| |
| |
| |
Paul van Capelleveen
Een oefening in maagdelijkheid: niet SOS, maar ZOZ
1
Ik moest mijn fantasie gebruiken als ik me aftrok. Dit ridderlijk bevel stond in een boek. (Herinnering van iemand.) Hoewel het al bijna barstte van de bemoeizucht ging het de schrijver kennelijk niet ver genoeg. In één adem door voerde hij seks op als een probleem en masturbatie als een worsteling met de materie. De grijze materie, wel te verstaan. Schaamte! Onvrede! Schuldgevoel! Het aanhoudend sos van de seks. Sommige mannen zouden nauwelijks in staat zijn ‘hun fantasie de vrije loop te laten en zich over te geven aan opwindende gevoelens’. De oplossing werd er, in de Nederlandse vertaling van The joy of gay sex, meteen bijgegeven: ‘Pornografie stimuleert zowel die fantasie als die overgave.’ (Een straffe vertaling.)
Iemand herinnerde zich dat zijn eerste vriend hetzelfde zei: gebruik nou toch je fantasie! ‘Maar waarom eigenlijk? Ik lag bij hem in bed. Dus dat hoefde ik niet te verzinnen. Nee. Ja. Nee, mijn fantasie moest en zou geprikkeld. Door pornografie. Maar in dit bed verlieten de woorden hun eigenlijke betekenis. Stoffige vlekken, gekrulde haartjes en de kille lucht ontstegen ze. Want met mijn fantasie werd niet mijn fantasie, maar mijn lichaam bedoeld. Dat moest worden geprikkeld. Laat nou. Het was te moe. We namen, met beleid, een aflevering door van een geïllustreerd en inmiddels opgeheven tijdschrift, een Nederlandstalig blad overigens, dat tot diep in de provinciën werd afgeschoten vanuit Amsterdam: Holland Boys. Dat zou me opwinden. Ja, ‘tuurlijk.’
Waar lag de oorsprong van zijn vreemde weerstand tegen de fantasie? De lezer, zelf een fantast, zal zich kunnen voorstellen hoe het de jongen verging die in het spoor van Homoseksualiteit bij mannen de betrekking van het lichaam tot de liefde exploreerde. Voor zo'n ontdekkingstocht waren wij, lezer, in 1980 al te oud, maar net als die jongen zouden wij onze verbazing horen kraken: wat een rare titel! Zouden wij destijds beseft hebben dat de noodzaak om Amerikanen ervan te overtuigen dat ‘gay sex’ ook een ‘joy’ kon zijn, in Nederland ten enenmale ontbrak, doordat iedere Nederlander de lol van homoseksualiteit inzag? Zou zo'n jongen het vanzelfsprekend vinden dat de keus gevallen was op de nogal medisch aandoende, neutraal bedoelde formule Homoseksualiteit bij mannen? Een titel die suggereerde dat alle andere vormen van homoseksualiteit al uittentreure waren behandeld en dat nu in een toegift de variëteit ‘bij mannen’ aan de beurt kwam? Deze fictieve jongen, nemen we aan, las voor het eerst iets over de liefde van mannen voor mannen. En jongens, dacht hij er zelfbij. Alles leerde hij uit dat boek. Alles over ‘aambeien’ leerde hij (aids was nog een onbekende). Alles over ‘anaal contact’ (wil ik ook), ‘hondjes’, ‘hulpverlening’ en ‘ouder worden’ (wil ik ook); alles over ‘seks in veelvoud’ en ‘schuldgevoelens’, over ‘geuren’ en ‘gehuwde homo's’. Wat een gedoe was dat met seks. Aan iedereen die niet kon klaarkomen werd een goed woord gewijd. Nu aids rondwaart, maakt geen hond zich meer zorgen om jongens die niet kunnen klaarkomen: hun impotentie sluit naadloos aan op het beeld dat van veilige seks
| |
| |
bestaat: de veiligste seks is géén seks. In 1980 lag dat nog anders en bladerde die jongen in dat boek als in een reisgids voor het land waarop hij zijn zinnen zette. Maar god, wat een geëmmer! Voor iedere wens bestond een etiket. Elke aarzeling kon prat gaan op een lemma. De fantasie als toverdrank. Emmers vol sprookjes. Maar waar bleef de realiteit?
De fantasie als een mode: beeld na beeld brandde op het netvlies. We bevonden ons op het punt dat het ‘ik-tijdperk’ (de echo van ‘Make love not war’ verstilde tot een weinig gedecideerd: ‘or, or, or’) ingehaald werd door de veel sneller bewegende ‘emancipatie’-era (de kreet ‘Blij van m'n lijf’ paste later als geen andere bij de mentaliteit rond aids). Kijken stond vrij, aanraken was een hoofdstuk apart. De jongen kon niet anders dan geloven dat de fantasie toch als een extraatje, als een vorm van escapisme werd beschouwd: een verzamelplaats voor wat in de realiteit voor onmogelijk werd gehouden. Geen wonder voor iemand die het allemaal voor de eerste keer meemaakte: kussen, kleren uittrekken, een rug betasten, overal benen, overal armen, ‘geuren’, ‘anaal contact’. Voor hem bood de fantasie geen aantrekkelijker perspectief dan de werkelijkheid. Hij ergerde zich eraan, dat die realiteit werd weggemoffeld achter de blauwdrukken van de verbeelding. Hij zou toegeven dat de plaatjes in het boek hem opwonden, net als de foto's in Holland Boys. ‘Toch’, zei hij: ‘ik geloof niet dat ze mijn fantasie “stimuleerden”. Eerder andersom! Die levenloze foto's stelden dank zij mijn gedachten nog iets voor.’ Hij demonstreerde een nogal humeurige kijk op de fantasie, maar verbeeldde hij zich ondertussen niet dat een van die gezonde jongens zijn bonkige lichaam zou uitstrekken tussen het zijne en dat van zijn vriend? (‘Ik en mijn vriend’: de volgorde is Grieks.) Nee, ze bleven op hun plaats: in het platte vlak. ‘Ik bekeek ze met gretigheid. Sommige jongens vond ik geil. Maar de afstand beviel mij meer dan wat ook. Ik hoefde ze niet zo nodig aan het werk te zien in een door mij gefantaseerd verhaal.’ Met die fantasie hadden de foto's niets van doen. ‘Ik beschouwde het platte vlak als een
normaal onderdeel van de realiteit, maar ik verzette mij tegen het idee dat de fantasie een absolute vereiste was tijdens dat wat wij “seksen” noemden.’ Hij was, kortom, gekant tegen het primaat van de fantasie. De naaktfoto's vertegenwoordigden voor hem niet een op de barbaren veroverde vrijheid. Hij was al vrij om te doen wat hij wilde. Toch zat 'm daar de kneep. De vrijheid liet je de keus - maar welke? Hij kon alleen volgens het boekje handelen: zijn seks was ruim voorzien van etiketten, zijn eigen sprakeloze voorkeur kreeg niet de kans boven een lemma uit te stijgen. De fantasie kon hier niet veel uitrichten. ‘Ik was verzeild in een wereld waar iedereen precies wist wat hij wilde en lekker vond om met een ander te doen, en ik die nooit een ander had, wist dat natuurlijk niet.’ Hij kon alleen al doende leren welke seksuele ervaringen hem het ultieme genot zouden geven waarvan hij droomde. In dit stadium kon de eigenheid van het lichamelijk avontuur niet worden bepaald door de fantasie. Nu moest het eerst in werkelijkheid gebeuren. Daarom stemde hij - één en al instinct - tegen de dictatuur van de fantasie. De nadruk die lag op de verbeelding leerde hem echter dat niet aanraken, maar kijken centraal stond, ook bij hem nu de spanning te hoog opliep. Niet voelen, maar denken. Niet het lichaam, maar de geest. Was dit zijn lot, nu hij werd ingewijd door iemand die ouder was dan hijzelf, iemand die een menigte boeken gelezen had en wiens ervaring hem vertelde dat de zenuwkriebels van deze jongen veroorzaakt werden door angst voor seks. Angst? Welnee, juist een surplus: te veel gretigheid. En zijn trillende ledematen - de kamer was sterk onderkoeld - werden toegeschreven aan een jongen die een ander niet durfde aan te raken, maar wel wilde kijken. Kijken naar foto's van mensen die elkaar aanraken. Niks op tegen. Dus gedaan. ‘Maar ik onderging liever de werkelijkheid. Mijn
| |
| |
fantasie had ik vroeger genoeg lastiggevallen. Nu wilde ik het zo intens mogelijk beleven. Ik onderdrukte tijdelijk de romanticus in mij. Iedere vinger aan mijn hand verlangde naar realisme.’ Naar echtheid. Naar directheid. Naar ‘sensatie’.
