzelf niet alleen over elkaar beconcurrerende naties moest verdelen, maar dat Hij ook binnen de afzonderlijke naties door verschillende secten werd opgeëist. De Hollandse filosoof Coornhert voorzag dat probleem en ried rond 1580 de vader des vaderlands aan uit de verschillende segmenten een nationale identiteit te smeden en zich zelf als alleenheerser op te werpen.Ga naar eind7 Beide raadgevingen zouden onhaalbaar blijken. De Britse filosoof Francis Bacon wilde omstreeks 1598 de ‘waarheid’ aan ieder persoonlijk | |
[pagina 43]
| |
overlaten, mits men de Engelse Kroon maar gehoorzaamde, waarmee godsdienst in feite door ‘staatsdienst’ werd vervangen, een zienswijze die op Hobbes en Spinoza vooruitliep.Ga naar eind8 De Vlaamse filosoof Lipsius achtte in 1584 ‘vaderlandsliefde’ een wassen neus en laakte het nationale egoïsme op grond van de traditionele opvatting dat God ‘de hele planeet’ ter harte ging. Die laatste zienswijze, impopulair in Holland, was ook de zienswijze van Olivares.Ga naar eind9 Onder de verschillende groeperingen die Coornhert opsomde bevond zich die der ‘geldisten’, ofwel de aanbidders van de Mammon. En het was die groep die Holland zijn ‘gouden eeuw’ zou bezorgen. De Handel kon de secten hun verschillen doen vergeten en maakte de ‘godsdienstvrijheid’ mogelijk, die door de Verlichting als een ‘sterkte’ zou worden uitgelegd. Winst maken zonder in het zweet des aanschijns te zwoegen gold in de ‘katholieke’ wereld nog als ‘zonde’, maar Calvijn achtte het vragen van rente (tot zes procent) niet meer nadelig voor het zieleheil.Ga naar eind10 En omdat Luther de ‘goede werken’ al had afgedaan als van geen invloed op iemands bestemming in het hiernamaals, konden de protestant en de protestantse naties zonder gewetenswroeging hun financiële gang gaan. Engelse piraten onderschepten Spaanse zilvervloten op zee en Hollandse kaapvaarders maakten zich van Portugees Oost-Indië meester. Wat voor rechten konden de Spanjaarden en de Portugezen op hun ‘koloniën’ laten gelden?, redeneerde men. Hadden de Engelsen en de Hollanders niet evenveel recht om daar ook hun slag te slaan? Dat de Iberische naties niet alleen een beleid van halen, maar ook van brengen voerden, dat ze door evangelisatie werden gedreven, gold binnen de nieuwe filosofie als een anachronisme, dat buiten de boot naar de vooruitgang viel. Het werd als hypocrisie uitgelegd: onder de dekmantel van de godsdienst stalen de katholieken evenveel als de protestanten. Dat men daar in Spanje anders over dacht, laat zich raden. Maar Spanje was na de ondergang van de Armada lamgeslagen. Filips ii, die bijna in zijn eentje en slechts bijgestaan door een paar raden het grootste rijk ter wereld vanuit zijn afgelegen kloosterpaleis bestuurde, was opgevolgd door een zoon die weliswaar zeer vroom was, maar niet kon of wilde regeren. Dat liet hij aan zijn favoriet over, de hertog van Lerma. Favorieten of ‘eerste ministers’ - leerde de geschiedenis van Castilië (Alvaro de Luna, Beltrán de la Cueva) - creëren verdeeldheid in de administratie van koninkrijken, waardoor facties ontstaan die elkaar bestrijden. Tijdens de regeringsperiode van Filips iii (1598-1621) groeide de onderlinge verdeeldheid aan de top; bovendien nam het aantal raden en ministeriën toe. Spanje werd de eerste ‘bureaucratie’ van Europa. Baantjes werden vergeven op grond van relaties of verkocht aan de meest biedende. Dat nepotisme en die venaliteit ondermijnden de principes waarop de Spaanse monarchie groot was geworden. Isabel en Fernando, de grondvesters van Spanje, hadden hun succes onder meer te danken aan het benoemen van mannen van verdienste op sleutelposities,Ga naar eind11 zonder zich te bekommeren om adellijke prerogatieven. Men moest zich waarmaken in de strijd, en er waren alom fronten