Vroeg in de ochtend werd ze wakker. Het raam stond nog open, maar ze hoorde buiten geen geluid. Loom besefte ze, dat het zaterdag was en dat ze niet vroeg op hoefde. Ze ging naar de wc en kroop daarna, koud geworden, dicht tegen Gert aan. Zijn huid gloeide. Ze drukte zich tegen zijn rug aan, sloeg haar arm om hem heen en streelde zijn buik. Hij zuchtte en werd wakker. Ze ging door met strelen.
‘Was het niet genoeg gisteravond?’ bromde hij zonder zich om te draaien.
‘Het was heerlijk. Daarom juist.’
‘Ik heb volgende week tentamen, ik moet werken als een gek.’
Ze bewoog haar hand naar beneden. ‘Je wil wel, ontken het maar niet, ik voel hem, je wil, hij groeit en groeit.’
Hij draaide zich naar haar toe.
Ze had zich net van hem af laten glijden, toen ze de deur van Ellens kamer open hoorde gaan.
‘Oef,’ fluisterde ze, ‘net op tijd.’
Gert ging op zijn zij liggen met de rug naar haar toe. ‘Ik slaap, hoor,’ zei hij.
‘Waarom liggen die kleren hier?’ vroeg Ellen met haar heldere stem, al helemaal wakker.
Susan legde een vinger op de lippen, schoot haar ochtendjas aan en nam Ellen mee naar de achterkamer.
‘Waarom lagen die kleren daar?’ vroeg Ellen, zodra haar moeder de tussendeur achter zich dicht had gedaan.
‘Die moeten in de was,’ zei Susan. Ze ging op de bank zitten, vouwde haar benen onder zich en wikkelde haar ochtendjas om zich heen. ‘Ben je al lang wakker?’
Een uur later bracht ze Gert een kopje thee. Hij had een blos op zijn wangen en zijn ogen stonden klein en waterig, maar hij wilde eerst niet van haar aannemen, dat hij koorts had. Toen ze hem tenslotte had overgehaald om zijn temperatuur op te nemen en hij 38.2 bleek te hebben, vloekte hij hartgrondig.
‘Ik moet vanmiddag nog een reactie op die nota van de gemeente schrijven, samen met Simon en Henriëtte.’
‘Dan laat je hen dat toch doen. Je bent niet onmisbaar.’
‘Dat kan ik Simon niet aandoen. Henriëtte is zo'n chaotisch mens, die moet in toom gehouden worden, anders heeft ze het over van alles behalve over datgene waar het om gaat. Ik vraag wel of ze bij mij komen, dan hoef ik er vanmiddag niet meer uit.’
‘Jullie kunnen ook hier vergaderen.’
‘Met Ellen er bij, die voortdurend door alles heen kletst?’
Ze zweeg.
Ellen had die middag een vriendinnetje te spelen. Susan gaf ze een pak klei, waar de kinderen monsterlijke wezens van boetseerden, zoals een olifant met een paardekop en een kat met slagtanden, die ze vervolgens in bonte kleuren schilderden. Susan las de krant, keek proefwerken na en hielp af en toe bij problemen waar de kinderen niet uit kwamen. 's Avonds bakte ze pannekoeken. Tijdens het eten deden ze een wedstrijd wie met één lepel stroop de langste naam kon schrijven. Ellen won. Toen de kinderen in bed lagen - het vriendinnetje mocht blijven slapen - belde ze Gert, maar kreeg geen gehoor.
De volgende middag kwam ze hem op straat tegen, zittend op een bakfiets beladen met huisraad. Susan, die met Ellen op weg was naar het park, stapte de weg op en stak haar arm omhoog om de bakfiets tot stoppen te dwingen. De bakfiets, gereden door Simon, kwam vlak voor haar tot stilstand.
‘Wat ben jij aan het doen?’ vroeg ze aan Gert. Ze bestudeerde zijn gezicht.
‘Ik ben aan het verhuizen. We hebben een huis gekraakt in de Wagenaarstraat. Stond al een halfjaar leeg. In het betere gedeelte, nota bene. We waren het al een tijdje van plan, maar nu konden we van iemand de sleutel krijgen. Dat scheelt weer een deurpost. En een hoop werk.’ Hij trok een pijnlijk gezicht en ging verzitten. ‘Jezus, ik zit precies op die rand.’
‘Ga jij daar wonen?’