Pornografie als een reserve-werkelijkheid kon hij waarderen, maar fantasie als plicht kwam hem zo vreemd voor, dat hij het woord niet goed meer verdragen kon. Zijn relaas is getekend door de nervositeit van de eerste keer. ‘Om vier uur 's nachts was ik uitgeput. We hadden uren gepraat, terwijl we maar al te goed wisten dat ik mijn koffertje niet gepakt had voor een goed gesprek. Ondanks de wijze lessen van Homoseksualiteit bij mannen kwam ik niet klaar. Had ik godverdomme zelf een probleem? Was het misschien zo, dat ik mijzelf nu niet als het belangrijkste personage in bed beschouwde, maar de ander? En dat die situatie nieuw was: daarvoor was ik tenslotte de enige in bed geweest. En dat ik nu meer naar zijn orgasme verlangde dan naar het mijne; kon hij zich dat voorstellen, als ik het niet onder woorden kon brengen? Ja, ik kwam voor de seks, maar wel voor de zijne! De mijne kende ik al. En “samen” was voor mij op dat moment vooral een synoniem van “de minnaar”. Zo lief als hij was, deed hij er veel aan om mijn van de zenuwen loodzware tong wat losser te maken. Een fles wijn zou wonderen doen. Een tweede ook. Dat de wijn andere wonderen bemoeilijkte, vergat ik even. Wijn stimuleerde de overgave. Dat stond in een ander boek.’
De Holland Boys leken niet vervuld van overgave. Ze keken stuurs of verlegen. Het gezicht stond op onweer, de rug op barsten. Onwennig grepen ze naar de lui van hun speelkameraad. Ze knepen hun ogen toe. De fotograaf legde dit tafereel vast in een kamer van ongeveer twee bij twee meter. De divan maakte een ouwelijke indruk. Net als de illustraties in Homoseksualiteit bij mannen (‘pik, klein of groot’, ‘fellatio’, ‘dubbelnummer’) hadden de tekeningen en foto's bij nuchtere beschouwing vooral een educatieve inslag. Technische instructies waren het. Bij de ‘mannen’ werd getoond wat er zoal mogelijk was. Bij de ‘boys’ kon je zien hoeveel moeite het sommigen kostte.
Bestaan er mensen die van Nederlandse porno klaarkomen? Het zal wel. Er zijn ook mensen die Nederlandse romans lezen en zo onverstandig is dat niet. Ter vergelijking zouden die fantasten eens een van de opvolgers van Holland Boys of Chick moeten inkijken en niet zoiets Elsevier-achtigs als Playboy. Kunnen ze ook eens lachen. Verleiding of vervoering vind je er zelden. Het doel van de pornografie ligt elders. Die is voornamelijk gericht op mensen die toch al opgewonden zijn. Daar is de retoriek van de pornografie dan ook op toegespitst. De plaatjes trachten niet te overtuigen; ze bevatten voor een buitenstaander kwalijke ongerijmdheden: de pornografie is nooit zuiver. Volgens Richard Dyer is het doel van de pornografie: uitstel. (Maar dan gaat het om pornofilms. Hij schreef dit als een inleiding op ‘Homo porno’ in International gay and lesbian filmfestival Holland. Catalogus 1986.) Uitstel, want de filmliefhebber moet op het laatste moment klaarkomen, nadat hij de hoofdrolspelers heeft zien klaarkomen. Voor de fotografie geldt iets anders. Foto's verbeelden een moment waarnaar je onverwacht terugverlangt, zodat je de opwinding aan het lijntje moet houden terwijl je - je bevlieging verwensend - een speurtocht onderneemt naar die foto. Je hebt hem ergens gelaten, maar waar? In een boek gelegd? Of ligt hij al bij het oud papier? Zelden zoek je naar een foto in Holland Boys, want de Nederlandse porno is één groot fiasco. Een aaneenschakeling van linksigheid en goedkoopte. Eén en al dissonant. Juist in die tegenstrijdigheden ontdekte de fictieve jongeman een vruchtbaar terrein voor zijn fantasie. Toen had hij al zoveel ervaringen achter de rug, dat zijn verbeelding kon
| |
| |
jongleren met herinnering, wensdroom en realiteit. Ze liepen elkaar niet langer in de weg. Maar het ging hem niet om uitstel. Het ging om afleiding.
| |
2
Wat het bloed voor de horror-film is, is sperma voor de homo-pornofilm. Het moet flink gutsen. In geschreven pornografie ontbreekt er zelden een korte karakteristiek van, maar in het leerboek Homoseksualiteit bij mannen trof de jongen geen beschrijving van sperma aan. Het zou trouwens vast niet zo'n mooie definitie zijn geweest als die welke Elaine Showalter citeert in haar boek Sexual anarchy (1990): aan het eind van de vorige eeuw beweerde een militante feministe dat zaad een emulsie met een speciale samenstelling is: een mengsel van bacillen, alcohol en nicotine. In diezelfde tijd stelden de heren doktoren - al even wraakzuchtig - dat de baarmoeder zou verschrompelen als men vrouwen toestond hun hersens te gebruiken voor intellectuele arbeid. De controverse uit die periode zet Showalter in haar studie af tegen de problemen van de huidige tijd en haar conclusie loopt niet over van optimisme, wel van woede en ongeduld. Ze zegt dat er paniek ontstaan is door een groeiende seksuele anarchie en dat deze vorm van paniek eropuit lijkt te zijn om de verworvenheden van de jaren zestig en zeventig in een kwaad daglicht te plaatsen. Men constateert dat seksueel misbruik van kinderen en het astronomische aantal verkrachtingen een groot probleem vormen, maar doet geen poging de oorzaken van het mannelijk seksueel geweld te onderzoeken. Wel tracht men de kunst te censureren en de pornografie te verbieden. Als blijkt dat vrouwen hun leven massaal en drastisch anders wensen in te richten, stuiten ze op anti-abortuscampagnes en worden hun verlangens niet gesteund door een overheidsbeleid dat kinderopvang en ouderschapsverlof propageert. De emancipatie van de vrouw en haar groeiende economische zelfstandigheid leiden niet tot een herziening van de traditionele maatschappelijke structuren, maar lokken, integendeel, een hernieuwde idealisering van familiebanden, huiselijkheid en het moederschap uit. In aids ziet een dergelijke
(Amerikaanse) maatschappij voornamelijk een reden om de homo-haat te verscherpen en om monogamie en seksuele onthouding te bepleiten; liever bijt de staat zijn tong af dan zich serieus te wijden aan seksuele voorlichting en goede informatie over veiliger sekstechnieken. In zekere zin geldt dit alles ook voor Nederland en dat zou somber stemmen, als we de mogelijkheid dat deze reacties typisch een overgangssituatie kenmerken uit het oog verloren.