die daartoe de mogelijkheid boden: de herovering van het schiereiland op de Moren was nog niet afgelopen, of de veroveringen van Italië en Amerika begonnen, alsmede de strijd tegen de Turken en de Noordafrikaanse zeerovers. Onder Karel v trad de monarchie bovendien tegen de lutheranen aan, onder Filips ii kwamen de Nederlandse calvinisten en de Britse anglicanen aan de beurt, maar in 1588 incasseerde Spanje zijn eerste grote nederlaag sinds honderd jaar. Stond God nog wel aan de kant van de Spaanse monarchie? Een zeker defaitisme moet zich in zijn laatste jaren van de ‘voorzichtige koning’, zoals Filips ii genoemd is, hebben meester gemaakt.Ga naar eind12 Onder zijn opvolger Filips iii werd de buitenlandse politiek bepaald door een houding van ‘redden wat er te redden valt’, waarbij degenen die namens de koning regeerden hun eigen voordeel lieten prevaleren boven het | |
[pagina 44]
| |
belang van de monarchie. De nieuwe regeerders hadden het zwaard voor de pen ingeruild en waren bureaucraten geworden. Het geloof in de ‘roeping van Spanje’ was tanende. Een combinatie van defaitisme, pacifisme en zelfzucht bracht de Spaanse administratie tot het sluiten van het Twaalfjarig Bestand met Holland (1609). De ‘duiven’ in de staatsraad, onder wie de hertog van Lerma, voorzagen dat de oorlog tegen het ‘opstandige gewest’ niet op snelle termijn te winnen was en besloten tot een ‘adempauze’, die van de andere kant werd gewenst door de Hollandse ‘duiven’ onder leiding van Oldenbarnevelt. Het bestand was vanuit Hollands perspectief bevorderlijk voor de ‘handel’ en maakte de handen van Den Haag vrij voor de concurrentieslag met Engeland. Spanje bedong onder andere dat Holland de rechten van de katholieke minderheid zou respecteren.Ga naar eind13 Dat was voor de duiven of liberale Arminianen geen probleem, want zij huldigden het standpunt dat God en Geld twee verschillende dingen zijn. De puriteinse Gomaristen waren het daar niet mee eens. Zij wilden van Holland een calvinistische natie maken. Achter die controverse ging een strijd om de macht schuil tussen het rijke westen en de armere, provinciaals-puriteinse rest van de Noordelijke Nederlanden, aangevoerd door respectievelijk de mercantilist Oldenbarnevelt en de martiale prins Maurits. De laatste bracht de eerste op het schavot (1619) en dat betekende de overwinning van de calvinisten, die de katholieken geen rust gunden. Dat zou de voornaamste reden voor Spanje worden om het bestand te verbreken. Andere redenen waren dat Holland en niet Spanje van de vrede had geprofiteerd (de kaapvaart op Indië), dat Holland de blokkade voor de haven van Antwerpen niet had opgeheven (waardoor Spaans Vlaanderen niet van de handel meeprofiteerde), dat Holland de protestanten in Bohemen hielp tegen de Oostenrijkse keizer en, last but not least, dat Spanje met het bestand zijn internationale prestige op het spel zette. De factie van Lerma werd door de havikken van slapte en ledigheid beschuldigd. Olivares zou van die kritiek gebruik maken en de hofkliek rond de zwakke koning Filips iii in discrediet brengen. De verbreking van het Twaalfjarig Bestand vond plaats in het jaar waarin Filips iv de troon besteeg. De man die namens de koning de binnen- en buitenlandse politiek van Spanje ging bepalen was de graaf-hertog van Olivares. Met zijn heengaan, twintig jaar later, zou de laatste ‘Europese’ staatsman van Spanje, tevens de laatste paladijn van de ‘universele monarchie’ verdwijnen. Zijn taak was tweeërlei: zorgen dat die monarchie in Europa gerespecteerd bleef en verhinderen dat die monarchie van binnenuit desintegreerde. Dat hij niet slaagde valt hem, gegeven de omstandigheden, niet te verwijten, hoewel hij wellicht meer door heerszucht werd gedreven dan door bestuurlijke bekwaamheden geleid.
