Maatstaf. Jaargang 40
(1992)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 46]
| |
Adri Boon
| |
[pagina 47]
| |
hij meermalen bezocht, de eerste keer in de jaren twintig en het uitgebreidst in 1964. Rotterdam en directe omgeving moet hij tamelijk goed gekend hebben, daar hij bij voorkeur per schip reisde. Het eerste en meest diepgaande contact met ons land verliep echter via de zeventiende-eeuwse Hollandse meesters, voor wie hij vanaf zijn jonge jaren een grenzeloze bewondering had. Pla was zo onder de indruk van hun schilderijen, vooral waar het om landschappen ging, dat hij bij zijn bezoeken aan Nederland zijn aandacht bijna volledig richtte op die elementen waardoor hij bij het beschouwen van de doeken het meest bekoord werd: het water, de lucht, het land, en het voortdurend veranderlijke spel daartussen. Die belangstelling voor het landschap kwam niet louter voort uit een esthetische stellingname. Stammend uit een oud boerengeslacht en diep verankerd in zijn geboortegrond was hij een van die schaarse universeel gerichte intellectuelen uit de twintigste eeuw die de mens op de eerste plaats nog in een direct verband met zijn fysieke omgeving beschouwde. De oorspronkelijke, lokale micro-economieën werden grotendeels bepaald door landschappelijke en klimatologische factoren, die daardoor direct en indirect inwerkten op de concrete zijnsvorm van de mensen. Die samenhang gold in Empordà, Pla's thuisland, tot het massatoerisme het kleinschalige, rurale karakter van de samenleving daar ingrijpend veranderde. De schrijver plaatste de mens voor alles in de natuur, en niet in de maatschappij zoals tegenwoordig gebruikelijk is. Maar er is nog een andere reden waarom het Nederlandse landschap hem bijzonder aansprak. In Het grijze schrift staat deze zin: ‘Het is heel goed mogelijk dat mijn voorliefde voor orde en netheid die ik altijd gehad heb - ook al ben ik persoonlijk altijd wanordelijk geweest - voortkomt uit het mentale genoegen waarmee ik als kleine jongen keek naar de keurig afgetekende, keurig bevloeide, perfect verzorgde groentebedden.’ Wel, dan moet de man helemaal uit zijn bol zijn gegaan bij het zien van de kavels land hier, mathematisch doorsneden door lijnrechte sloten en greppels! Het contact met Nederland resulteerde, verspreid over zijn oeuvre, in zo'n zestig pagina's tekst, waarvan het merendeel geschreven is naar aanleiding van zijn bezoek in 1964. Soms treedt er in de beschrijvingen een vreemd aandoende, ja, postmoderne, zou je haast zeggen, vermenging van sferen op. De sfeer van een Rembrandt ligt als een anachronistisch waas over twintigste-eeuwse landschappen en steden. Beelden uit de jaren twintig - joden in Amsterdam, een schip dat wordt gejaagd door de gracht - worden geprojecteerd op impressies uit de zestiger jaren. En is het voor te stellen dat een zuiderling zich verliest in de meest zuivere lyriek over Neerlands nationale knol, de Friese pootpieper? Toch is het zo. In 1960 maakt Pla een lange reis naar Amerika en doet op die tocht ook de Nederlandse antillen aan, die hij met zo'n tien bladzijden bedenkt. In de hierna volgende keuze uit ‘Pla en Nederland’ vinden we naast de typische clichés over ons land - bollenvelden, molens, koeien, fietsen, grachten, water - ook een aantal kenmerken, ‘obsessies’ zou Pla zeggen, die veelvuldig in de loop van het werk van deze schrijver terugkeren: belangstelling voor de schilderkunst en direct daarmee verbonden een zeer zintuiglijke manier van beschrijven, wortelend in een overtuigd beleden realisme; een afkeer van chaos en liefde voor orde (hij was alles behalve een fatsoensrakker); een schijnbare goedmoedigheid en naïviteit waarachter soms bijtende ironie schuil gaat; het directe verband dat tussen schoonheid en eenvoud wordt gelegd; een uit wantrouwen ridiculiseren van de dikwijls pedante ‘officiële’ wetenschap; de enorme culturele bagage waarvan hier en daar tussen neus en lippen door blijk gegeven wordt; de alledaagse, onopgesmukte toon van zijn ‘discours’; een boerennuchterheid, hier toegepast op de geldspeculatie binnen de kunst: de commerciële waarde van de naam Van | |
[pagina 48]
| |
Dongen overvleugelt de artistieke waarde van zijn doeken: de Hollandse schilder is onderdeel van een komedie geworden.
Adri Boon Barcelona 1991 | |
Aankomst in HollandIk ben Holland binnengekomen via Roosendaal op een allerzachtste middag. Uit het raampje van een wat langzaam rijdende trein leunend vervulde het eerste wat ik zag mij van zoete vreugde. Ik zag dat iedereen die door het raampje te zien was op merkwaardige wijze een grote, weelderige borst omklemd hield. Het was melktijd, en die zo zinnige arbeid werd midden op het land verricht. Bij het zien van de trein renden en huppelden ondertussen de pinken in het rond, kwamen op de weitjes de veulens overeind op hun harige poten, terwijl herdershondjes achter de dieren aanbeenden. Dit was het schouwspel op de voorgrond. Daarachter ging de vlakte verloren voor het oog en draaiden de molens op een zoele wind. Die Hollandse molens hebben zo'n natuurlijke en kalme manier van draaien dat ik er telkens weer door verrukt word en het dan lijkt of er uit puur genot ook iets in mijn lichaam - mijn hart - begint te draaien net zoals de molens. Ik moet mijn hand op mijn borst leggen, daar ik er te zeer door bekoord word. Hier en daar lichten in de vlakte als groenglanzende ogen drassige gronden op, en boven de krachtige, roze horizon, drijven loom, samenpakkend en uiteenwaaierend, zachte, witblauwe wolkenpartijen. Onmiddellijk word je opgenomen in het trage, slepende ritme van het land, de zeer ongedwongen onverstoorbaarheid die in de lucht hangt, de algemene welstand en weelde. Je zintuigen soezen zo'n beetje weg, je gedachten rafelen in zachte flarden uit elkaar en in je oren snikt het licht klotsende water. Wanneer de trein zicht geeft op een waterlandschap, gebeurt het zelden dat je er niet de volle rondingen van een bijna verzwolgen schip in zien kan, uiterst langzaam voortgeduwd door een stijve bries, die het donkere zeil opbolt. Die volle boorden zijn de dijen en dat slome zeil is het zeil van Holland. Om heel het genot te kunnen doorvoelen van het deinen door dit nirwana in mineur is het nodig de onaangename smaak van verschillende vormen van ijdele en zielige opwinding te kennen. Holland, dat is een lauwwarm bad en soepele kleren. Het landschap bestaat uit heel weinig. Soms is het een staketsel van houten palen langs lobbig water, met een molen en de vuile zeilen van een schuit. Soms is het een streep laagland, uitgedoezeld in de sponzigheid van de vochtige lucht, met een boerderij met de dieren als vlekken op het groene gras. Soms is het een sloot, beschaduwd door olmen, die trillen in het stilstaande water tussen dansende plekken zonlicht. Alles is vlak, horizontaal, nabij, scherpgelijnd en tegelijkertijd gehuld in een vaag waas. De grond is als een breed, geplet gezicht, zich vergapend aan de hemel. En de hemel, met zijn variëteit, fijnheid en gratie, is Hollands grootste attractie. Het is een hemel met een voortdurend en onzegbaar bewegen van trage wolken, die op elkaar stapelen, oplossen, met elkaar versmelten, zich verspreiden, van elkaar wegvluchten of naar elkaar toedrijven. In deze tijd van het jaar zijn zij wit en crèmekleurig, en sterven zij tegen de avond weg in een delirium van roze lichtresten. Die opeenvolging van bewegingen vindt plaats tegen een hemel van een allerzachtst bleekblauw. Tijdens het wolkenspel vallen er verschillend gevormde gaten in het dek, getransfigureerde gaten met maagdelijke kleuren, die openvallen en dichttrekken. Dit alles, gevoegd bij de zon en de van dampen zware atmosfeer, levert betoverende licht- en schaduweffecten, een verspreid, variërend en vluchtig wonder, een versatiel, slaapverwekkend, eindeloos beeld. Betoverd door de onnoemelijke hemel weerspiegelen de frisse weilanden en het groene water de veranderlijke vormen, de onafgebroken opeenvolging van ronddwalende wolken, de met | |
[pagina 49]
| |
elkaar versmeltende kleuren en de triomferende kleuren. Het is een genot om in Holland de in het slootwater gedompelde hemel te zien, omlijst door het groen van de schaduwwerpende olmen. Dat doet je dromen hoe prachtig het wel niet moet zijn om die vliedende schaduwen in de ogen van de plaatselijke vrouwen te zien. Een meer filosofische kijk op de wereld dan deze is niet voor te stellen, even zo min een onwankelbaarder en onvergankelijker houding. De schemering grenst er aan overdrijving, zo eindeloos als die duurt. Het land krijgt dan overal een zelfde absintkleur en tegen die kleur rekt de roze en malve tover van de wolken zijn kwijning met een allerzachtste traagheid. De schemering is lang en de overgang van dag naar avond geeft je fysiek een gevoel van dispersie van atomen en moleculen, van versterving door verdamping. Op dat uur lijkt de hemel de vleugel van een vlinder. De andere vleugel is dan de aarde. De hemelvleugel is helder, heeft een delicate transparantie. Die van de aarde heeft een dofgroene kleur met glanzende stippen van het water erop. Tussen duizenden trillende waterdeeltjes weerspiegelt de ene vleugel de andere in het gesmolten zonlicht. Naarmate de dag wegsterft lijkt het of de vleugels heel geleidelijk aan sluiten. De geluiden van de aarde doven pijnloos uit in dit heerlijke dichtvouwen: het geklots van het water, het loeien van de koeien, het klokkenspel van de carillons. Het stadsgedruis wordt zacht opgeslokt door de dode vleugels. De vormen van de dingen vagen langzaamaan weg. De geveltjes van de huizen, de wieken van de molens, het volle groen van de iepen verijlen in een diffuus licht en vervluchtigen ten slotte. Roerloos neergevleid wacht de vlinder tot de ochtendlijke zeebries voorzichtig zijn vleugels weer opent en de zon hem zijn subtiele, veranderlijke en onbeperkte tover van water en wolken teruggeeft. De mens is het meest voor pracht ontvankelijke dier, vooral dan wanneer hij die op een gerieflijke en vriendelijke manier, met een bezadigd rond buikje, in ogenschouw kan nemen. De Hollanders hebben een land geschapen dat ontelbare voorwaarden in zich verenigt om van het leven iets aangenaams te maken. De keuken is uitgebreid en overvloedig, het gedistilleerd is verfijnd, de vrouwen mogen gezien worden en de mensen zijn er gewoonlijk kalm en gastvrij. Dat maakt dat Hollands heerlijkheden zich in al hun glans openbaren en dat zij op de verbeelding van de reiziger inwerken als een glanzend juweel. | |