Op zich lijkt de strijd tegen de pornografie niet rampzalig: de meeste porno is van een inferieure kwaliteit, zoals Rudy Kousbroek in De onmogelijke liefde opmerkte: ‘Maar lelijkheid is nooit een motief geweest om iets te verbieden of te censureren; en terecht, want de objectieve maatstaven ontbreken.’ Iedere vorm van vrijheid moet met man en macht verdedigd worden - en dan: hoe ver ging die vrijheid eigenlijk? Als een roman over seks heet te gaan, wordt daar in de recensie omstandig en enigszins lacherig op gereageerd: men voelt zich kennelijk ter verantwoording geroepen, alsof seks geen legitiem, geen alledaags onderwerp zou zijn, maar de lezer tot een verdachte maakt. Dus wordt het boek verdacht gemaakt, en wordt die verdachtmaking vervolgens gerelativeerd. Naar aanleiding van Vox van Nicholson Baker schreef Ileen Montijn in nrc-Handelsblad (10 april 1992): ‘Wie van een uitgesproken schunnig boek zegt dat het toch erg goed geschreven is, roept tweeërlei soort argwaan op. Ten eerste klinkt het een beetje hypocriet. Daar is niets aan te doen. En ten tweede rijst het vermoeden dat het met de opwindende aspecten ervan misschien zo'n vaart niet loopt. Daar zit wat in. Vox is niet een boek om met één hand te lezen, zoals de vulgaire uitdrukking luidt. Daarvoor is het te vrolijk en te slim. De erotische spanning die het oproept
| |
| |
is diffuus, niet specifiek. Zij gaat gepaard met iets als vertedering, en bovendien moet je af en toe ontzetten hard lachen. Pornografie vraagt om blinde ledepoppen, literatuur om personages.’ De manier van redeneren is buitengewoon aantrekkelijk, maar de argumenten staan bijna allemaal ter discussie: pornografie zou niet humoristisch zijn en van tederheid kan in het genre geen sprake zijn. Vertedering blijkt nu juist een emotie die Rudy Kousbroek met regelmaat door de pornografie voelt opgeroepen. Hij maakt enkele keren nadrukkelijk melding van die ‘ontroering’, sommige scènes vindt hij zelfs ‘aangrijpend’. Die momenen, zo betoogt hij: ‘zijn er alleen bij toeval, uit onhandigheid, onopzettelijk: een terloops opgevangen blik, kleren op een stoel, een reactie - een aarzeling, of haast - die de betrokkene zich niet bewust was of niet bedoelde te tonen, geheimzinnige en onbegrijpelijke details.’ Maar als Kousbroek de pornografie waardeert om die ‘ontroering’ en niet om ‘opwinding’ - hij schijnt dat woord te willen vermijden - dan doet de vraag zich voor wat hem precies voor ogen staat bij de integratie van ‘liefde en seks’ in de film. ‘Zoals de zaken er nu voorstaan’ - hij schreef dit in 1984 - ‘verhouden “gewone” film en porno zich nog altijd tot elkaar als inleiding en apotheose, als preludium en fuga, als liefde en seksualiteit. Wat ik probeer te bepleiten is vanzelfsprekend ook niets anders dan de verdwijning der pornografie (niet van haar object maar van de benoeming).’ In de literatuur heeft die vermenging van genres al plaatsgevonden, en dat geldt ook voor homoliteratuur. Stripverhalen: idem. Ook in de homo-kunst ligt de symbiose van de twee genres al achter ons. In The sexual perspective (1986) wijst Emmanuel Cooper op erotisch werk van David Hockney, maar ook op dat
van onbekender kunstenaars, zoals de foto's van Jean-Marc Prouveur en de tekeningen van John Yeadon. De verwarring die ze teweegbrengen komt heel scherp naar voren in het geval van Robert Maplethorpe, wiens foto's verwijderd werden uit musea en aanleiding gaven tot rechtszaken wegens vermeende schending van de openbare zeden. Op filmgebied valt ook nog te denken aan het werk van Pasolini. Homo-erotiek, pornografie en kunst kunnen daarin nauwelijks onderscheiden worden en bovendien vindt daarin ook nog de zowel door Ileen Montijn als door Rudy Kousbroek gewraakte humor een plaats. Kousbroek meent dat humoristische pornografie niet bestaat; Montijn zegt dat humor en porno onverenigbare grootheden zijn. Dit is echter onjuist. Wie de pornografische films van Jean Daniel Cadinot kent, zal dit alleen maar kunnen beamen. De humor zit niet alleen in sommige situaties en is dus niet alleen komisch, maar komt ook tot uitdrukking in de montage. De snelheid van sommige sequenties lijkt rechtstreeks ontleend aan de enscenering van een vaudeville of een ‘stomme’ film. Dit soort humor verstoort de ‘opwinding’ niet (misschien wel die mooie ‘ontroering’), maar remt de kijker af, zodat het orgasme niet te vroeg komt: anders zou hij zich ergeren aan latere scènes, die hij veel opwindender vindt, maar waar hij, reeds bevredigd, weinig meer aan heeft. Uitstel: dat geldt niet alleen bij films, ook de meeste geschreven pornografie houdt rekening met dit mechanisme: de lezer moet doorlezen, de bladzij omslaan. Het is het ‘zoz’ van de pornografie.
Vormt homo-porno een uitzondering in het genre? Ik weet het niet zeker, maar denk het niet. Ook hier zou Kousbroek zich kunnen laven aan de ‘ontroering’ ten gevolge van imperfecties. Misschien dat een voordeel van homo-porno is dat de kijker zich kan identificeren, zo hij dat wenst, met beide personen; in hetero-porno zal de kijker zijn aandacht concentreren op de persoon van het andere geslacht. Beide soorten geven natuurlijk de niet onbelangrijke mogelijkheid zich met niemand te identificeren en de handelingen te ondergaan alsof het om een natuurfilm gaat: een bezigheid die kan boeien, maar ons niet te veel meesleept; we hebben er slechts
| |
| |
zijdelings mee te maken. De humor in homo-porno heeft zich vast al ontfermd over het condoom. Ik heb er nog geen revolutionair voorbeeld van gezien, maar ik durf er wat om te verwedden dat het condoom niet uitsluitend gebruikt wordt als waarschuwing tegen aids (zoals er in het Guiness book of records bij sommige prestatie op gewezen wordt, dat het succes niet zonder gevaar voor eigen leven behaald is, om navolging door minder getalenteerden te voorkomen). Dat condoom zou in porno wel eens het thema kunnen worden waaromheen het beste van het genre zich verzamelt: tederheid, humor, esthetiek en opwinding.