Wie stijgen wil begint met kruipen. Door de ‘pispot’ van de kroonprins te kussen werd hij de ‘kloten’ van de koning. Dat geeft letterlijk en figuurlijk Olivares' loopbaan in een notedop weer.Ga naar eind14 Zijn honger naar macht was mede ingegeven door het ‘onrecht’ dat zijn bejaarde vader zou zijn aangedaan. Don Enrique de Guzmán, die het vaderland als ambassadeur te Rome, onderkoning van Napels en minister van financiën onder koning Filips iii had gediend, voelde zich ondankbaar terzijde geschoven door de hertog van Lerma. Zoon Gaspar de Guzmán moest waarmaken wat zijn vader en grootvader niet was gelukt: een ‘grande’ worden, gerespecteerd door de ‘adel’, waar vader en zoon Olivares op neerkeken omdat titels geen gevolg van verdiensten meer waren. De minachting voor al die nutteloze hertogen en markiezen die aan het hof gedijden zou in andere landen van don Gaspar een Cromwell of een Robespierre hebben gemaakt, maar de Spaanse monarchie was te heilig voor revolutionaire fantasieën. Hij doodde de koning niet, maar hij kneedde de koning, hij maakte de koning tot de dienaar van zijn wil, hetgeen hem lukte doordat hij die koning als kind in handen kreeg. | |
[pagina 45]
| |
Toen de tienjarige Filips aan het Franse prinsesje Isabelle de Bourbon werd uitgehuwelijkt (en zijn zusje Ana aan de Franse kroonprins Lodewijk, in de hoop dat die dubbele familieband vrede tussen de twee grootmachten zou brengen), kreeg deze een eigen huishouding, en daarbij hoorde personeel. Gaspar de Guzmán had tien jaar tevoren een enorme bruidsschat neergeteld voor een hofdame, Inés de Zúñiga, van wie hij niet alleen veel kinderen (liefst jongens) verwachtte, maar ook invloed aan het hof. Met haar aanbeveling solliciteerde don Gaspar naar een post in de prinselijke huishouding, nadat hij het aanbod van Lerma om, net als zijn vader, ambassadeur in Rome te worden resoluut had afgewezen. De dertigjarige Gaspar kreeg een aanstelling als kamerheer, maar Lerma liet zijn omgang met de prins bewaken door diens voedster, die sinds de dood van de koningin de jongen als een moeder verzorgde. Aangezien de koning geen tijd had om zich met zijn zoon te bemoeien, kon Gaspar de rol van ‘vader’ op zich nemen. Als kamerheer had Gaspar toegang tot het slaapvertrek van de prins, waar hij hem aan- en uitkleedde, wekte en naar bed bracht. Alleen de voedster deelde in de intimiteit, dus als hij invloed wilde moest zij verdwijnen. Zij haatte de kamerheer en stookte haar pupil tegen hem op. Om zijn toewijding aan het lastige prinsje te bewijzen, heeft Gaspar toen diens pispot gekust. De rest ging vanzelf, want met het ouder worden ontgroeide de jongen de voedster. Met zijn prinses mocht hij nog geen geslachtsgemeenschap hebben, en dat gaf ‘vader’ Gaspar de kans de jongen alvast in te wijden. Hij nam hem mee naar de vrouwen en liet hem zien ‘hoe het moest’. Weldra had de prins de smaak te pakken en tussen de twee groeide een heimelijke verstandhouding die prinses Isabel hevig teleurstelde en de hertog van Lerma alarmeerde. Behalve zijn nachtelijke uitstapjes met de prins, papte don Gaspar aan met de zoon van Lerma, die de vijandelijke factie tegen zijn vader aanvoerde. Bovendien haalde hij zijn geroutineerde oom en havik Baltasar de Zúñiga, Spaans ambassadeur in Brussel, naar Madrid. Don Baltasar stond bekend als een tegenstander van Lerma. En toen koning Filips iii in 1621 stierf, waren de kaarten geschud. De zwakke prins, nu Filips iv, liet het regeren aan zijn ‘sterke man’ en diens oom over. De hertog van Lerma en zijn zoon werden op beschuldiging van malversatie verbannen, hun aanhang werd afgedankt. Om het volk te behagen liet Olivares een impopulaire minister terechtstellen op de Plaza Mayor van Madrid. Degenen die onder de vorige koning uit de gratie waren gevallen, mochten de gevangenis verlaten en naar het hof terugkeren. Onder hen was de graaf van Villamediana, vriend van de gekunstelde dichter Góngora, bij wie koningin Isabel troost zou zoeken tegen de trouweloosheid van de koning; hij zou een jaar later op mysterieuze wijze in hartje Madrid worden