Maatstaf. Jaargang 40(1992)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 76] [p. 76] Anton Ent Ecclesiastes Je werpt je op als wijze koning, een man die namens allen spreekt. Een zuurpruim ben je, een eigenwijze kwast wie krachtig zaad ontbreekt. Je verontreinigt handen niet. Waarom blaas je hoog van de toren en moeten alle mensen horen dat hersenpan rijmt op vergiet? Veertig keren schreeuw je: lucht, alles is lucht, ademtocht, ijdelheid, vluchtig, ijl en zonder zin, een damp die bij een zuchtje wind verdwijnt. De ommekeer van water, wind beleef je als een dreinend kind dat in motieven op de soepterrine per se verandering wil zien. De zon die naar het oosten hijgt, rivieren die maar zeewaarts stromen vol weerzin tot de bron te komen, vermoeien zo dat je daarover zwijgt. Je werpt je op als filosoof en valt diep in de put van generaliseren. Bezeten van hetgeen je mij wilt leren bewijst het zinloos, zinloos dat je raaskalt. [pagina 77] [p. 77] Niet met mijn zin van het bestaan ben je begaan, maar met je eigen vraag: wat heb ik in godsnaam aan dit ademen dat hijgt naar hijgen? De mens bezit meer tijd en duur dan zijn hart bevatten kan. Mooi gezegd. Leven is een avontuur, honds voor wie niet katten kan. Je stelt zon boven duisternis maar scheldt het fel begeerde licht kapot. Het noodlot slaat jou dicht en openingen bieden nooit genot. ‘Zelfmoordenaar springt op kind.’ Wat zeg je daar nu van? Beter dat die jongen niet geboren was? Of zing je soms: Gelijk het gras? Geen woord over ter wille zijn. De ander is bij jou niet in 't geding: waar spelen oogopslag en streling van de huid? Afwezig blijven wees en vreemdeling. Alsof de zin niet in een ander liggen kan. Jij overziet winst en verlies, je aast erop en blaast ertegen, opwegen tegen, raas je, opwegen tegen! De tijd van baren, bouwen, spreken, lachen streep je doodleuk weg tegen de tijd van sterven, breken, zwijgen, huilen. Wat blijft er over? roep je uit. Niets, niets! Alleen in eten, drinken, werken schuilt plezier. Slapen noem je niet. Hiermee verraad je dat je uitgeslapen rekent als een kruidenier. [pagina 78] [p. 78] Verzadigd werp je rijkdom, eer en macht als Durexzakjes in de gracht. Maar armen zuchten poen als heren badinerend over guldens doen. Iedereen trekt richting dood. Leer ik daar hebreeuwse dialecten voor? Niemand leeft andersom. Natuurlijk wint een rouwfeest van een trouwfeest. Waarom heb ik jou met geen woord over zuster suïcide gehoord? Wie zich aan het leven stoort grijpt toch gretig een koord? Wie god bevalt, ontsnapt de hoer. Geen mallemoer snap ik daarvan: Schep ik behagen als ik overweeg niet op haar avances in te gaan? Wijsheid is het inzicht dat God mij zonder kans op inzicht schiep. Morgen verstaan we meester dood die allen treft in wat bekoort. Kankerbekje fietst op straat omdat het lopen niet meer gaat. Er waait veel wind in God, er straalt in hem veel zon, ook al hijgt ze van op naar neer en andersom. Onvermijdelijk is het waaien, schijnen, stromen. Tijdelijk je adem, lichtval, zwaaien. Je prijst het licht. Inconsequent, tenzij je feest in vrees en beven voor de doodsklap die nooit went, voor een wit en tandeloos gezicht, [pagina 79] [p. 79] een slap geslacht, verloren smaak en geur, een trage tik. Heb je nooit een welgestelde oude baas gezien, gesproken met een wijze oude vrouw? Je bent nog jong en werpt je eigen angstbeeld op de laatste fase. Je moet je nooit verbazen: een beetje dood wil huisvriend zijn. Vrolijk sterven kan. Dan barst de kruik bij de bron en het rad bij de put. Stof knarst tussen tanden van archeologen. Knarst. Vorige Volgende