Waarom niet? Het object lijkt bij uitstek geschikt om ons te verlossen van de vervelend geworden spelletjes met de dildo. Het past ook uitstekend bij het karakter van porno: er wordt altijd al een beetje geschmierd in de erotische literatuur. Veel pornografische foto's en prenten hebben iets satirisch, op een milde manier, op een verleidelijke manier als het goed is. Dat komt dan doordat het genre op het publiek speelt: een bepaalde reactie wordt voorspeld en die voorspelling uit zich in dat schmieren. Het gaat tenslotte om opwinding, amusement of fascinatie, om een lichamelijke reactie vooral, een reactie die lijkt op een directe confrontatie zoals die zich onder andere manifesteert bij straattoneel of opera. Er valt veel te zien, maar er moet in de eerste plaats iets worden gevoeld. Satire, parodie, sentimentaliteit, agressie: ze spelen allemaal aan de zijlijn mee, om de hoofdzaak zo goed mogelijk te bereiken (alsof een noodzakelijk medicijn wordt opgediend in een lekker koekje). Bij slechte porno overheersen vaak de bijzaken: de agressie van dit soort daalt snel af tot wansmakelijkheden en de sentimentaliteit neemt hemeltergende vormen aan; in die gevallen lijken de rolprenten bedoeld voor liefhebbers van oorlogsfilms of de onvergelijkelijke Sissy-trilogie.
Ik ergerde mij vaak aan landschapsbeschrijvingen in verhalen. Meestal zijn ze een beetje truttig en lachwekkend en als ze die kwaliteiten in overmate bezitten, verdwijnt de ergernis vanzelf. Vooral in de poëzie kan een landschap amusant zijn: er is altijd iets mis mee. Het is niet de natuur zelf die mij aan het lachen maakt, zoals anderen het meteen op een giebelen zetten als het over seks gaat. H.J.A. Hofland schreef (nrc-Handelsblad, 5 juni 1992): ‘In de negentiende eeuw huurden sommige grote romanciers een letterknecht, un nègre, voor de landschapsbeschrijvingen. Het boek werd er dikker van en de schrijver beroemder, maar intussen had dat pagina's lange uitpakken over bos en heide gemakkelijk door één plaatje kunnen worden vervangen. Over landschappen lees je tegenwoordig niet veel meer, maar als ik J.J. Peereboom mag geloven, zijn er nauwelijks nog boeken te koop waarin niet over dezelfde lengte wordt gesekst. Nader onderzoek ontbreekt, maar zoveel is wel duidelijk dat menig romancier zijn eigen seksknecht is geworden.’ Ik vraag me af of lezers in de negentiende eeuw ooit rode wangen kregen van die landschapsbeschrijvingen en waarom nu seks op voorhand als een vervelend thema beschouwd wordt.
Wat mankeerde er aan dat landschap? De heuvels: één en al golving. Het koren: wuifde. De zon, zij scheen. Aan de hoofdzaken lag het niet. Niet alleen de goede pornograaf, ook de goede romanschrijver zorgt er vanzelfsprekend voor dat de hoofdzaken duidelijk voor het voetlicht treden. De aanvankelijke opwinding van lezer en kijker zijn dan gegarandeerd. Nee, als je moet lachen, gaat het om iets dat de schrijver achteloos liet liggen. Zoals de pornograaf een lelijk schilderij aan de muur achter het bed laat hangen of een schoolschrift op een bijzettafeltje laat slingeren, zo springt de schrijver soms om met een symbool. Van dat schilderijtje schiet je automatisch in de lach. En van het vette symbool - het landschap wordt als de
| |
| |
held over de landweg fietst ineens een stuk somberder - schiet je ook in de lach. Het symbool lijdt aan overbodigheid. Het beukt de poort van je fantasie open en leidt ertoe dat het verhaal het verhaal gelaten wordt.
Seksuele opwinding en de slappe lach. Een huwelijk van tegenstellingen, dat alleen bestaan kan als we de aaneenrijging van scheidingsprocedures en tijdelijke verzoeningen, van bedrog en ontspanning, ‘huwelijk’ willen noemen. (‘Gehuwde homo's’.) Wat dan nog? Het gaat toch in de eerste plaats om verwarring en ontnuchtering. Tussen de literatuur en de pornografie ligt zo'n verwarrende zone. De pornografie in de literatuur. Het literaire van de pornografie. Een labyrint waar opwinding en vrolijkheid elkaar het licht in de ogen gunnen. Het moment waarop brille en slordigheid gelijk op gaan. Voor de literatuur: waar fascinatie en ergernis botsen. Voor de pornografie: als geilheid en logica elkaar verbrijzelen.
In een roman zou dat schilderijtje een betekenis dragen, of het zou helemaal niet voorkomen. Een overigens tamelijke moemakende utiliteitsgedachte, maar vooruit. Als op een porno-prent zo'n schilderijtje te zien is, krijgt het een betekenis, die een teveel inhoudt. Het wordt een dissonant, zeker als het tafereel op het schilderij zelf niet erotisch is. Als het wel erotisch is, kan een overspannen verband met het hoofdtafereel ontstaan, hetzij door contrast, hetzij door analogie. Zo worden missers en gemiste kansen tot symbolen en gebeurt er iets eigenaardigs. De voyeur vergeet te kijken, de opwinding lijkt hem te ontglippen, de macht van de fantasie groeit. In plaats van genot krijgt de voyeur (nu: ziener) een fictie. De fouten veranderen dus in verhalen. De verbeelding gaat doen wat de masturbant zelf al wilde: zich overgeven. Het afstotelijke schilderijtje trekt op raadselachtige wijze alle aandacht naar zich toe en het schoolschriftje vormt de beginregels van een verhaal dat de pornograaf niet wilde vertellen. Deze onvrijwillige vertelling (in de pornografie) en het overbodige symbool (in de literatuur) zijn tekenend voor het niemandsland waarvan sprake is: het tussengebied waar seksuele opwinding en de slappe lach elkaar ontmoeten èn voor schut zetten. Literaire porno. Pornografische literatuur. Een weinig populaire verstrengeling van genres. Helaas lijkt de meeste literatuur net als het leeuwedeel van de pornografie lukraak ontstaan, een ongelukkig huwelijk van verveling en vlijt. Een en al vulsel. Maar: een boek is niet een kussen waarin je lekker diep kunt wegzakken. Een boek is hard als een steen en opent als een oester.
Opwinding en fictie: verdragen die elkaar? Laten we niet te specifiek blijven. Moderne seks en moderne literatuur: kan dat? werkt dat? leest dat vlot weg? is dat? We keren terug naar onze fictieve jongen. Hoe leest een jongen die wil klaarkomen? Anders, in elk geval. Met één hand, zoals Ileen Montijn stelt. In de regel: zo snel mogelijk. En: sommige passages totdat ze slijtplekken vertonen of tot de pagina's aan elkaar plakken. Nu wordt dit een beetje een vies praatje, voor sommigen. In antiquariaten kom je vaak boeken tegen waarvan de pagina's aan elkaar kleven en, ook najaren nog, blijven kleven. Meestal zijn dat doodgewone vochtplekken, die viezer zijn dan spermavlekken en stinken naar middeleeuws zweet. Tweedehands boeken met strepen in de kantlijn zijn ook tamelijk regulier. Daar is, voor de liefhebber, wel aan te komen. Tweedehands porno met gebruikssporen echter zul je zelden aantreffen. Men staat op zijn strepen, maar sommige sporen wist men liever uit. Trouwens, de meeste pornografie belandt na enige tijd in de vuilnisbak. De kunstzinniger vormen van porno, vaak minder uitgesproken seksueel, worden met meer zorg behandeld, ook tijdens het gebruik. Vroeger, omdat persoonlijke sporen in de marge (om van frontaler genoegens te zwijgen) de bezit- | |
| |
ter ervan een belangrijk verzamel-argument uit handen zouden slaan: hij kon bij ontdekking door kwaadwillenden niet volhouden dat de prenten niet de Priaap, maar de Muze gewijd waren. Tegenwoordig is zorgvuldige behandeling geboden, in de wetenschap dat menige veilingcatalogus aparte hoofdstukken vult met erotica, die meestal voor een hoge prijs van eigenaar wisselen.