vermoord. Met de attributen van Hercules en Minerva liet de graaf van Olivares zich vereeuwigen door een schilder die hém de kroon op het hoofd van zíjn koning liet zetten. Niet lang daarna liet hij zich als Atlas afbeelden, gebukt onder een Spaanse monarchie die de wereld beheerste. De vox populi, bekend met de wijze waarop de graaf de prins had ingewijd, voegde aan de kwaliteiten van Hercules en Atlas nog die van Priapus toe. Olivares is in verschillende fasen van zijn leven door Velázquez en Rubens uitgebeeld: trots, te paard, bezadigd, melancholiek. Fysiek leek hij op Sancho Panza: gedrongen, besnord, kalend, zwaar behaard. Geestelijk leek hij op Don Quichot: hij zou het ideaal van de universele monarchie ten dienste van het katholicisme tegen windmolens en reuzen verdedigen. In alles was hij het omgekeerde van zijn rivaal Richelieu, die zich ondertussen van de zwakke Franse kroonprins had meester gemaakt en drie jaar later begon te regeren. Tot Olivares' favoriete hobbies behoorden paardrijden en stieregevechten, boeken verzamelen en kunstenaars aanmoedigen. Hij haalde Velázquez vanuit Sevilla - waar het paleis van de graven van Olivares stond en | |
[pagina 46]
| |
waar don Gaspar enige jaren maecenas was geweest - naar het hof en liet zich het hof maken door Lope de Vega, Quevedo en een hele reeks dichters en toneelschrijvers. Om de sfeer van verslagenheid in Spanje te keren, verbraken Baltasar de Zúñiga (die een jaar later zou sterven) en zijn neef het Twaalfjarig Bestand. Het internationale prestige van de monarchie moest worden hersteld en de Zuidelijke Nederlanden dienden te worden gered voor het Geloof. Die geste veroorzaakte de gewenste euforie, maar kostte veel geld. De troepen die voor lange duur in Vlaanderen werden gelegerd, zouden de schatkist in korte tijd uitputten. De Spaanse Kroon was genoopt dure leningen te sluiten, waardoor het uit Amerika arriverende zilver snel via voornamelijk Genovese bankiers wegstroomde. Bovendien werden de schepen uit de koloniën door de hervatting van de oorlog een geliefd doelwit van Hollandse kapers. Maar ook als de schepen veilig aankwamen, viel de voorraad edelmetaal tegen, want de Amerikaanse onderkoninkrijken waren inmiddels zélf bureaucratieën geworden en veel geld diende derhalve ter plekke te worden geïnvesteerd. Om uit de impasse te komen liet Olivares de Genovezen vervangen door Portugese bankiers. Portugal was sinds dé annexatie van 1580 een onderdeel van de Spaanse monarchie en daarom kon men van hen meer loyaliteit verwachten. De Genovezen namen wraak door hun Portugese concurrenten van crypto-judaïsme te beschuldigen, maar de Inquisitie, geleid door de met Olivares bevriende jezuïeten, negeerde die aantijging om wille van het landsbelang. De nieuwe bankiers rieden de eerste minister aan om de inflatie, gevolg van het slaan van te veel munten, de kop in te drukken, het binnenkomende edelmetaal uit Amerika op te waarderen en Holland liever ter zee dan ter land te bevechten: Olivares zou er goed aan doen een oorlogsvloot te bouwen. Maar de economische politiek van Olivares zou uitlopen op een mislukking. De geldontwaarding nam toe, de legeraanvoerders in Vlaanderen en Duitsland klaagden dat de soldij niet doorkwam, Sevilla leed onder het handelsembargo en de nieuwe levantcompagnieën in Barcelona en Valencia - opgericht in de hoop het succes van de Hollandse v.o.c. te evenaren - leverden niet op wat ervan verwacht werd. Direct na zijn troonsbestijging had Olivares de koning laten weten dat hij zuinig moest zijn met geld en het weggeven van baantjes en titels. Dat bleek makkelijker gezegd dan gedaan. Het Spaanse rijk was veel te groot om op de ambtenarij te kunnen beknibbelen. De nieuwe economische politiek bracht veeleer een toename van instellingen met zich mee. Het plan om van de Spanjaarden nuttige handelaren en industriëlen te maken teneinde met Holland en Engeland te kunnen concurreren, botste niet alleen met de Spaanse geaardheid, maar hield bovendien in dat men de methodes van de vijand overnam, hetgeen onvermijdelijk tot het spelen van een