| |
| |
| |
[Nummer 9/10]
Martin Ros
Een nieuwe toekomst voor de biografie
Afgelopen voorjaar zag ik op de Engelse televisie iets fascinerends. De biograaf van Shaw, Michael Holroyd, vertelde dat hij zich steeds meer Shaw begon te voelen. Hij greep al net zo naar zijn oor als Shaw. Hij kreeg precies diens loopje. Hij was net als Shaw een huwelijksleven gaan leiden waarin niets meer werd voltrokken. Hij begon ook net als Shaw destijds aan te voelen dat hij op weg was het wereldraadsel te ontsluieren. Hij had de ontdekking van Shaw nog eens overgedaan: de mens bestaat uit een beneden en boven de gordel, gelijk kauwgum en graniet.
Holroyd droeg kortom van a tot z uit waar de bezetenheid van de moderne biograaf uit bestaat: uit zijn overtuiging dat hij van de biografie een geheel nieuw literair genre maakt, de roman van het leven van een ander en die van zijn eigen leven met dit leven in één.
Holroyd is een man van verschrikkelijke mierenijver, die ook nog het geluk heeft gehad door riant voorschot van een Engelse uitgeverij voorjaren te zijn vrijgesteld. Nu kon hij helemaal een nieuw biografisch dier worden. Het genot om in het leven van een ander zelf te kunnen herleven acht Holroyd een hogere vorm van literaire speculatie dan die welke een aan een eenmaal gekozen en verzonnen held vastzittende romancier zich kan veroorloven. Holroyds uiteindelijke Shawbiografie zal naar verluidt zes delen gaan tellen waarvan de helft noten en commentaar zal bevatten. Hij schrijft dus een echte beverbiografie, een biografie waar àlles in staat, want feiten zijn heilig. Toch vindt Holroyd dat zijn werk, in de enorme vereenzelviging van de auteur die er op uitdraait dat hij Shaws plaatsvervanger wordt op aarde en diens leven beter kan overzien en duiden dan Shaw zelf ooit zou hebben gekund, ook alle kenmerken heeft van de scherp en afgerond profilerende vlinder-biografie. Als vlinderbiograaf is Nabokov met zijn kleine, subtiele profiel van Gogol nog altijd de onovertroffen meester: hij streek enkel neer op door hem ter overbelichting verkoren Gogol-plekken. Holroyd stelt dat hij in zijn nieuwe groepering van feiten in Shaws leven een aparte tijd voor de lezers creëert, de Shaw-tijd, die eigen wetten van oorzaak en gevolg heeft. Ook hij kan, hoewel een mastodontische bever, toch vlinderen en neerstrijken waar hij wil. En daardoor, jubelde hij de televisiekijkers toe, geeft mijn boek meer waarheid dan integrale geschiedschrijving en is mijn boek toch tegelijk artistieker, spannender, overtuigender dan de sterkste roman. Heb ik geen geheel nieuw en hoger literair genre geschapen?
Richard Holmes, die men om zijn werkkracht en inzet in één adem kan noemen met Holroyd, gaat ook heel ver, in het ‘zichzelf in de biografie gooien’. Hij noteerde eens, werkende aan de biografie van Shelley, op eigen brieven en bankcheques data uit het einde van de achttiende eeuw, zozeer vereenzelvigde hij zich met wat hij ergens noemt ‘de prachtige ijspaleizen die ik bij het werken aan een biografie in mijn hoofd heb’.
De taak van de nieuwe biograaf, die zijn eigen persoon geheel en al in de strijd werpt, vergelijkt Holmes met het gevecht van Jacob
| |
| |
met de Engel in het Oude Testament: ‘Ik laat hem niet los tot hij me zegent!’ Die zegen is dan de geslaagdheid van het boek, de mate waarin de biograaf het gevecht met de held van het boek heeft weten méé te verbeelden als zijn eigen roman van dit leven. Vanuit een geheel romantechnische opzet heeft Julian Barnes in zijn Flauberts papegaai, dat handelt over een schrijver die door Flaubert wordt gefascineerd, een andere variant op Holmes’ adagio naar de nieuwe biografie toegeschreven. Het zich almaar vernieuwende genre staat, men mag wel zeggen op prikkelende wijze, weer in de kinderschoenen.