Kortom, Bartje zoekt zijn genot, maar een genot dat niet alleen seksueel van aard is, ook esthetisch, emotioneel en humoristisch. Hoe zit het met de esthetiek van homo-porno? Als de modellen hun opwinding niet tonen is dat dodelijk, tenzij men gesteld is op passieve, nurkse en onwillige types (lees dan: Nederlandse porno). Rudy Kousbroek: ‘Bij die hoge uitzonderingen dat ze [mannen] met een volledige opstanding des vlezes worden gefotografeerd [buiten de pornografie] is dat anders, ik heb het nu niet over het voordehandliggende mannelijke chauvinisme, maar over de harmonie van het geheel en van hun gezicht.’ En: ‘Ik geloof dat mannen er in die situatie werkelijk mooier uitzien - in de esthetische betekenis.’ Mooier, bedoelt Kousbroek, dan met tussen de benen die ‘verregende feestneuzen, gerimpeld als een vergeten winterwortel, slap als een nat washandje’. Opwinding bij het model is dus goed voor de ‘ontroering’. Maar Bartje, inmiddels wijzer geworden, weet dat niet iedere man er mooier op wordt als hij een erectie heeft. Wel als de man poseert, wellicht, maar wat zie je dan behalve juist die mannelijke trots? Zien wij soms zijn genot?
Opwinding bij de voyeur lijkt mij slecht voor zijn werkelijke ‘ontroering’, de lust verdraagt niet te veel tederheid, de eindspurt tijdens het vrijen maakt bij man en vrouw noodzakelijkerwijs zuiver egoïsme los. Maar Bartje zocht naar een stadium waarin humor, tederheid, intelligentie en opwinding naast elkaar bestaan. Hij kon daarvoor niet bij de literatuur aankloppen, niet bij de pornografie, hij moest ergens halverwege zijn. Bartje viel met zijn neus in de boter, toen hij in 1980 deze vorm van geluk nastreefde. De homo-literatuur deed nogal opgewonden en was ook opwindend. Gerard Reve had voor dit tussengebied het startschot gegeven, toen hij in 1972 De taal der liefde publiceerde. Dat de race hem buitengewoon beviel (niet in het minst door het succes van de herdrukken) bleek uit het vervolg op zijn jongensroman, dat al in 1973 verscheen: Lieve jongens. De kritiek oordeelde anders. Zeker, het boek was goed geschreven, maar wat aan de eenzijdige kant. In de twintig jaar daarna schreef menig doctorandus over het werk van Reve, maar geen van deze heren maakte, al was het in een voetnoot, gewag van ‘opwinding’. Nee, het was weer ‘ontroering’ voor en na. Themanummers werden gevuld met analyses van zijn mystiek en zijn katholieke symbolen, maar dat het boek over seks ging, kreeg Bartje niet te lezen. Gelukkig was hij zelf het alfabet machtig. ‘Verlossing’ zou het sleutelwoord zijn in het werk van Reve, maar was dat een reden om de betekenis ervan te zoeken in het religieuze vlak? Was het niet een sjiek synoniem voor ‘orgasme’, zoals de lui niet met lui maar met ‘roede’ of ‘jongensdolk’ werd aangeduid? De critici haalden allerlei naslagwerken uit de kast om zich maar niet uit te hoeven spreken over seks en lust, over klaarkomen en neuken: wat zij lazen was de traditie in een modern jasje: geen seks, maar religie; geen
orgasme, maar een eredienst. Reve is er altijd de man naar geweest om dit misverstand te voeden. Dit is waarschijnlijk het enige literaire onderwerp waarover hij niet met Harry Mulish van mening verschilt: ‘Het beste is, het raadsel te vergroten.’
Uit de plaatselijke Openbare Bibliotheek nam hij de Reve-boeken mee naar zijn nest. Het was letterlijk zijn bedlectuur: zijn eerste pornografie. Het grootste raadsel van deze pornografie was wel dat hij zich mateloos opwond over passages die hij niet opwindend vond. Als er een geïllustreerde editie van dit
| |
| |
boek zou verschijnen, was het nog maar de vraag of die passage hem nog zou opwinden. Het geile zat 'm niet in de beschreven situatie; de geilheid werd veroorzaakt door de opzwepende stijl. De geilheid werd geprolongeerd, pagina na pagina, zoz. zoz. Hij las iets over een gevangengenomen jongen, die werd besproeid met de gloeiende ‘tranen’ van brandende kaarsen - en voor hij het wist had hij twee natte handen. Tussen gedachte en sensatie lagen werelden van verschil. Tussen fantasie en werkelijkheid. Het waren vreemde tijden: ook je zwartste fantasie moest je durven beleven en ondergaan. Als je dat deed, plaatste je die fantasie op het voorbesproken voetstuk en liet je de werkelijkheid een beetje verkommeren. Later zou Bartje een minnaar krijgen, die een feest gaf ter herdenking van tien jaar masturbatie. De eerste keer dat hij zich aftrok herinnerde hij zich dus levendig, maar de eerste keer dat hij met een andere jongen naar bed ging, werd later niet met een feest herdacht.
Gerard Reve schreef de eerste literaire pornografie voor homoseksuelen, maar de romans waarin de seksualiteit de hoofdrol speelde beschouwde men als een soort tussenbeense streekromans: Op weg naar het einde en Nader tot U werden er steeds bijgesleept om aan te geven hoe het eigenlijk hoorde: seks in een bijrol. De verteller geilde zijn vriendje Woelrat op, maar ook de lezer werd opgewonden (men herinnert zich een foto van een andere volksschrijver, de glimlachende A.F.Th, van der Heijden, op wiens bolle, bijkans biseksuele studentenbuikje Lieve jongens een siësta houdt: de foto is onder de navel afgesneden). Tussen Woelrat en lezer is nauwelijks nog verschil: beiden lachen om de grappen van de verteller Gerard, beiden raken opgewonden van zijn sprookjes. Dit gebrek aan afstand lijkt me geen onbelangrijke vaststelling. In de romans uit vroeger dagen was die afstand vaste prik. Noodzaak en camouflage. In vooroorlogse boeken kon er zelden een lachje af.
De hedendaagse vraag naar humor - zodra het om seks gaat - blijkt uit twee fenomenen. De lezer struint de oudere literatuur af op grappige passages, versprekingen die ontstaan doordat de woorden langzamerhand van betekenis veranderd zijn. Van zulke onschuldige uitdrukkingen die nu een seksuele betekenis hebben, ‘bloomers’ worden ze genoemd, verschenen selecties. In het ‘masturbatie’-nummer van het tijdschrift Parmentier (herfst 1990) werd een keuze door Nop Maas gebruikt om drie hoekjes te vullen. Zo schreef H.J. Schimmel ooit: ‘“En als je dat Heerschap spreekt, maat!” zei de oude dienstmaagd geheel vertrouwelijk tot hem, die altijd zoo goed en vriendelijk voor haar was geweest, “och, doe er dan een woordtjen voor mij bij, en vraag of hij zijn knechten wil laten aftrekken. - 't Is voor mij hier langer geen leven!”’ Omgekeerd zijn er zinnen denkbaar, die in een pornografisch verhaal als opwindend bedoeld zijn, maar die door hun ernst iets komisch krijgen: bij voorbeeld doordat de schrijver hun de taal van de corpsbal in de mond legt of die van een Gooise burgemeester: ‘Kerel, verdraaid, laat me klaarkomen!’ Hier is het de lezer die het spel bepaalt. Er zijn ook situaties, waarin de schrijver de baas blijft over de interpretaties en over de verwarring die het boek teweegbrengt. Dat gebeurde in oude homo-romans op een andere manier dan nu.