tweede viool leidt. Voor de handel was Spanje domweg niet in de wieg gelegd. De kracht van Spanje had altijd in de ‘wapens’ gelegen, maar het ‘geloof’ erachter haperde. De ‘successen’ die legeraanvoerder Spínola in de Nederlanden behaalde, zoals de inname van Breda, werden in het moederland breed uitgemeten, maar waren in werkelijkheid van weinig betekenis. Om Holland met enig resultaat te kunnen bestrijden had Spanje het bondgenootschap van Engeland nodig. In 1623 kwam de prins van Wales op bezoek in Madrid, aangetrokken door een zuster van koning Filips iv, María. Kroonprins Karel was de zoon van koning Jacobus i van Engeland en de kleinzoon van Mary Stuart. Om haar van het schavot te redden had Filips ii destijds zijn Armada naar Engeland gezonden. Zowel Engeland als Spanje hadden belang bij een huwelijk tegen Holland. Hoewel Karel en María elkaar niet verstonden, schijnen ze verliefd op elkaar te zijn geworden. Een halfjaar lang lieten de Engelse kroonprins en de hertog van Buckingham zich in Spanje fêteren, maar Olivares wilde | |
[pagina 47]
| |
van geen huwelijk weten omdat Karel ‘protestants’ was. De graaf kon het niet over zijn hart verkrijgen om eerst het bestand met het ene protestantse land te verbreken en vervolgens met het andere protestantse land in zee te gaan. Een dergelijke politiek was niet alleen niet te verkopen, Olivares geloofde er in alle oprechtheid niet in. Richelieu moet in zijn vuistje om dat quichottisme hebben gelachen; achteraf bekeken, verspeelde Olivares hiermee de enige reële kans om Holland op de knieën te krijgen. Engeland nam wraak door de haven van Cádiz aan te vallen en María was boos dat haar huwelijk niet doorging. Maar zij zou koningin van Hongarije worden en Karel i zou door Cromwell worden onthoofd. In 1625 werd koning Filips iv door zijn sterke man versierd met de epitheta ‘grande’ en ‘justo’, terwijl hij zelf de titel ‘hertog’ mocht gaan voeren, zonder dat hij die van ‘graaf wilde opgeven. In dit als ‘annus mirabilis’ geboekstaafde jaar hield de graaf-hertog zijn grote en rechtvaardige koning voor dat hij zijn rijk als een eenheid moest besturen en niet als een samenstel van afzonderlijke delen. Hij diende zich als een ‘planeet’ te midden van ‘satellieten’ te gedragen. Op het punt van de wetten diende Castilië normgevend te zijn, maar alle functies, tot en met de hoogste, dienden toegankelijk te zijn voor vazallen uit andere delen dan Castilië. De koning moest met name rekening houden met de eigen aard en de privileges van Catalonië en Portugal, onder andere door daar regelmatig acte de présence te geven. Ter wille van de bevolkingstoename werden Vlamingen en Duitsers, mits katholiek, aangemoedigd zich in de Amerikaanse koloniën te vestigen, zodat de leegloop van Spanje kon worden tegengegaan. Olivares, dik en zwaar geworden, torende op het hoogtepunt van zijn macht en torste als Atlas de universele monarchie op zijn schouders. Om de zedenverwildering aan het hof te beperken werden een reeks puriteinse maatregelen afgekondigd, maar noch de koning noch de graaf-hertog gaven het goede voorbeeld. De boeren die de handen uit de mouwen wilden steken verkommerden in de wachtkamers, terwijl de edelen, dronken van grootheidswaan, hun tijd verdeden met duelleren en andere galanterieën. Het land lag stil en het hof was één groot feest van potverteren, toneel en jachtpartijen. De planeten-koning, zoals Filips iv genoemd werd, was frivool, bijgelovig, schijnheilig en gedroeg zich als een Don Juan. De wijze en rechtvaardige koningen die Lope de Vega en Calderón de la Barca in hun beroemde toneelstukken opvoerden hadden niets met het creatuur van Olivares te maken. Op het ‘annus mirabilis’ volgde een tijd van rouw. Olivares' enige kind, zijn dochter María, was kort na de bevalling van een dood dochtertje gestorven en daarmee dreigde zijn geslacht uit te sterven. De nu veertigjarige maar kinderloze graaf-hertog verviel in een diepe zwaarmoedigheid en zwoer zijn lichtzinnige leven af. Hij zou voortaan een trouw echtgenoot zijn en zich voor de rest van zijn leven als monnik