RotterdamRotterdam, de geboorteplaats van Erasmus, komt over als een enigszins chaotische stad, volop in ontwikkeling en ongebreideld groeiend. De voornaamste oorzaak van de rumoerige drukte die er heerst, is de haven, waar per week gemiddeld zo'n driehonderdvijftig tot vierhonderd schepen uit alle hoeken van de wereld binnenstomen. Die toevloed van bootverkeer die Rotterdam onophoudelijk belaagt verstikt bijna geheel en al de vroegere charmes van de stad, en verleent haar eerder het voorkomen van een monsterlijke heksenketel. De Hollanders trekken één voor één weg uit de buurten in de binnenstad om zich te vestigen in verschillende Duits aandoende, nette en uiteraard gerieflijke uitbreidingswijken. Door het oude stadgedeelte lopen diverse grachten, die nagenoeg allemaal in beslag genomen worden door een opeenhoping van goederen, pakhuizen en dokken, en die door het lawaai en de drukte onbegaanbaar zijn. 's Nachts wordt de stad overvallen door het veelkleurige scheepsvolk, en zijn er straten die veel van een dependance van een krankzinnigengesticht weg hebben. De importantie van Rotterdam als havenstad is waarlijk aanzienlijk, en de aanblik die de haven biedt is dan ook indrukwekkend. Zonder dat men kan zeggen dat Rotterdam qua tonnage dat er verstouwd wordt de eerste haven van Europa is, krijg je de indruk dat | |
[pagina 50]
| |
de levendigheid er groter is dan in de eerste. Dat komt door de duchtige en harde manier van aanpakken van de Hollanders en hun wat onbehouwen kracht. Dan is er nog alles wat over de rivieren toevloeit en wat het water van de haven totaal bedekt. Het aantal aken en andere vaartuigen dat Rotterdam binnenstroomt is zo groot dat men, vanuit de hoogte op de haven neerziend, de illusie krijgt dat de lijnstructuur er voortdurend van vorm verandert. En het merkwaardigste om te zien is de snelheid waarmee die illusie zich voltrekt. De sleepboten varen op grote snelheid, zij kijken niet op een knoop meer of minder en lijken doldriftige kwelgeesten die tot taak hebben de aken in hun bezadigde, zoete gesoes te storen. De roerganger van de slepers heeft altijd een hoorn in zijn hand, en terwijl het monster zich puffend een weg baant door de kanalen en de sluizen van het havengebied, hoor je hem waarschuwend toeteren dat men de kinderen uit de buurt moet houden. Het spektakel, met zijn zeer gejaagde hartslag, is waarlijk verbijsterend, en terwijl ik er zo naar stond te kijken moest ik denken aan verschillende dingen die ik over New York gelezen heb en die mij over die stad verteld zijn. Waarschijnlijk was die gedachtenassociatie niet geheel subjectief, als men erbij stilstaat dat het puikje van Amerika uit de Hollandse emigratie is voortgekomen. Heel het leven van Rotterdam speelt zich in de haven af, en men zou kunnen zeggen dat de grote stad er het ingewand van is. Overdag heerst er een onophoudelijk druk krioelend verkeer, en het lawaai maakt van de stad een zenuwslopend pandemonium. 's Avonds en 's nachts vindt er een ware invasie van scheepslui plaats, die een andersoortig kabaal produceren, biologisch, maar dan het meest hartverscheurende soort, dat soms aan het gejank van wilde beesten doet denken. Alle zeelieden kennen de Schiedamsche Dijk in Rotterdam, of hebben er wel eens van gehoord. Een kilometer lang kroegen, veraangenaamd door twijfelachtige en beklagenswaardige figuren, die zich wijden aan de kunst van het verleiden. Die verleidingskunsten, dat is nog het minste. Het karakter van de straat wordt bepaald door de drank, en meer concreet door de gevolgen die jenever als oorzaak hebben. Wat een krocht! Om tien uur 's avonds is alles volop in bedrijf. De stinkende, bontgekleurde kroegen lijken op opgedirkte vrouwen zoals je die in Franse bordelen wel ziet. Stuk voor stuk zitten ze tot de nok toe vol en in iedere deur hangt wel een tros mensen. Het midden van de straat wordt in beslag genomen door hen die al geen pap meer kunnen zeggen. Dronkelappen vind je in klitten bij elkaar in alle houdingen: languit liggend op de klinkers, geknield, gearmd of alleen, zwijgend, vertrouwelijk of brallend. Beschenen door het twijfelachtige licht van de bars en kroegen ziet men de in bleekpaars zweet badende gezichten van de arme donders, pelgrimerend naar het niets. En dit alles zou de grenzen van het bekende nog niet te buiten gaan, ware het niet dat er in deze straat haast aan één stuk door gevochten wordt. Die knokpartijen ontvlammen bliksemsnel in alle hevigheid en beginnen telkens weer opnieuw. Plotseling zie je hoe twee kerels in een tijd van ja en nee hun jasje uittrekken en - als het noorderlingen zijn - blindelings op elkaar beginnen in te beuken. Er vormt zich een kring mensen omheen; de vrouwen die komen toelopen zijn degenen die het vurigst schreeuwen. De zege wordt natuurlijk altijd door de minst zatte vechtersbaas behaald. Het teken van overwinning is wanneer men het hoofd van de tegenstander tegen de grond bonkt. Die kopstoten tegen de kasseien overtreffen de ruwste galm die je ooit hebt kunnen horen. En hoe harder de slag is, des te uitzinniger loeit het publiek. In het algemeen is de voldoening van de overwinnaar echter van korte duur. Opgestaan van de grond treft hij een andere vent in hemdsmouwen tegenover zich, tot alles wat nodig mocht zijn bereid. Een dergelijke aaneenschakeling van vecht partijen kan lange tijd voortduren. De politie mengt zich er niet in, als er tenminste geen | |
[pagina 51]
| |
messen of korte wapens aan te pas komen, iets wat dikwijls gebeurt. Dat maakt dat wie in die straat met de eer strijken de noorderlingen zijn. Het is de wraak voor de messteken die zij in zuidelijke havens hebben oplopen. De kaakslagen die daar zo kwistig worden uitgedeeld geven de straat een vreselijk barbaars en ruw aanzien. Het is een beestachtige dolzinnigheid, veroorzaakt door de troebele jenever van de kroegen. En nog een geluk dat dat kwaadaardige alcoholische goedje niet op iedereen dezelfde uitwerking heeft. Als dat zo was, dan zou de Schiedamsche Dijk één grote wildebeestenkooi zijn. In feite gaan veel mensen zingen of grienen van jenever. Het is bekend hoe de noordelijke zeelui hun weeklachten door de rosse buurten van alle havens uitjammeren. Wat Rotterdam opmerkelijk maakt is de zich telkens vernieuwende aanwezigheid van een drie- of vierhonderd-koppig koor, waarvan elk lid zijn eigen duistere salmodie zingt, vol met absurde sprongen, groteske bassen en wanhopige piepen. Het is een uniek orgel, obsessief, biologisch, afmattend. Over het algemeen komt deze horde havenzangers niet buiten de grenzen van die wijk; er is hoe dan ook altijd wel een enkeling die door een obscure kracht voortgedreven via vreemde paden de stille stad binnenglipt. Als je dan over straat loopt, hoor je op de meest onverwachte plek - achter in een blinde steeg, op de trappen van een kerk, voor het hek van een villa - de gebroken jammerklachten van een arme matroos verloren tussen onverschillige schaduwen. | |
AmsterdamDe stad Amsterdam is ovaal van vorm en wordt omgeven door concentrische watergordels. Wie zou de betovering van deze romantische stad kunnen uitdrukken, doorweekt met trillende lichten en bronzen schaduwen, peilloos en mysterieus, overdadig en levendig, lieflijk, loom en wijs, geurend naar overzeese aroma's? In Amsterdam ervaar je een mengsel van dode dingen, jeugd en rijpheid, van menselijke geluiden en verrukte stiltes, die onder een patina van weemoed aan de stad een unieke sfeer en een oude, bedachtzame grootsheid geven. Het allegaartje van mensen is de finishing touch. Door een bevolking van mollige, blanke mensen krioelen tachtigduizend merendeels Portugese joden. Deze donkere woelwaters met hun gitzwarte ogen en kroezig haar zijn als bruingebakken uisnippers uitgestrooid over een goudgeel en roze speenvarken. Kwaliteitsstad: voorraadschuur van tropische en exotische produkten, diamantkloverij, goudbeurs, droom van luxe en welstand. De kozijnen van de stad zijn krap bemeten maar afdoende en lijken er speciaal voor gemaakt te zijn om de gloed die uit het ingewand van de geldkistjes opschittert binnen te houden. De oude huizen van rookkleurige of rode baksteen, bezet met blinde ramen, aangeslagen door regen en sneeuw, overdekt met zware decoratieve ornamenten en half vervaagde jaartallen, maken met de kinderlijke symmetrie van hun afgebladderde dakgeveltjes en hun hoge rug een vermoeide indruk. Er is er niet één die er recht of puntgaaf bij staat; zij vertonen alle die lichte onvolmaaktheid die levende dingen kenmerken. Minuscule spikkels violet en malve fleuren het grijs van de muren op. Daarbij ziet men veel hout, dat men er niet zwart schildert, maar lakt met chocolade- of stierebloedkleurige beits. De huizen weerspiegelen in de grachten, beschaduwd door het fijne, nerveuze gebladerte van iepen. Op welk uur van de dag of de avond ook, steeds is het weer een genot om rond te dwalen over de grachten, over het hek van een brug heen te hangen, te gaan zitten op een kademuur. Maar het beste tijdstip is tegen de avond, wanneer over Amsterdam een waanzinnige stilte neerdaalt: het water krijgt een zware, grijsgroene tint en er beginnen kleikleurige, donkergroene, koperen en paarlen strepen in te trillen. Bij het invallen van de schemer doorschittert een verloren straal maanlicht of de flonkering van | |