De houding tegenover seks is tenslotte ingrijpend veranderd. De houding tegenover pornografie bleef in wezen gelijk. Niet alleen de critici doen seks in literatuur met baldadig commentaar af; de schrijver lijkt hen op dit punt tegemoet te komen. De meeste romans maken neerbuigende grappen met seks; seks wordt behandeld als een ornament. Een overbodigheid. Een schrijver als Jacob (destijds nog niet Israël) de Haan nam de seksualiteit een stuk serieuzer. Zo serieus dat het hem onmiddellijk problemen opleverde. Wie zijn roman Pijpelijntjes leest, merkt dat allerlei details een komische bijwerking hebben en zo
| |
| |
zijn ze ongetwijfeld bedoeld. Maar de liefdesscènes getuigen van een verbeten ernst (bijvoorbeeld aan het slot van het eerste hoofdstuk, waarin Joop zijn vriend Sam wil kussen en die hem een harde mep in zijn gezicht verkoopt). Er wordt echter niet een andere toon bij aangeslagen en hun homoseksualiteit wordt daardoor even gewoon als het aanhoudend neerkletterende regenwater. Dat het hem ernst was met die homoseksualiteit bleek nog eens uit de ziekelijk serieuze roman Pathologieën. De Haan openbaarde, hoe weinig ook, meer over het leven van een homoseksueel dan de lezers verdroegen en al is het boek in hedendaagse ogen nogal voorzichtig, hij weigerde homoseksualiteit te vergoelijken. Een en al ernst, liet hij niet toe dat zijn boeken opwindend waren. Ernst en opwinding, die twee gaan niet samen. Zijn realisme was modernistisch: niet langer werd de seks slechts aangeduid in aan de natuur ontleende metaforen (zoals bij Louis Couperus of A.E. Housman). De fragmentarische gesprekken waaruit de homoseksuele verhouding van Joop en Sam voor ons oprijst, braken definitief met die eufemistische voorstelling van zaken.
Al heeft literatuur over seks inmiddels een geachte geschiedenis - eerst Van Deyssel en De Haan, later Cremer en Reve - de waardering ervoor gaat met schokken gepaard. De groeistuipen van de seksuele bevrijding. Ook nu nog houden lezers er meestal niet van en de schrijvers doen er van alles aan om de seks in hun boeken achtenswaardig te maken. Bij voorbeeld door een klinische blik. Of door originaliteit. Of, dat vooral, door ironie. Die klinische en die ironische kijk op de materie past men zelden toe op andere belevenissen die het dagelijks leven uitmaken: eten, drinken, slapen. Maar wat ze ook doen, de klinische blik (zoals bij Van Deyssel), de originaliteit (zoals bij Wolkers) en de ironie (zoals bij Reve) geven de lezer de ruimte om de seksuele passage tegelijkertijd als geestig en opwindend te ervaren. Humor en opwinding, ze lijken voor elkaar gemaakt!
We mogen het wel opwindend vinden, maar we hoeven niet. We mogen meehuilen met de held, het hoeft echter niet. We mogen juichen als de heldin haar triomf behaalt, verplicht is het geenszins. We mogen in woede ontsteken, we mogen ons voorhoofd fronsen, maar in ons achterhoofd weten we dat het maar literatuur is. En we beseffen dat we ons, ook als lezer, netjes behoren te gedragen. De lezer is een denker, geen doener. Hij is leergierig, hij is geen gluurder. Dit is een code. De lezer schakelt zijn lichaam uit. Een afspraak. Lezen is zelfs een ritueel. De lezer kan dwars gaan liggen (en op zoek gaan naar de “bloomers” van de braafheid), de schrijver heeft ook die mogelijkheid en hij heeft hem gebruikt. Gerard Reve behoorde tot een generatie schrijvers die de seksualiteit als een onderwerp voor hun vrijheidsstrijd zagen, maar aan het einde van de jaren zeventig was, zoals onze Bartje ondervond, de fantasie heiligverklaard en de seks bijna een wettelijke verplichting. Auteurs van andere generaties legden zich daar niet zomaar bij neer. Gerrit Komrij nam een averechtse houding aan: hij drukte op de seksualiteit het stempel van de privacy; Frans Kellendonk maakte zijn homoseksuele personages niet zonder reden onsympathiek. Zij voerden hun oorlog tegen de gemeenplaats. Zo klonken de verschillende stemmen door elkaar heen en werd seks weer een thema dat niet, zoals honderd jaar geleden, alleen met ernst kon worden behandeld alsof het een zeldzame ziekte was. Net zoals tweeduizend jaar geleden werd seks een thema dat met humor en intelligentie kon worden benaderd. Misschien kon dat ook doordat er geen behoefte meer bestond aan ellenlange beschrijvingen van de seksuele daad op zich, sinds de fotografie, de televisie en de film, pornografisch of niet-pornografisch, die rol hadden overgenomen. Het zou niemand verbazen als aids ook daarin verandering zal brengen. Voor de jongste generatie
| |
| |
zal de verbeelding misschien opnieuw terrein winnen ten koste van de werkelijkheid.
Niet alleen de houding tegenover seks is onderhevig geweest aan veranderingen, de seks zelf is veranderd. Over The swimming-pool library (1988) van Alan Hollinghurst schreef Wim Hottentot (Optima, nr. 29, 1991) dat de brute onstuimigheid van de seks getransformeerd is tot iets aarzelends, iets eerbiedigs zelfs. Hollinghurst lijkt mij typisch een schrijver die vindt dat de literatuur geiler moet worden, als de (in zijn geval Engelse) maatschappij vijandiger wordt tegenover seks en homoseksuelen. Toch zijn ook de normen van homoseksuelen zelf veranderd; seksuele verlangens hebben nu eenmaal de neiging zich deels aan te passen aan de realiteit. Als een schrijver zijn boek een opwindend effect wil meegeven, hoeft hij daarvoor nog niet de ‘oude’, onveilige seks-technieken te beschrijven: stijl wint het met gemak van een sappig onderwerp. Er heeft niet een simpele omkering plaatsgevonden. Vroeger werd het verlangen ingebed in fantasieën en mondde het uit in een reële gebeurtenis. (Bijvoorbeeld: seks met een pornografische introductie.) Nu zou het andersom kunnen zijn: de werkelijke gebeurtenis stopt bij het bereiken van de grens naar de onveilige seks en alleen de fantasie overschrijdt die grens. Als Bartje nu een leerboek over homoseksualiteit zou opnemen (hij is inmiddels te ‘oud’ voor leerboeken), zou hij niet meer stuiten op die aansporing vooral van zijn lichaam te genieten, maar in de allereerste plaats op waarschuwingen tegen onveilige seks. Niet op fantasie, maar op realiteit. Niet op zonovergoten dromen, maar op de schaduw van de dood. Het lijkt echter alsof de onveilige seks niet meer op het verlanglijstje staat. Showalter nogmaals: ‘Voor jonge homoseksuelen, die seksueel actief werden in het aids-tijdperk, zou - volgens David Leavitt - veilige seks eenvoudig synoniem geworden zijn met wat seks is.’ Welke rol speelt de verbeelding dan? Een antwoord daarop
presenteerde Willem Melchior in zijn verhalenbundel De roeping van het vlees. De jonge mannen in die verhalen willen graag ‘vermoord’ worden, niet door aids, maar door middel van messteken. Deze mythologische uitvergroting van het doodsverlangen heeft misschien slechts zijdelings te maken met aids en homoerotiek; in sterke mate lijken deze fantasieën voortgekomen uit ennui en uit een extreme vorm van het verlangen om in een zo overgereglementeerde samenleving althans iets authentieks mee te maken: de eigen dood dus.