De Engelsen, die de biografie deze nieuwe impuls gegeven hebben, staan uiteraard in historische voetsporen. Boswell lag in de achttiende eeuw weliswaar aan de voeten van Samuel Johnson om de woorden van diens lippen, die op zo aanvallig-barse wijze tegen vrijwel alles nee zeiden, te verslinden maar hij gaf wel degelijk ook commentaar, hij gaf zijn eigen context, zijn eigen instemming en onbehagen prijs. Hij gooide zich, zodra hij zich even van het atlasgewicht van zijn bewondering kon bevrijden, er zelf vurig, kritisch en speculerend in. Ook blijkt bij de nieuwe koers die de emotioneel-empathisch-kritische biografie is ingeslagen, dat de aanpak van de door de geleerden ooit zo verwenste vies romancées- auteurs uit de jaren twintig en dertig: Zweig, Maurois, Lytton Strachey, Ludwig, beslist in een aantal opzichten en methodieken ‘modernistisch’ op vernieuwing van het genre vooruitliepen. Ze hebben waardevol voorwerk verricht door de biografie uit de greep van het loutere geleerdheidsvertoon te tillen waarvan ik recent nog de volgende moedeloos makende definitie tegenkwam: ‘Im Grunde genommen ist jede Biographie die an vorgehebens Material gebundene Retrospektive die ein Leben in seiner Prozesshaftigkeit begreifen will, die auf innere Konsequenz und Geschlossenheit bedachte, etwas Vergangenes bewahrende, affirmative oder opponierende Exegese.’ Na het lezen van zoiets kun je alleen maar met de oude meester André Maurois instemmen, die schreef: ‘Er bestaan natuurlijk vervelende biografieën maar die moesten niet geschreven mogen worden.’
Intussen droeg aan de zich thans ontvouwende vernieuwing in de biografie ook een loffelijke Franse traditie steentjes bij. Denken wij maar aan Henri Guillemin, nu diep in de tachtig, maar nog altijd strijdbaar de ene debunkende biografie na de andere producerend. Een enkele keer levert Guillemin zich, op basis van jeugddromen of merkwaardige progressief-katholieke stokpaardjes, uit aan absolute voorkeuren en dat zijn steeds zijn zwakste boeken. Het sterkst is hij als hij kan tuchtigen, ontzenuwen, onthullen, schandaliseren. Zo ontstond zijn door Leo van Maris in dit nummer van Maatstaf belichte categorisch debunkende biografie van Chateaubriand die bij Guillemin definitief een acteur, egoïst en oplichter tot de tiende macht wordt. Het curieuze is dat Chateaubriand echter na Guillemins kruistocht misschien niet grandiozer maar wel charmanter is geworden. Alle ijdele streken die Guillemin uitmest, strelen juist zijn grandioze contouren. Tegenover dit meesterwerk van debunkende biografie waartegen buiten Frankrijk alleen Pressers Napoleon het uithoudt - staat in de moderne Franse literatuur ook dat meesterwerk van belijdende en verheerlijkende biografie, ik bedoel de Racine-biografie van François Mauriac. In dit boek geeft Mauriac zichzelf radicaler prijs dan in zijn Mémoires intérieurs. Zijn autobiografie loopt door de biografie van Racine heen, zonder dat Mauriac Racine een moment voor de voeten loopt. Het was wonderlijk maar waar zoals Mauriac het zelf nog kort voor zijn dood stelde: in de biografie van Racine heb ik de enige echte roman van mijn eigen leven geschreven.