gedragen. Alles wijst erop dat hij zijn gelofte gestand deed, maar de ‘legende’ die na zijn val om zijn persoon werd gesponnen wil dat hij zich eens onder invloed van een pseudo-mystieke sekte met zijn vrouw naar een Madrileens klooster begaf om haar onder de blik van een kring kindse nonnetjes te bevruchten, want alleen op die manier - had men de bijgelovige graaf-hertog wijsgemaakt - wilde God zijn roep om nageslacht verhoren. Maar Inés de Zúñiga kon geen kinderen meer krijgen. Reden om vier jaar later een ‘bastaard’ als zoon te erkennen die hij vijftien jaar tevoren zou hebben verwekt. Zijn vijanden wreven hem niet alleen aan dat die bastaard voor galg en rad was opgegroeid, maar trokken bovendien zijn vaderschap in twijfel omdat de moeder in die tijd ook omgang met een andere man had gehad, die beweerde de vader van de jongen te zijn. De graaf-hertog verschool zich achter de koning, die datzelfde jaar ook een bastaard erkende, eveneens uit een vrouw van twijfelachtig allooi, en ook in dat geval stond het | |
[pagina 48]
| |
vaderschap onder verdenking. De werkelijke vader van de koninklijke bastaard (een van de vele trouwens) was waarschijnlijk het kind van de schoonzoon van Olivares, de weduwnaar van zijn dochter. Maar de koning was boven kritiek verheven. De graaf-hertog kon alleen op vergeving rekenen als hij spectaculaire successen boekte, en daarvoor had hij, om met zijn eigen woorden te spreken, ‘mannen, orde en gehoorzaamheid’ nodig. De ‘held’ - schreef de Spanse jezuïet Baltasar Gracián tien jaar later - dient vooral die zaken ter hand te nemen die een goede afloop beloven en applaus verzekeren.Ga naar eind15 Maar de onbedoeld komische Gracián (zo merkwaardig door Schopenhauer bewonderd) behoorde niet tot de propagandamachine van Olivares. De graaf-hertog liet zich liever door de dichter Francisco de Quevedo voorlichten, die in zijn Política de Dios y Gobierno de Cristo (1617-1635) een op het Evangelie geïnspireerd staatsbestuur voorstond, waarbij de koning zich aan Christus en de ministers zich aan de apostelen dienden te spiegelen. Dat was wel heel idealistisch, en dat zulke hoge verwachtingen bij tijd en wijle in bittere satire moesten omslaan, kan geen verbazing wekken. Wat Quevedo evenwel als geen ander zag (met uitzondering van Olivares) was hoe het ‘universele’ katholicisme werd bedreigd door de protestantse naties en dat Richelieu de rol van Judas speelde. De ware vijand van de Spaanse monarchie was het ‘jaloerse’ Frankrijk, dat de algemene zaak van het katholicisme aan zijn nationale staatsbelang opofferde.Ga naar eind16 Nog liever onderhandelde Quevedo met ketters dan met verraders. Mogelijk heeft Olivares, in het geheim, het lutherse Saksen, de Zuidfranse hugenoten en Zwitserse protestanten geprobeerd te gebruiken tegen de aspiraties van de Zweedse koning Gustaaf Adolf (die Duitsland binnenviel tegen de keizer van Oostenrijk) en het chauvinisme van kardinaal Richelieu. Wat daar ook van waar is, Olivares moet hebben voorvoeld dat de Spaanse monarchie niet meer te redden was als hij op drie fronten tegelijk moest vechten: in Vlaanderen tegen de stedendwinger Frederik-Hendrik, in Duitsland tegen Zweden en in Italië (vanwege de opvolging in Mantua) tegen Frankrijk. Maar een poging van Engeland om via de diplomaat-schilder Rubens vrede met Spanje te bewerkstelligen, liet de graaf-hertog onbenut. De Oostenrijkse keizer bleef Spanjes enige bondgenoot, en om de banden nog wat strakker aan te halen vertrok prinses María uit Madrid om in Wenen keizerin te worden. Vanaf 1629 ging het snel bergafwaarts. Dat jaar veroverde Frederik Hendrik met het door Piet Hein buitgemaakte Spaanse zilver de stad Den Bosch. Een jaar later vielen de Hollanders Portugees Brazilië binnen en in de jaren daarop kreeg Frankrijk vaste voet in Italië en kwam de stad Maastricht onder Hollands beheer. De paus in Rome begon in te zien dat hij met zijn verdeel-en-heers politiek Spanje en Frankrijk van elkaar had vervreemd en daarmee de protestanten in de kaart had gespeeld. Maar het was te laat. Doordat Frankrijk de weg van Italië