[pagina 52]
| |
een ster de donkere helderheid om zich neer te vlijen op het omgewoelde bed van het slaperige, koortsrillende water. De diepte van de gracht lijkt onpeilbaar. De weerschijn van de huizen gaat verloren in de schaduw. Er gaat een licht aan en het water vult zich met vuur. Het dooft uit en het lijkt of een onzichtbare vogel wegvliegt. Zolang de schemering duurt metamorfoseert het water met een vadsige wellust en een van huiveringen doortrokken loomheid; kleuren ontstaan, vervloeien en ebben weg, opeenvolgend en gelijktijdig, zoals in een droom van geobjectiveerde begeerten en vage beelden. Er verschijnt een violette vlek met donkere plekjes erin, daarna een groene en een askleurige: verderop gloeit een witte tint op die roze wordt en dan overgaat in bloedrood waarna er groenige en bronzen streepjes in ontstaan. Een seconde en alles wordt als een donkere steen met een olieachtige glans die geleidelijk aan een grijze toon krijgt en ten slotte openbloeit in een kelk van diamantjes als speldeknopjes. Maar goed... Wie zou het kunnen beschrijven? Het is om van in de war te raken. Overdag oogt Amsterdam anders. De straten die langs het water lopen veranderen in los- en laadkades. De andere, die welke men de spaken van het wiel dat de stad vormt zou kunnen noemen en die de grachten onderling met elkaar verbinden, krioelen van de mensen, winkels, markten en vooral van de fietsen. In de grachten is het een bedaard komen en gaan van schepen. Die schepen zijn Amsterdams karren. Met het laden en lossen van goederen heerst er over de hele lengte van de grachten een pittoreske en sympathieke wanorde. Uit ieder huis steekt onder het dak een houten of ijzeren balk naar buiten om er een katrol aan te hangen. Die katrollen worden overal voor gebruikt en vullen de straten met volkstoneeltjes: met de katrollen hijst men goederen naar boven en laat men ze neer, gaat meubilair omhoog en omlaag, net zo als marktwaren, bestellingen en de post. Het is een verrukkelijk bric-à-brac en je ziet altijd wel een kind aan een touw trekken. Elk huis heeft een souterrain, vochtig en duister, voorzien van raampjes op straatniveau met een hekwerk ervoor, waardoorheen binnen, tussen stapels pakken, kisten of zakken door, donkere gangen vallen te ontwaren, verlicht door kokers die een schijnsel van onbegrijpelijke herkomst werpen. Dikwijls zie je op de zoldering met ronde balken van die pakhuizen een zonnestraal, die dwars door het spinnerag heen in het water weerkaatst wordt. Elk pakhuis ruikt anders en in de straten drijven altijd vleugjes van allerlei specerijen. Het verhaal wil dat Rembrandt graag die donkere holen binnenging om de dingen in halfschaduw te observeren en de dikke, kostbare stoffen te betasten die de kooplieden uit zijn tijd er opsloegen. Er zijn weinig steden waar lawaai en stilte elkaar met zo'n natuurlijke charme afwisselen als in Amsterdam. Vaak bevindt zich achter een gonzende straat een doods plein; soms ligt aan het eind van een gracht vol benzinedampen en mannen die een schip voortjagen of met de lange disselboom hun handwagens en karren opduwen, een andere straat te suffen voor de spits van een slaapdronken kerk. Je loopt hem in en je raakt onmiddellijk in de greep van de illusie der vaagheid. Amsterdam is de stad van blinde stegen, van doodlopende straten, van onzinnige grachten. Op die stille plekken hebben de fijne zomermiddagen een zachte, magische betovering. In de lucht drijven dunne penseelstreekjes licht, de muren van de huizen zijn overdekt met de trillingen van het water, de gespikkelde bladeren van de iepen sidderen van geluk. De hemel is onvervreembaar de hemel van Holland, zeer hoog, enorm, blauwgroen onder wolken van wit katoen. Lopend langs een gracht hoef je niet erg je verbeelding te laten werken om je in een ver verleden te wanen. In de binnenstad van Amsterdam tref je zelden moderne of detonerende huizen aan. Allemaal zijn ze erg gesteld op hun eigen oude gevel en hebben een even prachtlievend als nuchter voorkomen. Over het algemeen staat boven de deur | |
[pagina 53]
| |
in grof reliëf in het Latijn het bouwjaar van het huis te lezen. Je gaat voor het raam staan en kijkt naar binnen, een blik werpend op het honingkleurige, ordelijke interieur in het halfdonker met de rode gloed van de meubels en van het leder- en koperwerk, met de voorname boeken, het aangename schilderwerk en de vaas met bloemen. Betoverd door de onbevattelijke magie van het water onder een brug houd je even stil. Je wandelt door een in peinzende stilte sluimerende straat. En daarna, als je niet met overleg te werk gaat en een paar stappen te veel doet, kom je weer in de lawaaiige chaos terecht, met fietsen die om je heen kronkelen, en zie je opnieuw de bruingebakken uisnippers op het blonde en malse speenvarken. Maar de betovering van Amsterdam, geboortestad van Rembrandt, geldkist vol gulden gloed, juweel van water, doorweekt met vochtig licht en bronzen schaduwen, weefsel van zwarte en blauwe ogen, peilloos en geheimzinnig, geldverslindende liefdes en deformerende schraperigheid, geobjectiveerde droom en gedroomde realiteit, geurend naar koloniale aroma's... de betovering van Amsterdam, wie zou die kunnen zeggen? | |
Het land en de lucht van HollandNederland is een land van stormen. De schilders van de Hollandse school hebben de karakteristieke luchten met donkere, vlak langs het land jagende wolken, doorschoten met sombere kleuren en voortgedreven door een vochtige, stijve wind, onsterfelijk gemaakt. Alles krijgt dan iets sprekends en dramatisch, en soms neemt de razende onstuimigheid de vorm van onvermoede grootsheid aan. Het land lijkt te worden meegesleurd door de rondkolkende elementen en de windvaantjes op de scheepsmasten sidderen stijf als een slang die tussen de windstoten door vliegt. Maar daarna klaart alles op. De hemel stijgt en wordt weer vagelijk helder. Achter een nevelig waas krijgt de lijnstrakke horizon een oneindige lieflijkheid. Het is dan dat de zon het groene, regenfrisse land baadt en de boomgroepjes doet opschitteren die een dorp beschaduwen, dat met zijn wit en zijn rood de gelukzaligheid van het landschap uitdraagt. De verten lijken droomkussens en de voorgrond is fijn en scherpgetekend. De aarde is zwart, vet, van een gulle vruchtbaarheid. Door het gras van de weilanden heen is de donkere klei te zien. De sloten, kanalen, geulen en rivieren trekken in het land, al naar gelang het licht, blauwe of blanke, groen- of chloorkleurige strepen en verdelen het in talloze rechthoeken of vierkanten. Het zicht strekt zich lui uit tot de onzekere horizon boven het bewegingloze landschap. De schepen maken onderdeel uit van het land. Het gebeurt zelden dat je niet een rij bolgeblazen zeilen ontwaart die kalmpjes aan een waterweg bevaren. Tussen de akkers zie je dan hoe de zeilen de horizon volgen. Eindeloos traag glijden zij voort met verzwolgen steven en boorden. Vaak is het water dat de boten volgen onzichtbaar waardoor het dan lijkt of het doek zich op minuscule wieltjes over het laagland voortbeweegt. Ondertussen houden de molens niet op met draaien. Buikig als een slecht dichtgebonden zak, gekroond met een soort ronde hoed waaromheen een loopplank is aangebracht, bedekt met een aardegrijs patina, kijkend door de bloeddoorlopen ogen van de lage raampjes met geraniums ervoor, vormen de molens het pittoreske element van het landschap, het waanzinnige detail, het extraatje. De schilders van de Hollandse school hebben zelden heroïsche of verheven scènes uitgebeeld. Zij hebben voornamelijk het landschap van hun land geschilderd. Hoewel de meest realistische die ooit heeft bestaan - realistischer zelfs dan de impressionisten - heeft deze school de diffuse poëzie weten weer te geven die als een vage melodie uit het landschap opwelt. Soms schilderen zij een weiland met een sloot en een oude brug; andere keren de poort van een boerderij met een pad erlangs, een watertje en een schuit; | |
[pagina 54]
| |
vaak ook een molen of een groepje bomen, een schip met een zwarte-oranje gestreepte wimpel en de weerspiegeling van deze kleuren op het water. En de lucht, vooral de lucht van Holland, waar je nooit genoeg van krijgt, enorm gevarieerd, onnoemlijk, gemeubileerd met een geraffineerde smaak. Als je door Holland reist tref je bij elke stap zo'n schilderscompositie aan. Het natuurlijke betovert je door de eenvoud ervan; het landschap spreekt er een alledaagse taal, zonder gekunsteldheid, en het licht bewerkstelligt het wonder van de ‘charme’ van het land. Dat licht, dat ik niet zou kunnen beschrijven, dat nooit te diffuus is, dat de dingen doorweekt zonder ze geheel uit te doezelen, dat ze een tikkeltje verflauwt waardoor ze juist sterker naar voren komen en directer worden, dat zowel blauw als goud is, dat werkelijkheid en droom is, als de huid van sommige meisjes van een zeldzame schoonheid... Onvergetelijke Vermeer van Delft, onovertroffen! De steden vormen een roos van water. Meestal rond van vorm worden zij omgord door een gracht. De pleinen van de plaatsjes zijn hun havens, de ster die de waterwegen vormen. Op die pleinen vind je oude kroegen en bars waar het geurt naar goederen en vrachtvaart. Er bestaat niets aangenamere dan te kijken naar die havens vanachter een raam van een van die kroegen. De manier waarop de Hollanders, mannen en vrouwen, hun hoofd door het raam steken en naar buiten leunen om de trage schepen voorbij te zien varen is zonder meer verrukkelijk. Uren en uren kunnen zij zich zo aan dat schouwspel overgeven met een dwalende en lome blik in hun ogen. En heus, het is de moeite waard. Op de achtergrond zie je