De biografie is populair. In 1989 stond de Frankfurter Buchmesse geheel in het teken van de biografie. In 1990 vierde de Parijse Salon du Livre uitbundig de biografie, wat ook niet kan verrassen in een land waar
| |
| |
jaarlijks zo'n vijfhonderd nieuwe biografieën verschijnen, in het herdenkingsjaar van de Franse revolutie alleen al acht veeldelige pillen over Robespierre.
In Engeland verschijnen er jaarlijks ongeveer 1200 biografieën. Als je in Londen een boekwinkel binnenstapt en je vraagt naar bijvoorbeeld de biografie van Cromwell of Byron, dan luidt meteen de vraag: ‘Welke wilt u hebben, we hebben over beiden zo'n vijf titels in voorraad.’ Stap een Nederlandse boekhandel binnen en vraag naar de biografieën van Willem van Oranje, van prins Maurits, van Domela Nieuwenhuis, van Johan de Witt, van Troelstra, van Romme, van Kloos, van Bilderdijk, van Gorter en je krijgt voor de volle honderd procent nul op het rekest en de eerste jaren zullen we ook nog niet geholpen kunnen worden. Maar onlangs is in Dordrecht de grote Biografieprijs ingesteld - er is dus nog hoop...
Over het ontstaan, de ontwikkeling en de aard van de biografie bezitten we wel een paar heldere Nederlandse titels: De biografie van Jan Romein; De structuur van de biografie van Sem Dresden; Het beeld van de mens en De nieuwe mens van A. Chorus. Een communis opinio bij deze auteurs is dat de biografie zich als literair en wetenschappelijk op zichzelf staand genre het sterkst heeft ontwikkeld in de zestiende en zeventiende eeuw, in Frankrijk en in Engeland. Montaigne vond dat elke mens de vorm in zich draagt van de hele menselijke conditie en dat de biografie derhalve een vergrootglas is waar de geschiedschrijving een verrekijker blijft. Alexander Pope meende kort en klaar: de eigenlijke studie van de mens is de mens. In de negentiende eeuw zagen de biograaf Carlyle en de geschiedtheoreticus Dilthey de geschiedschrijving zich op den duur geheel oplossen in de biografie, het was voor hen de enige toekomst voor een verhelderende geschiedschrijving. Carlyle, uitvinder van het begrip ‘heldenleven’, vond het voornaamste voorrecht van de biograaf dat hij het leven van zijn held alsnog kon organiseren. Zoals het leven beschreven wordt, zo speelde het zich immers ooit af buiten weten en soms ook wil van de held om. Tegenover de droge, objectiverende documentengeleerdheid plaatste Carlyle een artistieke waarheid. Deze artistieke waarheid laat een zekere sfeer van raadselachtigheid ongeschonden. Carlyle was al een heel eind op weg naar de moderne biografie met echter dit grote verschil: hij gooide er zichzelf niet in. Van de totaal verknipte, gekwelde, door en door zwartgallige Carlyle zelf vinden we in de biografische worstelingen met zijn onderwerp niets terug. Maar wat keek hij toch goed naar zijn helden! De stijl van de held vond hij niet alleen terug in de manier waarop deze schreef, liep, of sprak maar zelfs in de wijze waarop hij de rug rechtte. Aan een rug kon Carlyle iemands
karakter kennen. Der liebe Gott steekt in Detail!
We hebben nog heel wat te danken aan de achttiende- en negentiende-eeuwse meesters van het detail. Novalis heeft eens geschreven: de geschiedenis is één grote anekdote van het heelal dus de geschiedschrijving zou ook geheel kunnen bestaan uit anekdoten. Wat inderdaad is tekenender dan Samuel Johnson op de drempel van de dood in een van zijn laatste opmerkingen: ‘Ik ben nog nooit zo nieuwsgierig geweest naar de eeuwigheid.’ Wat is treffender dan Eckermanns aantekening dat Goethe zonder met een woord van het hele erge te reppen zijn gewone gang onaandoenlijk vervolgde op de dagen waarop zijn vrouw begraven werd en waarop het bericht van de dood van zijn enige zoon hem bereikte. Thorbecke die een ministerraad uitstelde om een concert te kunnen bijwonen! Abraham Kuyper die zijn dochter naar beneden stuurde omdat ze drie minuten te vroeg met de thee naar boven kwam. De massamoordenaar Petiot, dokter Satan, die vlak voor de guillotine een laatste sigaret weigerde met de ernstige woorden: ‘Dank u beleefd, heren, zulks is slecht voor mijn gezondheid.’ Paul Léautaud die, eenzaam in de nacht in
| |
| |
zijn dagboek schrijvend, ineens in tranen uitbarst bij de herinnering aan een hondje dat hij jaren tevoren in de hongerwinter van Parijs van de dood redde.