naar Vlaanderen had geblokkeerd, konden de Spaanse troepen niet snel genoeg naar de protestantse vijanden in het noorden doorstromen. Olivares restte niets anders dan een vloot toe te rusten en te zien of hij de Hollanders ter zee kon verslaan. De Slag bij Duins in 1639 liep op een overwinning uit voor Maarten Tromp en bracht in Spanje een verslagenheid teweeg vergelijkbaar met 1588. Olivares stelde alles in het werk om de nederlaag zo gunstig mogelijk te vertalen, maar zijn critici kregen de overhand. Onder hen was ook de dichter Quevedo, die zich dusdanig met de klagers compromitteerde dat hij werd gearresteerd, opgesloten en verbannen; reden voor de vijanden van Spanje om de bekende legende van het door een dictatuur onderdrukte intellect te verspreiden. Wat men Olivares ook verwijten wil, onderdrukking van het intellect kan men niet op zijn conto schrijven. Door zijn toedoen was de Romeinse Index buiten werking gesteld en onder zijn auspiciën vierden de kunsten zo'n | |
[pagina 49]
| |
hoogtij dat men later van Spanjes ‘gouden eeuw’ zou spreken. Na zijn dood zou Spanje een puriteinse golf te verwerken krijgen, de Index zou weer worden ingevoerd en de Inquisitie zou de Portugese zakenlieden op grond van ‘judaïsme’ in de gevangenis werpen.Ga naar eind17 De buitenlandse nederlagen waren van directe invloed op de val van Olivares. Portugal verklaarde zich, met steun van Frankrijk en Holland, onafhankelijk. Catalonië had, eveneens door Frans gestook, geen zin meer om met hoge belastingen aan de verdediging van de ‘universele monarchie’ bij te dragen en zelfs Andalusië (waar de haven van Sevilla kwijnde onder de oorlogshandelingen) ambieerde onafhankelijkheid. De schatkist van het koninkrijk was leeg. Een zondebok was gewenst. In 1642 begaf de koning zich met zijn hofhouding naar Catalonië om de opstand te onderdrukken en om de in Madrid achterblijvende graaf-hertog de gelegenheid te geven met stille trom te vertrekken. Onderweg naar Barcelona kreeg Filips iv van vele kanten te horen dat hij zijn ‘stok’ moest laten vallen. Koningin Isabel gedroeg zich alsof ze verliefd op de koning was en de edelen gaven hem te kennen dat hij háár als zijn wil moest erkennen. Filips begreep dat hij te kiezen had tussen zijn adel en de man op wie hij steunde. Hij kon de adel niet van zich vervreemden, maar hij durfde Olivares evenmin de waarheid te zeggen. De vox populi durfde dat wel. Madrid gonsde van spotternijen en beschuldigingen. Het liederlijke leven van de graaf-hertog was het thema van de dag. Zijn buitensporige geilheid, de grote hoeveelheden geld die hij uit de schatkist had geroofd, de vraatzucht, de schandkroniek van de bastaard, de hysterische gebeurtenissen rond de mislukte conceptie in het klooster, zijn wandelstok die de ‘duivel’ zou bevatten, de vergiftiging van een broer van de koning en dat alles aangevuld met uitlatingen van een biechtvader van Olivares vormden de voornaamste ingrediënten van de haatcampagne tegen de man die Madrid maar niet wilde verlaten, omdat hij daarvoor eerst van de koning een officiële ontslagbrief verwachtte. De man die eens met Hercules en Atlas was vergeleken, hoorde zijn naam nu in één adem met die van Nero, Nebukadnezar en Holofernes. En ook Quevedo liet zich, vanuit zijn ballingsoord, niet onbetuigd, onder andere door te suggereren dat de dictator ‘joods’ bloed had. In feite was de tocht naar Catalonië niet zozeer opgezet om heroïsch een verre opstand te breken, maar om het ‘monster’ te isoleren. Maar het monster ging niet. Het wachtte op zijn ontslag, maar degene van wie dat afhing ging op jacht om tijd te rekken, terwijl de druk steeds groter werd. Een wonderdoende non die van de hemel openbaringen kreeg en die de koning kort tevoren persoonlijk had leren kennen, schijnt de doorslag te hebben gegeven. Door haar inspiratie leek de ‘grote’, ‘rechtvaardige’ koning eindelijk te begrijpen dat hij zélf moest regeren, hetgeen hij deed door zich in Madrid samen met de koningin te laten toejuichen (meer tot haar genoegen overigens dan tot het zijne). Terwijl Richelieu in Parijs de