over het algemeen een bosje donkere, groene bomen, waartegen zich de muren met de gaten van ramen en deuren erin van een stuk of wat huizen aftekenen. In Holland zijn de meeste huizen gemaakt van verschillende tinten baksteen binnen een dominerend rode toonaard. Lopend van de kleur van stierebloed tot oranje is er een heel scala van schakeringen die prachtig met het groen combineren. Breng samen met de bomen en de huizen diverse houtkleuren op als complement van de huizen. Chocoladekleurig hout, natuurlijk hout, pompoenkleurig hout. Verbind nu al die kleuren met elkaar, breng er vaantjes en vlaggen op aan, en je hebt het achterdoek dat vanuit de kroegen te zien valt. Daarachter spiegelt de waterster de hemel en de wolken, trillen er grote vlekken zon en schaduw in, worden de huizen, de bomen en het houtwerk erin weerkaatst, liggen de kades vol met afgemeerde schepen. Het midden laat men open voor het verkeer. Van de boten, over het algemeen geteerd of geschilderd in een donkere tint met randen in elementaire kleuren, spettert een kleurregen af die natrilt in het water. De kalligrafische lijnen van boorden en achtersteven vormen een witte vlek. Zijn luiheid beveelt je een zoet vadsig worden aan. Je ziet naast het roer een vrouw breien. Een kind speelt met ouderwetse poppen op het dek. Met gesloten ogen, uitgestrekt op het houtwerk, neemt de kat de wereld in zich op en worstelt de hond met het bolletje garen van de vrouw. De schipper, met de grote mast neergelaten over zijn schouder, laat het vaartuig rustig voorttuffen. En uit de schoorsteen vlokken rookpluimpjes, die de wind als een dunne schaduw met zich meevoert. Dit is allemaal gebrekkig geschetst en allerbelabberdst beschreven. Maar ik verzeker dat het mooi is om in Holland tussen twee geraniums en het ruche van de vitrage door je hoofd uit het raam van een huis naar buiten te steken. Je raakt betoverd door de temerigheid van het land en vindt het een genot om de buitenwereld te beschouwen door het water, enigszins troebel als oud glas, van de inheemse destillatie. Alles is romantisch, wonderbaarlijk en trillend. Wanneer bij het invallen van de schemer de zintuigen hun scherpte verliezen drijf je weg op de koortsrillinkjes van het oneindige. De lichten worden ontstoken, het water vult zich met banen zilver en goud en je hoort het frisse klotsen van het water vermengd met de geur van gebakken vis, teer en verf. | |
[pagina 55]
| |
Den HaagDe Hollanders zeggen Gravenhage [sic], de Duitsers Der Haag, de Engelsen The Hague, de Fransen La Haye, de Italianen L'Aja. En wij, hoe moeten wij die stad noemen? Het beste zou zijn om eenvoudigweg de Hollandse naam over te nemen of het in ieder geval met elkaar eens te worden. Ik zeg dit niet voor mij, voor het goede begrip. Ik ben een overtuigde voorstander van diversiteit en ik zou het leuk vinden uit een plaats met een veelvoud aan namen te komen. Maar de toeristen lijden er erg onder. Wanneer FabraGa naar voetnoot* eens een dag vrij heeft moet hij zich maar eens over de plaatsnamen buigen. La Haia gaat in ieder geval van geen kanten. Dan kan hij ook meteen iets beters voor het woord Moskou bedenken. De Russen zeggen Moskba voor Moskou. Het Italiaanse woord Mosca lijkt nog het meest op het Russische woord. Waarom moeten wij zo omslachtig Moskou zeggen? Het is foeilelijk. Bovendien klopt het niet. Over het algemeen komen plaatsnamen overeen met het karakter en de kleur van de betreffende bevolking. Moskou, met zoveel o's, is een woord dat aan donkere mensen denken doet, want het is een donker woord. Welnu, daar de Moskovieten geheel en al blank zijn zullen we een lichte benaming voor ze moeten zoeken. Men zal zeggen dat dit allemaal leuk als tijdverdrijf is. Is mogelijk. Hoe dan ook, Rémy de Gourmont heeft over de klankkleur van de vocalen dingen van de eerste orde geschreven. Gravenhage [sic], corpulent, bot en overdadig woord. Dat is nu precies Den Haag en niets meer dan dat. Het is zeker teleurstellend. Dertig jaar geleden werd Den Haag als het belangrijkste dorp van Europa beschouwd. Men verzette zich tegen de kwalificatie ‘stad’. In die tijd hebben de Hollanders echter grote inspanningen geleverd om de stad-regeringszetel te verbeteren. Zij hebben ontelbare parken en nieuwbouwwijken aangelegd, hebben er voor amusement en vermaak gezorgd en zij hebben van Scheveningen, een plaatsje dat op vijf minuten van Den Haag aan de duinen ligt, hét modestrand gemaakt. Het resultaat is een park-stad, geschikt om er de vakantie of de zomermaanden door te brengen, en ideaal om er het geaccrediteerde corps diplomatique te laten grazen. Alles bij elkaar genomen stelt het niets voor. Dat wat men in Holland zoekt, vindt men niet in Den Haag, nog niet bij toeval. Een stuk of wat afschuwlijk nette straten met een kosmopoliete sfeer, bevolkt met klerken, bureaucraten, ambassadesecretarissen en bebrilde dames. Als Zwitserland een vlak land was, zou Genève als Den Haag zijn. Het paleis van de koningin is een witgekalkte eenverdiepingswoning met twee pilaren naast de ingang. Ervoor staat een soldaat en een paar houten paaltjes om er fietsen tegenaan te zetten, een soort kapstok voor die apparaten. Iedereen in Holland gebruikt de fiets. Het is hét zomerse attribuut. In de winter zijn dat de schaatsen. Je moet goed uit je doppen kijken en kan er niet lopen dromen. De fietsers vliegen voor je neus langs als scheermesjes. De halsbrekende toeren die ermee worden uitgehaald zijn het bewonderen waard, maar voor je het weet loop je er wel een gekneusde rib bij op. Voor het paleis bevindt zich het ruiterstandbeeld van koning de Zwijger [sic], en voorbij dat standbeeld strekt zich een laan met aristocratische, oude bomen uit, die naar het parlementsgebouw voert. Voor het parlement, een pretentieloos gebouw, maar hoe dan ook voornamer dan het koninklijk paleis, loopt ook een soldaat heen en weer. De boomrijke laan biedt een ingetogen, intieme aanblik en lijkt speciaal aangelegd te zijn opdat de kamerleden er tussen twee debatten door een sigaar kunnen gaan roken. Op een paar passen afstand van deze wandeldreef ligt het Plein, dat met zijn ministeries en burelen het centrum van 's Gravenhages deftige bedrijvigheid is. Op dit plein komen twee oude gebouwen uit, het | |
[pagina 56]
| |
Manritshuis [sic], chocoladekleurig, vierkant, middeleeuws, met een veelheid aan torens, kantelen, schietsleuven en dakterrassen, dat vandaag de dag als museum dienst doet, en het Binnenhof, een mengelmoes van historische en moderne gebouwen, onregelmatig en pittoresk, waartussen een rustig, doods plein ligt. Deze twee gebouwen zijn in de loop der tijden gebruikt als residentie voor de presidenten [sic] en de ‘statshouders’ [sic] van Holland. Vooral het eerste heeft een buitengewone bekoring en een deel van de muren baden in de Vyver [sic], waarvan het onbeweeglijke, donkere water door de zwanen wordt opgeschrikt. Beide gebouwen zijn tegenwoordig museum en herbergen schilderstukken van het grootste belang. Je mag ze onder geen beding overslaan als je Rembrandt wilt leren kennen, die gigant van de schaduw of van de levensgloed der dingen. Maar Den Haag is een gunstige uitvalbasis voor excursies. Er zijn er drie die vooral de moeite lonen. De eerste betreft de zee achter de duinen om het dreigende gevoel van overstromingsgevaar te ondergaan dat in Holland - een land dat beneden de zeespiegel ligt - het water veroorzaakt. Daarna kan men naar Worburg [sic] gaan, een klein uitgestorven plaatsje waar de filosoof Baruch Spinoza heeft geleefd. Men toont je het huis dat de denker er naar men zegt heeft bewoond, verschillende instrumenten die hij gebruikte om lenzen te polijsten en diamanten te kloven en zijn bibliotheek. Het is een heel klein bibliotheekje. Het bestaat, ruim genomen, uit niet meer dan twaalf boekdelen. Spinoza is zo'n beetje de geestelijke vader van dit land van vriendelijke theoretici, theologen, artiesten en epicuristen van geest en zinnen. In weerwil van zijn zeer exotische naam - de voorouders van Spinoza maakten bij hun leven kennis met de verrukkelijke generositeit van Don Quichot - is hij in Holland voorwerp van diep respect en grenzeloze bewondering. En de derde excursie voert naar de bloemen. Men zal zich erover verbazen te horen dat Holland het land van de bloemen is. Toch is het zo. Aan weerskanten van de weg die over Leide [sic] van Den Haag naar Haarlem loopt, liggen uitgestrekte velden beplant met tulpen en hyacinten. Het is een puur genot om daar rond te wandelen en je blik tot aan het oneindige over die velden in diverse kleuren te laten dwalen. De Hollanders hebben gevoel voor kokette kleurcombinaties. Zo kun je naast een lange strook roze een strook groen zien. Het geheel oogt bewonderenswaardig, en tegen de altijd in de kietelende atmosfeer vol trillingen wegvluchtende horizon zijn die bloemen iets unieks. Voeg daar nog de lucht aan toe - die Hollandse lucht die overal tegelijk is, die een wijder hemelgewelf heeft dan waar ook, die met de veranderlijke wolken erin de kleur van het land en het water bepalen. Die bloemen trekken je mee in hun geconcentreerde, bonte afsterving, zodat je blik en je geest ten slotte ondergaan in de vormeloze, monsterachtige klei van de bodem. | |
GroningenHollanders houden ervan zich te vergapen aan koopwaar. Wie houdt daar niet van? Er is echter een manier om je daar naar hartelust aan over te geven, namelijk de manier waarop men dat in dit land doet. In Rotterdam is het de Hoogstraat; in Amsterdam de Kalverstraat. Het zijn dé twee straten van mensen, winkels en etalages. Heel de dag is het er afgeladen, zonder dat aan die compacte mensenmassa ooit een einde komt. En denk nu niet dat men de meest geschikte straten uitgekozen heeft om er je met ellebogenwerk voort te moeten bewegen. In tegendeel. De genoemde straten zijn lang, nauw en onregelmatig, met hier een inspringend huis en daar een huis dat uitsteekt. En de winkels en de etalages zijn niets bijzonders. De modezaken voor dameskleding zien er tamelijk ouderwets uit. En dat is logisch. Holland is een van de weinige landen die bestaan waar de vrouwen lange broeken dragen. Ik bedoel serieuze pantalons. Het land wordt geregeerd | |
