| |
| |
| |
John Berryman
Vier Dreamsongs
96.
Onder de tafel, nee. Die laatste was volmaakt,
die fles had borsten. Soms gaat men vervloekt ten onder.
Waarom 'm al twee dagen zo geraakt?
twee maanden, o seizoenen, twintig jaar geraakt?
Die vraag behandel ik (lacht) op de pof:
Op een haar na gestopt maar witte jassen
bedreigen zijn cointreau, rum, gin-&-sherry,
zijn bourbon, ze verstopt.
Hij mocht er uit, stappen in allerlei uitwassen,
want zelfs, juist in een ziekenhuis geeft het maar herrie.
Hij haalt het weer en viel niet om.
Hij slapen, klein orkaantje maar.
Hij maaltjes vreten, huid en haar.
De bruine veldfles danst, de rug bonkend bepakt,
mijn dageraad vinden ze oud, het is hún tocht,
de stad door om een pad te vinden.
Hij ook, sinds tweeën op, nu ferm een bank gezocht
in 't leegste, groenste park eens nuchter uitgepakt
alvorens brieven & ontbijt.
| |
| |
| |
132. Een kleine droom
Het was maar een klein droompje van het Gouden Rijk,
nu hup naar bed. Ik zet de klok op welletjes,
genoeg gedanst, uit met de spelletjes.
Boven ons hoofd woedt onbegrijpelijk
gejengel & gedrein; je moeder is van steen
en verder heb je mij alleen
en ik zeg naar je bed! We zien elkaar weer morgen.
Dreigen en dreigen tot een mondhoek trilt.
Dan moet je ook de Kleine Scheet
maar zijn, terwijl ik voortploeg door de zorgen
& doden, doden mijlenver getild
wanneer gestold gezever onze ziel zal zijn
in de uitvoering van de jongste dag,
dan vraag ik, laat daarbij
mijn ergste vijanden barsten in hoongelach
over zichzelf. Al was de droom maar klein
het was ook die van Henry, mij.
| |
| |
| |
275.
11 juli
Toch ben ik nog in staat, dit dieptepunt,
mijn plicht te doen: ik geef college, schrijf.
Ik geef zelfs goed college:
twee stoelen, door conciërges op elkaar gestapeld,
smeet ik het platform af, het zaaltje in.
De studenten stonden te kijken
heel goed voor ze, actie te midden der gedachten,
een boos Zen-trekje, nergens opgeschreven
der onbekende fans in 115
‘Meester Henry raakt aan zijn grens.’
Nog een klein slokje whisky graag.
Nog een klein slokje whisky graag. Iets moet toch knappen
in Henry Zenuwpees of de omgeving.
Zo kan de strijd niet duren,
sus ik mezelf, ofschoon de laatste vijftig jaar
oorlog voor koppen zorgt. Wachtend op herfst
| |
| |
| |
326.
Mijn rechtervoet kouder dan mijn linkerknie
leg ik erop; mijn rechterarm onder het kussen
nooit dwarsleggen; zo wil mijn rechterwang het, muf
sudderzweet van uren maakt me veranderlijk,
ineens draai ik me op mijn rug en zie
hoe mijn gedachten anders & directer worden
dan op mijn zij, veel minder mijn zeldene maag:
halfdromen raken uitgeblust:
o ja, wil Henry soms wat rust
in uren waken dan gaat gauw z'n rug omlaag,
slapen lukt niet maar heel die horde
geesten uit oude schandvlekken gestegen kwelt
hem evenmin, zo op z'n rug. Jaren gaan om
& toch nog steeds werkt deze vondst:
stijf op je zij, vriend, knie gekneld
onder je kin, de nacht walgend doorwaakt, waarom,
(anders verstrek ik geen advies).
Vertaald door Rob Schouten
|
|