laatste adem uitblies om als held de Franse geschiedenis in te gaan, floten verdwaalde kogels in Madrid rond de wagen waarmee Olivares als schurk via een omweg de stad verliet. De koning had hem toestemming gegeven om zich terug te trekken. Zijn eerste ballingsoord was Loeches, een gehucht op zeven mijl ten oosten van Madrid, waar de Olivares-familie een buitenverblijf bezat. Maar dat vonden de verontwaardigde edelen en hofdames veel te dichtbij. Zij verzochten de koning hem voor goed te laten verdwijnen, en om hun verzoek kracht bij te zetten werd de gevallen graaf-hertog via een officieel stuk, ondertekend door een ambtenaar die Andrés de Mena heette, een reeks beschuldigingen voor de voeten geworpen, maar die zou Olivares niet over zijn kant laten gaan. Het verweerschrift dat hij tegen zijn aanklagers inbracht wekte in Madrid zoveel ergernis dat hij daarmee zijn definitieve verbanning, naar het bij de Portugese grens gelegen stadje Toro, over zich afriep. Die ergernis | |
[pagina 50]
| |
verdient een diagnose. Uit de Nicandro (1643), zoals het verweerschrift heette, blijken indirect de slapte en de ongeloofwaardigheid van het Spanje van Filips iv.Ga naar eind18 Enerzijds moet Olivares zich verdedigen tegen de beschuldiging een ‘ketter’ te zijn, terwijl hem anderzijds wordt verweten het bestand met Holland te hebben verbroken en het huwelijk met Engeland te hebben geblokkeerd. ‘Richelieu,’ schrijft Olivares, ‘heeft gewonnen en ik heb verloren, omdat hij zich er niet voor schaamde met ketters samen te werken.’ De edelen, boos omdat ze door Olivares van de koning waren verwijderd, weigerden om legeraanvoerders in Vlaanderen en Duitsland te worden omdat ze liever aan het hof zaten dan aan het front. ‘Het belang van de monarchie,’ luidt het verwijt van Olivares, ‘ging hun minder aan het hart dan hun eigen belang.’ Wat Olivares schrijft is dat een land dat het geloof in zijn eigen roeping verliest, ten dode is opgeschreven. Die waarheid zou het Spaanse nageslacht hem niet vergeven. Hoewel Cervantes diezelfde waarheid al een halve eeuw eerder had laten horen. Maar ja, ‘grote literatuur’ is voor veel interpretaties vatbaar, inclusief de onbedoelde. De Nicandro was geen literatuur, dus niet mis te verstaan. Vandaar de ergernis. Op 22 juli 1645 overleed de derde en laatste graaf van Olivares in Toro, verguisd, melancholiek, ietwat dement. Vlak voor zijn dood had de achtenvijftigjarige pineut, die eruitzag alsof hij achtenzeventig was, de grens met Portugal nog willen verdedigen. Uit zijn opgeblazen lichaam haalden de dokters een hart dat van een rund leek. Toen de begrafenisstoet met bestemming Loeches door Madrid kwam, brak er een onweer los waarbij de bliksem verschillende adellijke huizen trof. Quevedo stierf datzelfde jaar, vlak na zijn ontslag uit de gevangenis. Inés de Zúñiga, Olivares' weduwe, was al vóór de dood van haar man als hofdame ontslagen. Koning Filips iv verloor zijn koningin en zijn kroonprins en trad voor de tweede maal in het huwelijk met zijn vijftienjarige nichtje Mariana van Oostenrijk. Olivares werd opgevolgd door zijn neef, de graaf van Haro. De ‘gouden eeuw’ van Spanje was voorbij. De koning bleef nog wel feestvieren, op jacht gaan, de Don Juan uithangen,Ga naar eind19 maar de geniale dichters en toneelschrijvers die het hof tijdens de regering van Olivares hadden opgevrolijkt, waren gestorven of uitgedoofd. De laatste telg van het Habsburgse Huis in Spanje was Karel ii, die zo verzwakt en vervreemd opgroeide dat hij niet meer voor nageslacht kon zorgen. ‘Geen ongeluk is groter dan gelukkig te zijn geweest om geen andere reden dan tot meerdere glorie van de schande het geluk te hebben verloren,’ schreef Olivares' laatste biechtvader en vertrouweling Ripalda, doelend op het universele leedvermaak dat de graaf-hertog in de toekomst ten deel zou vallen. Want dat is nu eenmaal het onvermijdelijke lot van wie verliest, ‘¡ Muera quien pierde!’ schreeuwt de massa van alle tijden. Want zoals succes altijd alle middelen rechtvaardigt, zo haalt de nederlaag een streep door alle goede bedoelingen. |
|