[pagina 57]
| |
door een sobere vorstin, wier eenvoud en bedaardheid alom bekend zijn. Daarbij verplaatst iedereen zich er per fiets. Op weg naar Groningen kun je je ook aan genoeg vergapen. Om er vanuit Amsterdam te komen kun je twee routes volgen: een helemaal over land, via Zwolle, de andere half over water, via Enkhuizen en Stavoren. De tweede is de beste, omdat die de mogelijkheid biedt het verlaten en benauwde noorden van Holland onder ogen te krijgen. Men gaat per trein naar Enkhuizen. In die plaats moet je dan de boot nemen om de monding van de Zuiderzee over te varen tot Stavoren. Dan doorkruis je het land van de Friezen, in de oudheid een Germaanse volksstam, waarna je in Groningen aankomt, een geleerde universiteitsstad. Noord-Holland is eentonig, zanderig en kleikleurig. Soms zie je een warrig en betreurenswaardig bosje mismaakte dennetjes. De streek, onder de knoet van de woest golvende Noordzee, lijkt te beven van angst. De stormen zijn er onheilspellend en subliem tegelijk, de winden hebben er vrij spel en de mistvlagen slepen er hun vochtige lusteloosheid rond. Er wonen voornamelijk vissers die een primitief bestaan tussen meren leiden. Die vissers bevolken de Zuiderzee, de randmeren en de kanalen met hun zware, prehistorische, bijna ronde platbodems. Vanuit de verte lijken die vaartuigen monsterlijke kikkers die half met hun lichaam boven het water uit steken. Zij verlenen het landschap de traagheid en de kalmte van iets dat buiten de tijd staat. Soms zetten die schuiten een vierkant zeil als een slappe kroket op, en dan blaast de wind, die ze opstuwen, het bol. Vaak worden ze beschenen door het volle zonlicht, waarin de op het dek verspreid liggende vis weerschittert als een verre ster. Het is in deze streek van klei en zand dat je de laatste restanten van de typische klederdracht van het land kunt zien. Samen met de molens en de rode kazen heeft die klederdracht de meest bekende ansichtkaart van Holland geschapen. Dat wat ontwijfelbaar een zekerder toekomst beschoren is zijn de kazen. Niettemin dragen de vissers hier nog broeken zo wijd als een rok, een kort jak, een pet met minuscule klep en klompen. De vrouwen dragen een witte puntige kap, een nauw om het lijf sluitende bloes van zwart fluweel en enorme klokvormige rokken. Ik ben helemaal geen fervent voorstander van wat streekdracht wordt genoemd. Datgene wat men onder dit etiket in musea toont is zo vreselijk beschamend en slecht van smaak dat het geheel niet vreemd is dat geleerden vanoudsher in de ban raakten van die materie. De traditionele klederdracht van Holland is hoe dan ook eerbiedwaardig vanwege de strenge charme ervan. De Duitse vrouw kleedt zich nog tot op de dag van vandaag naar het oude gotische model, en daar doet zij heel goed aan, want het helpt haar er knap uit te zien. Als je een vrouw met flinke heupen een nauwe rok aandoet, is het resultaat iets afzichtelijks. Doe nu een vrouw met weelderige vormen de gotische kledij aan - nauwsluitend lijfje en wijde rokken - en het geheel, waardoor veel rondingen verborgen blijven, siert haar zonder enige twijfel. Wanneer zij dan ook nog de gigue dansen, kun je bovendien al dat weke vlees onder de dikke stof zien lillen. De echte liefhebbers zullen er hun hart aan ophalen. Voorbij Stavoren beginnen landinwaarts schuchter de eerste velden, bleek en vergeeld. Men krijgt het aangename gevoel dat de grond vaster wordt en dat er niet zo veel water is. Je kunt zeggen dat Groningen een relatief droge streek is. In deze hoek bevinden zich de enige glooiingen die Holland rijk is. Het gaat om wat heuveltjes van op zijn hoogst zo'n honderd meter die, zoals te verwachten is, in het hele land een grote populariteit genieten. Groningen is een oude, historierijke stad vol bekoringen met een chemisch zuiver universiteitsleven, dat de oorzaak is van een taalkundige mengelmoes. De pensions die een kamer te huur hebben zetten dat in het Latijn aan. De boekhandels staan vol met gewichtige boeken. De verliefde stelletjes gaan 's avonds wandelen in de hortus botanicus. De universiteitsbibliotheek | |
[pagina 58]
| |
beschikt over 150 000 titels. Dit soort steden, zo vol met geleerden en zo overladen met cultuur, doen vreemd aan door de mausoleumachtige kilte die er heerst. Zij lijken afgesneden van de wereld, van haar passies en de ijdele bedrijvigheid des mensen. Gezien vanuit Groningen komt de wereld over als een groot aquarium met zonderlinge beesten en absurde dingen. Gebogen over het glas bestuderen de geleerden, gewoonlijk met een loep, dat deel dat hun vakgebied is. Elke geleerde heeft zijn eigen vitrine en vergissingen zijn zeldzaam. Andere geleerden, met hun rug naar het blanke glas, ontdekken sterren en maken berekeningen. Al die studies zo bij elkaar leveren een bewonderenswaardig ordelijke en symmetrische aanblik. Binnen het pessimisme spreekt er een zoet en kalm optimisme uit. Vooral de bezadigde kalmte der geleerden, hun omzichtigheid en hun behoedzaamheid zijn van een hartroerende vertedering. Al snel raak je vervuld van die deugden en geef je het trage ritme van de stad de hand. Je brengt er een paar aangename dagen door, bladerend in moeilijke boeken, de namen lerend van de laatst gecatalogiseerde sterren en van de meest recent uitgevonden microben. | |
Friese aardappelenIn Hilversum, een klein, verrukkelijk Hollands plaatsje, ontmoet ik een elegante jongedame, die mij vertelt dat zij uit TàrregaGa naar voetnoot* komt, gelegen in het nu zo verre om niet te zeggen onbereikbare Urgell. Soms, hoewel niet vaak, doen zich in het buitenland zulke ontmoetingen voor. Wanneer ik haar vraag of het leven haar bevalt in Nederland antwoordt zij dat het aan één ding ontbreekt in dat land: zon, en dat er van een ander te veel is: aardappelen. Volgens de jongedame is de hoeveelheid aardappels die in Holland gegeten wordt excessief en verwerpelijk. ‘Zegt u dat niet vanwege uw lijn? Als uw oordeel daarop gebaseerd is, dan zou het zeer respectabel zijn...’ zeg ik. Maar het blijkt van niet. De Hollandse patatten tasten niet in het minst het profiel van de dame uit Tàrrega aan. ‘Wel juffrouw, bij mij is precies het omgekeerde het geval. U, die hier woont, ontbreekt het aan zon en de aardappelen vindt u te veel. Terwijl ik, wanneer ik in ons land ben, de zon te veel en de aardappelen te weinig vind.’ ‘U zegt dat het aan aardappels ontbreekt?’ ‘Zo is het precies. Ja, u moet het mij maar niet kwalijk nemen, maar ik ben een groot liefhebber van die knol en ik kan u verzekeren dat ze bij ons niet bepaald om naar huis te schrijven zijn. Dikwijls tref je aardappels op je bord aan die van een gedegenereerde pootaardappel afkomstig moeten zijn, zo oneetbaar als ze zijn. De beste aardappel in ons land is een Engelse soort: de Royal Kidney, waarvan de nieuwe voor de export worden gekweekt. De andere zijn van onduidelijke, vage herkomst en stellen je soms voor onaangename verrassingen...’ ‘Nou, hier zijn ze overheerlijk...’ ‘Ik weet het, juffrouw. Inderdaad overheerlijk. De Duitse aardappelen zijn heel goed. De Hollandse bewonderenswaardig. Dat is een oordeel waar ik zo zeker van ben dat ik van plan ben naar Friesland te gaan niet alleen om onder de zilvergrijze luchten die provincie te bekijken, maar ook om in de schil gekookte aardappels te eten, die om te smullen zijn...’ ‘En denkt u niet dat daar wat aan te doen zou zijn?’ ‘Wie weet! Misschien kan Holland een folkloristisch produkt van bij ons importeren, sherry bijvoorbeeld, waarvoor in ruil wij dan Friese pootaardappels kopen. Dat zou geloof ik een goede handelsovereenkomst zijn.’ De Hollanders neigen tot specialisatie. Zij trachten kwaliteiten te bereiken waar goed voor betaald wordt. Dat is zeer achtenswaar- | |
[pagina 59]
| |
dig. Rond Haarlem en bij andere plaatsen in het land liggen uitgestrekte bloembollenvelden (de Hollanders zijn gek op bloemen), maar wat hun het meest aan die teelt interesseert is de verkoop van de verschillende soorten bollen die zij kweken. Op de handelsbeurs van Amsterdam is een afdeling die zich uitsluitend met bollenspeculatie bezighoudt. In de provincie Friesland, aan de overzijde van de dijk door de Zuiderzee, een aanzienlijk openbaar werk trouwens, worden uitgestrekte velden aardappelen verbouwd, op ieder waarvan een speciaal bord staat - zichtbaar wanneer je er over de weg langsrijdt. Deze aardappelen zijn niet voor consumptie bestemd maar om als poters te worden verkocht. Holland is een klein land, bijgevolg kan de landbouw er niet zoals in Canada of Amerika zijn. Het heeft een landbouw die tendeert naar specialisatie door middel van een intensieve en beleidsmatige aanpak. Je hebt er uitstekende landbouwlaboratoria. Dit alles heeft een dubbele oorzaak: enerzijds is de grond zeer schaars; anderzijds willen ze dure kwaliteitsrassen ontwikkelen. Al deze dingen te zamen hebben tot een situatie geleid die gekenmerkt wordt door het feit dat dit land de hoogste opbrengsten per hectare koren, aardappels en suikerbieten van Europa heeft. De grond is werkelijk excellent: het is zwarte, soepele, dampende grond, waar de ploegscharen gulzig in wegzakken. Dit even buiten beschouwing gelaten vindt de landbouw er plaats in een land met een bar klimaat. De zon schijnt weinig en meestal zwak. In vergelijking met de Latijnse landen zijn de uren zon schaars. In de winter is het klimaat ongunstig en in de zomer van een onloochenbare instabiliteit. Wanneer de Hollanders aan de zomer van een bepaald jaar terugdenken, zeggen zij soms: ‘Dat jaar viel de zomer op een donderdag...’ De Italianen hebben veel artikels en boeken gepubliceerd waarin beweerd wordt dat zij op basis van de uren zonlicht waarover zij de beschikking hebben zaden van de meest winstgevende en gangbare gewassen ter wereld zouden kunnen produceren. Dat is evident. Het is zeker dat zij daarin zullen slagen. De Italianen lijken met de dag meer op hun verstand af te gaan en minder heil van de voorzienigheid te verwachten. Vooralsnog is vanuit een agrarisch oogpunt het schrijven van elegieën hetzelfde als gitaar spelen. Men slaat de snaren aan of kastijdt de pen of componeert een agrarisch dichtwerk maar ondertussen vindt er niet de minste verandering in het agrarische produktieproces plaats. Ook de Hollanders kastijden de pen of denken hypotheses uit, want onheil kent geen grenzen, maar later blijkt dan dat zij de hoogste opbrengst per hectare koren, aardappels en suikerbiet ter wereld hebben. De Duitsers, die nooit een seconde stil zitten, hebben berekend dat het produceren van een nieuwe, smakelijker soort aardappel een half miljoen mark zal gaan kosten. Ook de Hollanders houden zich bezig met dit soort positief en aanbiddelijk gepuzzel. Reizend door het noordoosten van Holland en het noordwestelijk deel van Duitsland viel me één ding in de kleine, boerenstadjes op: de aanwezigheid van Baum-Schulen, landbouw- en veeteeltscholen. Die onderwijsinstellingen moeten onbetwistbaar van groot nut zijn. Alles wat tot hier naar voren is gebracht heeft dus een heel duidelijke verklaring. Ik weet niet of ik het bij het verkeerde eind heb, maar mij komt het voor dat de welvaart van een land in de eerste plaats afhangt van de kwaliteiten van de mensen die het bewonen. De vooropgezette, onwrikbare levensfilosofie van de Hollanders is: niet opvallen. Zij zijn bescheiden, zwijgzaam, maken geen lawaai. Zij proberen nooit iemand de ogen uit te steken of meer te zijn dan de anderen. Maar een feit is dat zij de dingen zeer grondig aanpakken, bij een heleboel zaken bovenaan staan en niet gemist kunnen worden. De jongedame uit Tàrrega vond dat het in Holland aan zon ontbrak, en vertelde me dat met spijt. Zij moest er vast van overtuigd | |
[pagina 60]
| |
zijn dat zon zorgt voor vrolijkheid, kleur, uitgelatenheid, passie, emotie en voor de in het algemeen meest absurde en onware pittoreske clichés van het Iberisch schiereiland. Als het mogelijk was, zou ik met graagte alles wat wij in dat opzicht te veel hebben naar Holland sturen. Als ik dat land eens alles kon overdoen wat de zon met zich meesleept: stof, fanatisme, bijgeloof, intolerantie, praatzucht, extremisme, kannibalisme. Op die manier zou de wereld er kompleter uitzien en zouden de onevenwichtigheden niet zo geprononceerd zijn. Ik heb alleen geen idee of ze het zouden accepteren. Voor het ogenblik lijkt het uitstekend met dat volk te gaan, en de tevredenheid over wat God hen gegeven heeft staat hen op het gezicht getekend. Het opmerkelijkste doel dat zij op zeer in het oog lopende wijze nastreven is zich door middel van absoluut noodzakelijke verordeningen tegen het natuurgeweld te weer te stellen en zodoende te voorkomen dat weer eens heel het verdedigingssysteem tegen het - zoete of zoute - water dat zij opgebouwd hebben aan verwoesting ten prooi valt en zij eens te meer met de handen in het haar zitten met een land dat zich volzuigt als een suikerklontje in een glas water. Die aanhoudende manie van de Hollanders om in een land te willen leven dat zich grotendeels onder het zeeniveau bevindt is merkwaardig, om niet te zeggen zonderling. Het is een gevaarlijke roeping, die hen doet leven met een wakker of ten minste weinig gesloten oog. Maar misschien is die roeping de sleutel van het land en de verklaring van zijn karakter. Als je een Hollander iets vraagt dat geen onderdeel uitmaakt van zijn onmiddellijke aandachtsgebied, dan blijft hij staan kijken alsof hij spoken ziet, krabt hij in zijn nek, neemt hij een niet begrijpende houding aan. Dan begint hij na te denken en raakt hij in een soort meditatieve toestand, de stilte kan een aardig poosje aanhouden. Uiteindelijk blijkt dan heel vaak dat zijn spraakvermogen hem in de steek laat. In zaken waar het op improviseren aankomt, die zich in de marge afspelen en van direct nut ontbloot zijn is de Hollander langzaam, welwillend maar log, oplettend maar uiterst traag. Hij mist speelsheid. Het zal nooit in zijn hersens opkomen het een in de plaats van het ander te stellen, knollen voor citroenen te verkopen, zich aan verbluffende virtuositeit over te geven. Daarentegen neigt hij ertoe om op zeer doeltreffende wijze tot in de kleinste details datgene te beheersen wat zich in zijn onmiddellijke aandachtsveld bevindt, wat zijn werkelijke belevingswereld uitmaakt. Hij is geen semi-specialist; hij is van top tot teen, door en door, van achter naar voren een specialist. Het is niet zo dat ik geloof dat een cultuur van systematisch specialiseren onbetwistbaar is en voor alles feilloze oplossingen heeft. Maar als er nu hoe dan ook toch specialisten bestaan moeten, is het altijd maar beter dat ze goed zijn en voor honderd procent uit minerale substantie bestaan. Dan hebben zij nog een andere uitstekende eigenschap: daar zij enigszins ceremonieus zijn en erg bang zich belachelijk te maken, weten zij hun kwaliteiten te verhullen, zodat zij nooit zo zwaar op de hand zijn als het Duitse broedervolk, dat gekenmerkt wordt door een professorale schoolmeesterachtigheid waar veel mensen in die samenleving voortdurend last van plegen te hebben, inbegrepen, soms, de mensen van wie je dat het minst verwacht. De Hollanders hebben meer humor en kunnen soms zeer gevat uit de hoek komen. Toen ik op een dag probeerde een bevriende journalist uit dat land zo ver te krijgen dat hij mij uitlegde waar die tik van de Hollanders vandaan komt om een bestaan op te bouwen op gebieden die zich onder het zeeniveau bevinden, kreeg ik ten antwoord: ‘Wij Hollanders leven over het algemeen in dat soort gebieden omdat die steevast zo plat als een dubbeltje zijn, wat zeer gunstig is om je er per fiets voort te bewegen. Wij houden van fietsen, en Holland is het paradijs van deze vorm van vervoer...’ ‘Dus vanwege de fiets...’ ‘Ja, vanwege de fiets. Bij u heeft men zijn leven doorgebracht met het bestrijden van de ongelovigen: Mohammed, Luther, Na- | |
[pagina 61]
| |
poleon... Dat is een hoogstaand idee. Wij zijn daarentegen misschien minder verheven van geest. Ambitieuzer? Ik weet het niet. Wie zal het zeggen! Wij hebben een land geschapen zonder een enkele berg, plat en vlak, om zonder de minste obstakels van de fiets te kunnen genieten. Houdt u van fietsen? Pak dan de fiets om door Holland te reizen, en het land zal al zijn mysteries aan u prijsgeven.’ De Hollanders - stevige drinkers - zijn soms echte grapjassen. Zij proberen luchtig en vermakelijk te zijn en hebben overheerlijke aardappelen, wat in ieder geval beslist iets aangenaams is.
[Uit: Het Noorden, pag. 125-154, deel 5 van de Volledige Werken.] | |
De schilder van DongenIn de tijd van de eerste wereldoorlog meenden vele artiesten die met meer of minder geluk in Parijs verbleven het raadzamer om hun biezen te pakken en de stad te verlaten om in plaatsen zonder speciale naam betere tijden af te wachten. Dit, en niets anders, was de ontstaansreden van de groep van Cassis, die uit merendeels Franse schilders bestond. De groep van Ceret was internationaler, en Picasso, Manoio en Sunyer gaven er een opvallend karakter aan. De meesten van die mannen noemden zich pacifisten, internationalisten en socialisten, zodat zij moesten uitkijken voor de politie. Maar het vreemde is dat, met uitzondering van zeer weinigen, de meerderheid ook inderdaad pacifisten, internationalisten en socialisten waren, daar de handel in de kunst tijdelijk op zijn gat lag, de handelaren hun deuren gesloten hielden en de kopers wel wat anders aan hun hoofd hadden. Aristide Maillol was een echte pacifist. Zijn bindingen met de verfranste aristocraat van Duitse origine Von Kessler bezorgden hem vele hoofdbrekens, die hij kon verlichten dank zij de invloed van Clemenceau, protégé van de schrijver Octave Mirbeau, die voor Maillol een hevige bewondering had. Ook kwamen er veel kunstenaars naar Barcelona toe. Barcelona genoot destijds faam als een francofiele, welvarende en ongedwongen stad waar het prettig leven was. Veel van die artiesten koesterden de illusie er hun waar - die over het algemeen kubistisch was - te kunnen slijten, maar ik geloof niet dat ze daarbij enig resultaat boekten. In artistiek opzicht was Barcelona in die tijd een zeer conservatieve stad, die eerder aan de kant van het clichématige archaïsme het spoor bijster raakte dan aan die van de daadwerkelijke vernieuwingen. Een van de kunstenaars die toen naar Barcelona kwamen was de schilder Van Dongen, die een tentoonstelling van zijn laatste werk hield in Galeries Dalmau in de Portaferrissa. Van Dongen was een Hollander, maar hij was zo verbonden met het Parijse leven en de schildersbewegingen aldaar, dat hij destijds al - en dan zwijg ik over tegenwoordig - als een produkt van het buurland werd beschouwd. Maar de zaak is dat zijn paspoort Hollands was, want indien de houder Frans was geweest, dan had hij zonder de minste twijfel de geschikte leeftijd om zijn krijgskundige bekwaamheid in de loopgraven ten toon te spreiden. Van Dongen was een jonge vent, groot, stevig, corpulent, blond, zwaar, lijvig, met spierwitte beharing en zeer smedig vlees, en op zijn neus twee opvallend dikke glazen. Zou hij goed in het pak hebben gezeten, dan had hij kunnen doorgaan voor een imposante professor uit het Noorden: de glazen van zijn bril gaven hem iets traags en peinzends, iets wijs en bedachtzaams. Maar hij liep er daarentegen tamelijk onverzorgd bij: de bloes ver open, een lichtkleurig, grof jasje, manchester broek en met ijzer beslagen schoenen. Ik heb hem nooit een overjas of een hoed zien dragen, hoewel zijn verblijf met de winter samenviel. Hij rookte aan een stuk door, sprak weinig, kwam over als een slome duikelaar en leek altijd half te slapen. Ik vermoed dat hij een eerbiedwaardige hoeveelheid bier met zich mee torste en dat zijn natuurlijke toestand | |