Werd de seks in de boeken van Reve eenzijdig gevonden en werden andere literaire werken als ‘niet pornografisch’ beschouwd (omdat zij grappig waren en de personages echte karakters verbeeldden), bij homoseks in een roman wordt de veiligheid van de seks ter discussie gesteld. Daardoor wordt de schrijver gedwongen bewuste keuzes te maken, op morele, niet op literaire gronden. Het gaat dan weer om seksualiteit als identiteit. Wim Hottentot: ‘De keuze voor een bestaan als homoseksueel is - in ieder geval in deze eeuw - altijd een existentiële geweest, maar aids heeft volkomen onverwacht en vooralsnog blijvend alles veranderd.’ Hij beweert namelijk dat nu in een persoon verschillende en eigenlijk onverenigbare opvattingen over homoseksualiteit naast elkaar bestaan: ‘Vaak blijkt er - zelfs in één enkel individu - een (al of niet) latente oppositie te bestaan tussen de moderne, geëmancipeerde homoseksualiteit van na 1960 en het oudere, met angst en schuldgevoelens beladen verlangen van voordien.’ In de literatuur over aids komt die tegenstelling scherp naar voren; maar Hottentot baseert zich hier voornamelijk op Engelstalige literatuur, waaruit die ‘schuldgevoelens’ (zie The joy of gay sex) nooit helemaal verdwenen waren - en op literatuur van een generatie die de vrijheid van het pre-aidstijdperk persoonlijk heeft meegemaakt. Angst en schuldgevoel hebben een metamorfose ondergaan, denk ik: angst voor ontdekking van de homoseksualiteit werd de angst om met aids besmet
| |
| |
te raken; schuldgevoelens over homoseksualiteit vinden een equivalent in schuldgevoelens over onveilige technieken, waardoor het leven van vrienden op het spel wordt gezet. Kortom: van die oudere mentaliteit bleef helemaal niets over. De gemengde opvattingen zijn op en top modern, niet een amalgaam van oude en nieuwe gevoelens.
In de tijd dat ook in Nederland homoseksualiteit nog een beladen onderwerp was, hielden schrijvers het kort: een blote kuit, een halfnaakte matroos, een dubbelzinnig lachje; met een vingerwijzing was de lezer tevreden, hij verzon de rest er zelf wel bij. Schaamte en preutsheid sloegen na 1960 om in trots en onverzadigbaarheid. Jef Last bevond zich precies op de grens: zijn pornografische roman verscheen pas na zijn dood: De zeven caramboles (1973). Zo'n roman die tracht ongeveer alle standen, varianten en situaties in kaart te brengen, schiet juist in die diversificatie te kort als roman. Immers, welke romanschrijver laat zijn verhaal geleid worden door het idee de held zoveel mogelijk verschillende avonturen te laten beleven? Hij kan zich beperken, de pornograaf niet: de laatste ontbreekt het aan reserves: hij kan niet terugvallen op details of diepgang, op stijl, oprechtheid of gedrevenheid. Hij heeft alleen zijn effectbejag. Zijn fantasie is zijn enige gids. Als de pornograaf zich vermeit in theoretische terzijdes blijken de opvattingen zo behoudend of onlogisch, dat het plakaat ‘fascistisch’ er slechts zelden ten onrechte op geplakt wordt. Dat geldt uiteraard niet voor het boek van Last.
Wat doet de jonge schrijver die de seks niet buiten zijn roman wil laten, maar die evenmin voor moralist wil doorgaan? Wat is zijn verweer tegen de eenzijdigheid van de pornograaf en tegen de hypocrisie van zijn lezer? Hij werpt uiteraard zijn sterkste troef op tafel: de stijl. Zijn effectbejag wordt een duistere kracht als de lezer niet meteen kan vaststellen welk effect het boek op hem heeft. De schrijver kiest ervoor verschillende genres door elkaar te gebruiken. Is het een roman? Is het een essay? Zijn het memoires? De lezer is door zijn goede opvoeding (de leerboeken over literatuur laten de middelbare scholier alle hoeken van het ‘vertelperspectief zien) beperkt in zijn vermogens: om te weten wat hij van een boek vindt, moet hij eerst bepalen wat het eigenlijk voor boek is. Wel, bij de jongste generatie schrijvers komt hij van een koude kermis thuis. Zie bijvoorbeeld het werk van Tom Lanoye, waarin masturbatie de rol van het avondgebed overnam. Of neem de Autobiografie van een polemist van Erik Bindervoet en Robbert-Jan Henkes, die in het laatste hoofdstuk een raadselachtige en brute opeenstapeling van seksuele activiteiten beschrijven: een ware seksuele slachting. Of neem Bas Heijne, die in de pornografie de vertrouwde taal van de televisie herkende: de taal van de straat, die alleen kan worden tegengesproken of toegeknikt in diezelfde taal van de straat, met alle zinloze herhalingen van dien. Zulke schrijvers combineren de clichés van de pornografie met de charme van een quizmaster, de volharding van een filosoof met de actualiteit van een journalist, de snelheid van de videoclip met de bedachtzaamheid van een classicus, de impertinentie van een inbreker met de woede van het slachtoffer. De taal van de straat en de taal van de literatuur lopen dooreen. Ze verwarren en ontnuchteren. Als ze over seks schrijven, kunnen ze dat intelligent, ontroerend, mooi, humoristisch en sensueel.
Ze houden zich niet in de eerste plaats bezig met aids, met goede zeden, met vooroordelen of seksuele opvoeding. Wel maken ze van de seks een hoofdzaak. Ze schrijven erover - ook in poëzie - als over andere belangrijke zaken. Het onderwerp behoeft niet langer een verdediging: er laten zich geen beperkingen meer gelden, behalve die van het eigen talent. Van Tom Lanoye is dit fragment, afkomstig uit het gedicht ‘Zinnelijkheidstraining’ (gepubliceerd in Hanestaart):
| |
| |
Dat wij, totterdood, een samenspel van zweet
en speeksel, zaad en slijmen, passie heten,
en dat het ons tot wanhoop drijft. Ik heb daar
al veel over nagedacht, vooral op café, maar
begrijpen? Nee. Ik zal er dan maar weer 's over
schrijven, allez vooruit: Lik mijn stijve lik
mijn kont geef de asbak eens door schat
je bent geweldig mwaaw hwaal he hwoet
uid mwijn mwond met je lekkere met je
lekkere dinges enfin hoe heet het ook
alweer auw pas op je doet me pijn...
Elders in die bundel schrijft hij: Ik wou / dat ik geloven kon in kunst. Hoe zou dat kunnen?
een ander zintuig, voor elk moment een
vers vermogen. Zodat ik en ik alleen zal
kunnen zeggen tegen jou: ‘Dit is vandaag
mijn nieuwe taal, ik ben haar machtig. Ze
is puur, intact en onbetreden. Leer met mij
haar te misbruiken en te schofferen. En zodra
we beiden in haar zinnen spreken, schaf ik
haar af, en verwijs haar naar 't verleden.’