[pagina 62]
| |
er een was van een enigszins geestelijke zweverigheid en een licht trillende, onzekere hand. Van Dongen kwam uit Algerije. Hij had daar een lange periode doorgebracht en was gearriveerd met een hele vracht Moorsen, odalisken, palmen, minaretten en een exorbitant aantal witte muren, die oogverblindend oplichtten onder lege hemels in een verschrikkelijk blauwe kleur. Ook had hij een serie vrouwenportretten meegenomen - sommige op ware grootte - geschilderd met een huiveringwekkende vrijheid, met een gedurfd kleurgebruik, dat in het kleine wereldje van de stad een over het algemeen lachwekkende reactie losmaakte. Nagenoeg iedereen die de expositie bezocht zag zich verplicht te zeggen dat die een van de meest gewaagde was die ooit in Barcelona gehouden waren. De kleur was meer tegen die doeken aangekwakt dan dat zij opgebracht was, meer erop geklodderd dan uitgestreken en vermengd, zodat die kunstwerken meer weg hadden van een eerste opzet, van schilderijen in het beginstadium, dan van afgewerkte doeken. Het lijstloze raamwerk van de schilderijen maakte de mensen doodnerveus. De aanblik van die zo zachte, zo bescheiden, zo zwijgzame man, van die reus uit het Noorden, die de wereld buiten hem bekeek alsof hij het te midden van dat geweld (dat was het woord dat men ervoor placht te gebruiken) van vormen en kleuren zag sneeuwen achter een raam, deed je werkelijk enigszins verbaasd staan. De heer Dalmau van de Galeries had er dan ook zijn handen vol aan. ‘Die schilder van u lijkt me een zeer aardige man...,’ zei de habitué gewoonlijk. ‘Allicht! Hij is een Hollander...,’ antwoordde de heer Dalmau met dat droevige lachje dat in zijn baard verloren ging. ‘Maar hoe valt dat dan te rijmen met al dat gewaagds aan de wanden?’ ‘Gewaagds? Geen sprake van! De kwestie is dat Van Dongen fauve is en de stijl van die richting schilders is precies die welke u hier ziet.’ ‘Fauve, zegt u? En wat wil dat zeggen, fauve?’ ‘Dat is een school, wat kan ik er nog meer over zeggen? We hebben het er nog wel eens over...’ In die tijd (1917) waren er in Barcelona nog maar heel weinig mensen die afwisten van het bestaan van een schildersschool met zo'n vreemde naam. Alleen Feliu Elies (Joan Sacs) wist ervan en die enkelingen die zijn artikels erover in tijdschriften lazen. In die dagen heette de kunstcriticus van La Vanguardia Rodriguez Codolà, een man die als een uiterst belangrijke autoriteit werd beschouwd. ‘Maar u zult toch niet willen ontkennen, senyor Dalmau, dat die jongedame daar op dat schilderij, met zulke geverfde lippen, zo gedecolleteerd en zo luchtig gekleed...,’ zei een andere bezoeker. ‘Ja? Gaat u verder...,’ sprak de heer Dalmau licht gepikeerd, terwijl hij hem strak aankeek. ‘Ik wilde gewoon een idee van mij bevestigd zien: die jongedame is vast een h... uit de kashba van Algiers.’ ‘Mis. Dat is het portret van de vrouw van een generaal uit Algiers.’ ‘Werkelijk? U maakt zeker een grapje...’ ‘Ik heb geen enkele reden om te twijfelen aan wat mij gezegd is. Alleen, begrijpt u, Van Dongen is fauve, en de fauves schilderen nu eenmaal zo, recht voor hun raap.’ ‘U zegt dat hij fauve is? En wat verstaat u onder fauve?’ ‘Een fauve is wat een tijger, wat een hyena is...’ ‘En u wilt zeggen dat die meneer daar, die er zo nuchter uitziet, met een bril...’ ‘Ik heb het nu erg druk,’ zei de heer Dalmau terneergeslagen. ‘De volgende keer dat u langskomt praten we erover verder.’ De gedurfde kleuren van Van Dongens schilderijen zijn typisch ‘fauvistisch’ - net zoals de techniek waarbij de verf meer op het doek gesmeten wordt dan erop geschilderd. En net zoals een bepaalde opvatting over vrouwelijkheid van deze school is - fluwelen ogen, bloedrode lippen, een uitzinnig de- | |
[pagina 63]
| |
coratief gebruik van de kleding, soms een bepaalde feminiene tengerheid, asymmetrische gelaatstrekken, lange benen op een canape, waanzinnige decolletés... Soms weet je niet meer goed of heel die bourgeoiswereld die op Van Dongens schilderijen afgebeeld staat een karikatuur in cursief van Deauville of Cannes is of een portret dat haarscherp de kenmerken ervan laat zien. Op dit punt is de Hollander niet van zijn principes afgeweken: immer even onverstoorbaar heeft hij over zich heen laten gaan dat men soms zei dat hij een genadeloze maatschappijcriticus was en andere keren dat in zijn werk geen druppel gal zat. Aanvankelijk zag je op zijn doeken niets anders dan chaos, woestheid, vulgariteit en gewaagdheid. Al die elementen veroorzaakten een soort chromatische regen, een wilde werveling. Het is echter duidelijk dat na deze beginfase van des-compositie - een beginfase die Van Dongen van de impressionisten heeft - onvermijdelijk het thema, het model, het figuur of het object zijn intrede deed, verbeeld in fauve trant, die, zo komt het mij voor, overeenkomt met wat eerder hierover gezegd is. Van Dongen is een schilder die je nauwlettend, met een zekere rust, zonder vooroordelen bekijken moet. Aldus bekeken komt de Hollander eenvoudigweg naar voren als een zuiver realistische schilder - een aan het verisme tegengestelde realist, maar een die er hoe dan ook van overtuigd is dat de werkelijkheid een oneindig veel rijker scala aan mogelijkheden biedt dan alle voorbije en toekomstige fantasieën van de verbeelding. Overbodig te zeggen dat in economisch opzicht de expositie Van Dongen in de Portaferrissa een complete ramp was. Mevrouw Dalmau, een geheel ander mens dan haar echtgenoot, maakte op de tentoonstelling een opmerking die aan duidelijkheid niets te wensen overliet: ‘Ik heb geen idee waar we deze maand het licht van betalen moeten,’ zei ze. ‘We zijn er mooi klaar mee...’ Maar ook al was de expositie een ramp, Van Dongen en de heer Dalmau werden dikke maatjes. Dikwijls kon men die mannen getweeën over de Rambla zien wandelen, waar zij een extravagant en hoogst curieus paar vormden: Dalmau, klein, bleekzuchtig, schriel, ónder het stof, met een grote baard, een zeer ruime hoed en een lange, afgezakte, treurigstemmende mantel, voortdurend op het punt zijn laatste adem uit te blazen, en Van Dongen, omvangrijk, enorm, lang, somnanbuul maar aanwezig, zeker van zichzelf, noordelijk, enigszins dromerig maar vreselijk, onversaagd, zonder jas of hoed. Het contrast was zeer scherp en iedereen draaide zich dan ook om om er een blik op te werpen. Zo scherp was het contrast dat Van Dongen in honingzoet Frans placht te zeggen dat wanneer zij zo samen over de Rambla wandelden de mussen steevast op de hoed en de mantel van Dalmau scheten, terwijl hij daarentegen - en hij zei het met de droefheid waartoe de beleefdheid soms gebiedt - door geen enkel zichtbaar uitwerpsel getroffen was. Ik weet niet of Van Dongen en Dalmau ooit aan het uitwisselen van algemeenheden zijn toegekomen. Dalmau heb ik nooit iets van dat kaliber horen zeggen. Zo Van Dongen destijds al iets algemeens te zeggen had, dan bespaarde hij zich op opvallende wijze de moeite om daar uitdrukking aan te geven. Nu, veertig, vijfenveertig jaar na die expositie, is Van Dongen een zeer befaamd schilder uit de vroeg-Parijse school geworden. Men houdt hem voor een belangrijke vertegenwoordiger van de fauves - voor een typische fauve. Hij is een schilder van een omvangrijk oeuvre, hoewel niet alles van die sensationele monsterproduktie even veel kwaliteit bezit. Maar Parijs laat niets onbenut, als het niet hierom is dan is het wel daarom. Binnen het huidige systeem van kunsthandel is Parijs de stad waar men koopt om later in New York te verkopen. Van Dongen - wie zou dat in het jaar 1917 hebben kunnen zeggen! - is een komediefiguur geworden.
[1960. Uit Pasfoto's, pag. 127-132, deel 17 van de Volledige Werken.] | |
[pagina 64]
| |
HollandOm drie uur 's middags
begon het te regenen
- het was winter -
en om acht uur 's avonds
regende het nog steeds
op een afwezige, onverschillige manier.
Hevige hoosbuien
- met afwisselend windvlagen en windstilte -
die met zoveel geraas neerkletteren,
zijn mij verre van aangenaam.
Ik houd ervan dat het regent
op een slome, slaperige manier.
Dat het miezert, uren en uren en uren.
Zo loopt het water tenminste niet weg,
zijn de boeren tevreden
en maken zij een dansje zoals in de
xiide en xiiide eeuw.
De tijd vliegt voorbij. Wat doe je eraan!
Wanneer de druppels in sloten en greppels
grienen
en omlaagdruipen langs de ruiten
als waren het verweerde spiegels, aangeslagen
door de tijd,
dan vind ik het prettig regenen.
Die ongevoelige regen
heeft me weer doen beseffen
dat ik eigenlijk in Holland had moeten gaan
wonen
voor onbepaalde tijd.
Een goed geregeerd regenachtig land,
zal altijd de droom blijven voor talloze brave
burgers!
In Holland staat er te veel wind.
Soms doet dat het water kolken
en hoor je op het land het klotsen
van een dreigende overstroming.
Ik heb het zien regenen in Dordrecht,
vier dagen achtereen zeurde het door.
Over de brede, matte rivier
gleden de schepen voorbij met vlaggen,
druipend
nat, en glanzend houtwerk.
Aan de overzijde van de rivier,
hebben de weilanden, zo drassig
onder de bleke wind,
een twijfelachtig grijze lijkkleur.
Regen moet je niet zien,
die moet je horen snotteren als gesnik
waar een einde aan komt zonder dat er ooit
een einde aan komt.
Wie is die man
zo mager en zo grauw,
gelig, met het gezicht van een tbc-lijder,
gekleed in het zwart,
achter de dikke, groene ramen
van het venster?