Het is het begin van een nieuwe mentaliteit, die seks niet alleen als een legitiem, maar als een vanzelfsprekend thema beschouwt; een mentaliteit die de uitersten van literatuur en pornografie op een verwarrende manier door elkaar mengt. Het resultaat is niet meteen duidelijk en het is bovendien voor meer dan een uitleg vatbaar. De humoristische toon van zijn gedichten en proza is niet bedoeld om de seks te bagatelliseren, maar er mag om gelachen worden. Misschien is dat modernisme. Hij blijft met beide benen op de grond. Hij sleept de seks er niet bij, hij gaat de seks niet uit de weg en eenzelfde ontspannen houding maakt ook de lezer zich eigen, zodat er niet meer over ‘ontroering’ gesproken wordt als het in de eerste plaats om ‘opwinding’ gaat. Ook opwinding leent zich voor analyse en heeft behoefte aan een eigen vocabulaire: die taal ontstaat in romans en gedichten misschien eerder dan in de kritiek.
| |
3
Als Bartje enkele oudere pornografische foto's bekijkt, heeft hij het idee in een eigen dagboek te bladeren. Veel daarvan lijkt hij nooit te hebben meegemaakt en toch maakt het iets in hem los. Op de eerste foto ligt een jongen in bad, alsof hij in een stoel onderuit hangt om naar de televisie te staren. In plaats daarvan bekijkt hij zichzelf: zijn blik is gevestigd op zijn geslacht, dat net als de tors met moeite boven het water en het badschuim gehouden wordt. De balzak drijft, half boven, half onder water. De buik is gespannen. Het linkerbeen verheft zich; de voet rust, waarschijnlijk, want buiten beeld, op de rand van het bad. Uit zijn blik spreekt geen duidelijk gevoel; er is een zweem van minachting, misschien slechts het bijprodukt van concentratie. De jongen spant zich in om een bepaald deel van zijn lichaam boven de waterspiegel te houden en om het geslacht (‘in ruste’) aan de fotograaf te tonen. Ondanks de leegte is die blik fascinerend. Zijn het de wat korte, maar regelmatige wimpers die, neergeslagen, de ogen aan het zicht onttrekken? Ogen die niet bekeken kunnen worden? Het geslacht waarnaar hij kijkt ziet eruit als een stompje; Bartje werpt er even een zijdelingse blik op. Het gaat niet om de lul, niet om de ongemakkelijke houding, niet om de ogen en al evenmin om het altoos aantrekkelijke beeldrijm: twee ogen, een mond; twee tepels, een navel. Het vlak tussen navel en geslacht houdt de jongen met moeite droog. Nou ja, jongen. Zestien? Achttien? Twintig? Dertig? Het lichaam maakt nergens een droge indruk, het glanst van het water, hoewel het grootste deel boven water ligt. En: de sleutelbeenderen zijn wel degelijk droog, de schaduwen verraden dat. Het lange haar: ook droog, ongewassen, hoewel er achter het hoofd vier verschillende
| |
| |
shampoos op de badrand staan. Bovendien: een potje huidcrème, een tube (‘Dunhill’) en een wekker. Het is tien over zes. Als de wekker is afgesteld, loopt hij af om half acht en geen minuut later. Luid rinkelend, te zien aan het mechaniek. Links werpt een mal geplaatste wasbak een grijze schaduw op de schouder. De okselholten liggen verborgen. Centraal op de foto liggen de tepels; groot, met een licht, hard knopje in het midden. Doordat de foto over twee pagina's is afgedrukt, scheurt een naad het lichaam in twee gedeelten. Geen zichtbare geilheid dus, onzakelijke details, inspanning van het model en te veel pose, de tepels als episch centrum: dit alles maakt dat de foto tot het domein van de fantasie gaat behoren. Hier komt de opwinding alleen via de fantasie tot de beschouwer. Erotiek. Afleiding. Als die jongen in mijn bad lag, als ik er een badkamer op nahield, dan... Shampoo, wekker, schaduw en slap geslacht mogen ervoor zorgen dat de foto doordringt in de herinneringen aan andere jongens, jonge mannen, oudere mannen, vrouwen, katten, bloemen: ik kende iemand wiens haar, wiens wasbak, wiens geslacht... Omleiding. Hoe dan ook: de waarneming gaat ten onder in een zee aan fantasieën en memoires, terwijl Bartje een foto uit Marcel bekijkt (nr. 13, 13e jaargang, dec. '82/jan. '83, een ‘dubbelnummer’). Een andere foto, naast de kop Verleidingskunst (ook uit Marcel, nr. 8, 10e jaargang, aug. '79, veel later van een vriend gekregen). De foto toont een hoogpolig tapijt. Een wit achterdoek, waarop een jongen (vijftien, zestien, zeventien?) zijn schaduw laat vallen. Ook hij kijkt naar zijn lul. Maar dit geslacht verkeert ‘in blijde verwachting’, zoals Kousbroek zou zeggen. Ook hier: geloken ogen, geen zicht op de oksel, benen wijd; ook hier rijmen ogen en mond op tepels en
navel. De erectie wordt met een hand aangeraakt. De blik is er een vol concentratie, die op het punt staat doorbroken te worden. Het genot zal hem overmeesteren. De acteur dreigt het te verliezen van zijn rol. De lul is uitnodigend opgericht. Je zou er zo op willen gaan zitten. De hand moet de hand van Bartje worden. Als hij dat haar mocht wassen, zou hij al tevreden zijn, tenminste, als de knaap zich daarna aftrekt waar hij bij is. Het tapijt maakt je wrevelig, maar houdt je aandacht niet vast. Het been is perspectivisch vreemd, de Camera zit er te dicht bij, maar het hindert je niet. Hier neemt de geilheid geen enkele omweg en is iedere keer weer als nieuw.
Hoe meer Bartje meemaakte (mijn fictieve lezer - als hij niet bestond zou ik hem verzinnen), hoe complexer zijn emoties werden. Hoe meer hij las, hoe ingewikkelder zijn reacties. De onvoorspelbaarheid en de complexiteit daarvan maakten van zijn verwachtingen bij voorbaat al een chaotisch mengsel. Wat verlangde hij niet al? Humor en opwinding, intelligentie, esthetiek en gevoel. Bartje zocht weer eens het geluk. Op een dag werd het genot hem even te veel, te bekend ook. Zoals de schrijver in zo'n gemoedstoestand terugkeert naar de bron van zijn taal: de spreektaal, zo voelde hij de behoefte zijn leeshonger te ontrafelen, opnieuw te veroveren. De verbeelding wilde hij niet missen, de herinnering kreeg ook een taak toegewezen, maar de werkelijkheid zag hij graag als een ademend lichaam. Als hij geil wilde worden op een jongen, moest die wel zelf geil zijn, geilgemaakt willen worden, geilheid uitstralen; niet dat moeizame, niet dat loze gefrunnik. De rest bestond uit sprookjes. Hij hield er niet van het heden vol te zuigen met herinneringen, het bezwaarde hem om zijn lichaam te abstraheren tot er een formule overbleef die hij niet eens begrijpen kon. Je moest je lichaam niet in de steek willen laten. En waren zijn hersens niet ook een deel van zijn lichaam? Dit besef werd opeens buitengewoon belangrijk voor hem en hij raakte bevangen door het waanidee dat hij ieder woord - nogmaals - voor de allereerste keer kon proeven. De première moest herhaalbaar zijn. De honderdste keer moest aanvoelen als de eerste keer. Het was een onverwachte oefening in maagdelijkheid.
|
|