Dat is Baruch Spinoza.
Hij heeft een pannetje melksoep gegeten,
een slok bier.
Nu rookt hij een korte pijp
en schittert zijn nagel als een stukje glas,
glas dat hij geslepen heeft. Misschien denkt hij
aan Ibn Ezra
of aan scholie 23 uit zijn Ethica.
Maar het is immers windstil...
In de stilte van Delft,
geboortestad van Vermeer,
zei een meisje me eens
dat zij een huid had die onafscheidelijk was
van de zondagmiddagregen
wanneer er geen wind staat.
In die landen
- oud en met lichte prostaataandoeningen -
waar het zo makkelijk regent
hebben de Europese kwaliteitswijnen
een verbazingwekkend fruitige afdronk.
[Uit: Aantekeningen voor Silvia, pag. 444-446, deel 26 van de Volledige Werken.] | |
Supplement over HollandSommigen, wat vrienden, die me soms komen opzoeken en die naar hun zeggen mijn geschriften kennen, vinden dat ik over Holland te kort ben geweest. Ik wil met hun permissie er hoe dan ook aan herinneren dat ik veel over de lage landen geschreven heb. Toen ik in Londen woonde, ging ik er dikwijls heen. Ik spreek nu van voor de tweede wereldoorlog. Voor ons zijn de Engelsen zeer eigen- | |
[pagina 65]
| |
gereid, gaan zij altijd hun eigen gang, is het moeilijk, om niet te zeggen onmogelijk, om met ze in contact te komen. Er zijn natuurlijk altijd uitzonderingen, maar uitzonderingen bevestigen de regel. Ik kocht een kaartje in Londen, ging scheep en de volgende morgen stapte ik aan wal in de kleine haven van Hoek, de toegang tot Rotterdam. Ik was in Holland. Om dat te vieren dronk ik een slok jenever, die goed was. Daarna begon ik door het land te zwerven. Ik kon er nooit genoeg van krijgen daar rond te zwerven. Als het zomer en mooi weer was, konden die wandeltochten vele uren duren. Het waren niet zuiver wandelingen. Het was heel goed mogelijk dat ik een bus, een trein of een boot nam. In Holland zijn de afstanden beperkt. Was het winter, dan werd je genoodzaakt onderdak te zoeken in een hotel of een café, want in dat land vermengt de wind zich tamelijk vaak met regen. In die tijd van het jaar wordt de regen in Holland iets obsessiefs. Ik vond dat niet onaangenaam, daar het een van mijn eigen obsessies was. Ik bedoel daarmee het vinden van een verwarmd hoekje, een gerieflijk zitje, kijkend naar de langs de ruiten druipende regen en lezend in de boeken die ik bij me droeg. Lezen: dat was de enige manier om - daar in meer of mindere mate bij dagdromend - de tijd in alle rust en vrede zoek te brengen. 's Winters regent het in Nederland op geheel andere wijze dan bij ons; bij ons vallen er dan kortstondige, krachtige stortbuien, het water verdwijnt, loopt weg. In Holland regent het kalmpjes, traag, wat voor wind er ook staat, water en wind zijn niet elkaars tegenpolen, de druppels drenzen maar neer, zonder enige wisselvalligheid. Persoonlijk vind ik dat een prettige omstandigheid. Iedereen heeft zijn eigen voorkeuren. Ik heb de mijne. Laat een iegelijk doen wat hem goeddunkt en daarmee uit. En zo heb ik op opeenvolgende reizen Holland leren kennen - vagelijk natuurlijk. Een zuiver met de ogen beschouwd Holland, veel meer dan aan den lijve ondervonden, maar altijd met de intentie iets van de realiteit te zien. 's Zomers hield ik ervan door de straten te lopen, door kleinere of grotere stadsagglomeraties, met of zonder grachten, omdat ik er een netheid, een orde, een bewonderenswaardige manier van wandelen aantrof. De mensen hinderden mij nooit en ik hinderde de voorbijgangers niet. Soms stond er een raam open van een benedenverdieping van een huis; ik liep erheen en zag een kamer waar alles op zijn plaats stond, niets buitenissigs te bekennen viel, alles tot in de puntjes verzorgd was. Het zijn de gebruiksvoorwerpen die een idee van de mensen geven. Dat constateerde ik in Holland. Het leek mij er zeer prettig. Je kunt maar beter geen vergelijkingen maken, dus dat kunnen we laten zitten. Holland is een land waar niets geniaal of indrukwekkend is buiten het feit van zijn bestaan dan, hetgeen al genoeg op zich is. Op dit moment is het erg gegermaniseerd. Het is gegermaniseerd, maar vaderlandslievend - voor alles Holland. Men heeft er een zeer goede kennis van het Engels en velen beheersen het Frans. In Holland kan men van alles vragen met de zekerheid dat men gegarandeerd en altijd met een lach antwoord krijgt. Ze geven je altijd een juist antwoord, dat ze al klaar lijken te hebben. Zij zijn zeer attent en gastvrij, maar altijd zonder daarbij dramatisch te doen. Wanneer de Hollanders de middelbare leeftijd bereiken, vertonen zij vaak een neiging tot dik worden en zwaarlijvigheid. De restaurants uit die tijd waren buitengewoon. De borden die werden opgediend hadden steevast een grotere omtrek dan die van de rest van het continent. En die borden waren altijd tot de rand volgeschept. Ik bedoel dat men er meer soep, omelet of entrecôte gaf dan in andere landen. De mensen daar waren grote eters, maar zonder als vreetwolven te bunkeren. Wijn werd algemeen gedronken alsook Duits bier. In Holland had je zeer | |
[pagina 66]
| |
aanzienlijke wijnkelders met Franse of Rijnwijnen. Er was van alles te krijgen. Het was er natuurlijk duur. Je kunt echter maar beter betalen voor wat goed en echt is dan voor gelijke munt surrogaat naar binnen te moeten werken. Wanneer het 's zomers goed weer is, ziet het landschap er allervriendelijkst uit. Vlak als een hand en wijds. Nergens een berg. Het is daarom dat men er zoveel fietsen aantreft, waarmee makkelijk te manoeuvreren is. Met het hele huishouden gaan kijken naar het melken van de koeien op een boerderij in de nabije omgeving is uiterst bucolisch en populair. Ik houd er in ieder geval van. Er komt een moment 's winters dat je het benauwd gaat krijgen van al dat water in Nederland. Zal er niet eens een waterstuw doorbreken? In die zin is de gerustheid van de Hollanders over hun land indrukwekkend. In de strijd tegen het water winnen zij elk jaar een stuk land. Over dit alles willen zij echter nooit praten. Zij weten heel goed dat zij invasies afgeschud hebben door het water de vrije loop te laten zodat het land onder kwam te staan. Niemand heeft de moed gehad er binnen te vallen. Soms breekt het water door een dam heen en dan veroorzaakt de binnenkolkende stroom een catastrofe. De Hollanders steken dan onmiddellijk de handen uit de mouwen om de ramp te keren. Van die dingen hebben zij veel verstand. Dat is hun trots, maar praten doen ze er nooit over. Dat is de diepste trots van het land: er niet eens over spreken. Ik heb geen idee of ik aan deze en aan andere reizen naar Holland enigszins een duidelijk beeld heb overgehouden. Wat me in ieder geval ontegenzeglijk lijkt, en zeer positief, was de vreedzaamheid, de eensgezindheid. De Nederlandse bevolking is protestant of katholiek. Het verschil is aanzienlijk, maar onwaarneembaar. Zij bekvechten niet, maken nooit ruzie, niet in woord en niet in daad. In elke plaats van het land staat een katholieke kerk, die soms de grootste en soms de kleinste is, en een protestantse, die soms de kleinste en soms de grootste is. Er gaan veel mensen naar de kerk. Ik heb ze nooit een despectief, vijandig of zelfs maar dubbelzinnig woord horen uitspreken. Hollanders hebben een neiging tot humor. Over de zojuist aangeroerde kwestie is hún humor onmerkbaar. Zij blijven ieder op hun terrein. Naar mijn bescheiden opvatting is dat een grote verdienste. Het is de essentie van het land. In Holland zijn veel, ontzettend veel musea. En niet alleen van schone kunsten. Het aantal schilders dat Holland door de eeuwen heen heeft voortgebracht is onbeschrijflijk. Er zijn daar natuurlijk heel goede onder en anderen die veel minder zijn. De eersten zijn onontbeerlijk. Ik geloof niet dat er over te discussiëren valt dat Rembrandt bijvoorbeeld de beste portretschilder van dit continent is. (Rijksmuseum te Amsterdam.) Maar hoe weinig de anderen ook mogen voorstellen, ook zij worden hogelijk gerespecteerd. Bij dat feit speelt het regionalisme een grote rol, wat al met al een goed ding is. Hollanders zijn regionalisten: zij houden van hun geboorteplaats. Dat is iets fantastisch. Welnu, in Holland heb je àllerhande musea. In een plaatsje dat ik ken staat het museum over de oorlog die de boeren uit Zuid-Afrika tegen Engeland hebben gevoerd. Het zijn mensen die zodra ze iets hebben om te museëren er een museum voor inrichten. Hollanders is vernietigingsdrang en de zucht tot vergeten vreemd, dingen die bij ons wel bestaan en die we op indecente wijze in praktijk hebben gebracht. Zij bewaren alles! Meer kun je niet vragen. Wat me echter het meest aan Holland bevalt is de Rijn. Wanneer die rivier die contreien binnenstroomt is hij zeer breed en opzienbarend. De ideale plaats voor mij: Dordrecht. Aan een hotelraam in die stad zou ik al genoeg hebben: elke dag varen er aken aan voorbij, afkomstig uit Basel, uit Straatsburg, uit het Ruhrgebied, uit het hart van Europa: meer dan duizend schepen per dag. Het is het ware Europa. Alles is er onverbiddelijk, vol- | |
[pagina 67]
| |
maakt geordend. Door dat gedroomde raam zou ik na een poosje te hebben gelezen het komen en gaan van de Rijnaken in ogenschouw nemen. 's Winters hangt er boven de grote rivier een zekere nevel: de schilder uit die streek: Cuip (daar ik niet weet hoe je die naam schrijft, schrijf ik hem maar zoals hij wordt uitgesproken). In de zomer is alles stralend helder, en maken de schippersgezinnen een lustelozer indruk. Ah, Dordrecht! Die stad is een van de nooit gerealiseerde dromen van mijn miserabele leven!
[Uit: Laatste geschriften, pag. 224-228, deel 44 van de Volledige Werken.] |