Details kunnen de biografie dat menselijke al te menselijke geven dat in zoveel wetenschappelijke historische monografieën ontbreekt. Hoe treurig is onze nationale traditie juist dáárin te kort geschoten. We hebben kolossale beverbiografieën geproduceerd waar inderdaad alles in stond, maar dan wel meer als bloedeloze neerslag van fiches en kladpapiertjes dan als werkelijk beklijvende, troostende, stimulerende profielen. Daar is bijvoorbeeld die kolossale, niet door te komen pil van Persijn over Schaepman, daar is die mammoet vol nergens tot syntheses gerakende feitjes van Kalff over Van Eeden, daar staat ongelezen in de universiteitsbibliotheken een olifant die ons na enkele pagina's in onleesbaarheid al de weg verspert, de Bellamy-biografie van Aleida Nijland. Sterke uitzonderingen zijn er gelukkig ook. Jacob van Lennep's werken over C. en D.J. van Lennep, vrijwel onvindbaar helaas in de antiquariaten, boeien nog altijd, alleen al om de liefdevolle toewijding aan de details. Kollewijn over Bilderdijk is een zeer verouderde turf en de biograaf is wat braaf maar hij durfde toch over de Byron in onze literatuur zowel ja als nee te zeggen, wat nog altijd iets meer is dan wat tot nu toe werd opgeleverd over Multatuli door zijn officiële biograaf in spe Piet Grijs die over zijn held continu slechts een volmondig ja kan uitspreken. De portretten van W.H. Vliegen in zijn De dageraad der volksbevrijding en Die onze kracht deed ontwaken zijn sterke staaltjes gebleven van beknopt profilerende vlinderbiografieën. De wijze waarop de behoudende sociaal-democratische reformist Vliegen tot een sympathiek-objectiverend portret van de radicale anarchist Domela Nieuwenhuis wist te komen blijft een imposante bevestiging van Vliegens voor de biograaf zo noodzakelijke talent om te kunnen bewonderen én te kunnen afwijzen. Busken Huet heeft enkele ijzersterke biografische profielen achtergelaten.
De in een aantal opzichten ten onrechte vergeten Jan ten Brink heeft prachtige miniatuurbiografieën neergezet. Echter, in de schaduw van Engelsen of Fransen kwamen onze oudere biografen nooit. Hoe zeldzaam en meeslepend blijft dan wat in Engeland al heel vroeg John Aubrey met zijn Brief lives deed. Vergeet men ooit diens karakteristiek van de dappere theoloog Thomas Cooper die een veeldelige wereldgeschiedenis tot het jaar 1547 eindelijk in manuscript gereed had, dit manuscript compleet door zijn afgunstige, eeuwig kijvende vrouw in het vuur zag vernietigd en doodgemoedereerd de volgende dag aan een nieuwe versie begon? Wie kent bij ons de Vies imaginaires van Marcel Schwob waar Robert Lemm verderop in dit nummer terecht de aandacht voor vraagt? Zijn portretten tellen soms niet meer dan een tiental pagina's, zoals dat van de aanvoerders van de kinderkruistocht, maar ze maken in de indringende consequentie waarmee Schwob over zogenoemde kleine levens schreef een onuitwisbare indruk op de lezer.
De Duitsers hebben de reputatie zeer massieve, ondoordringbare biografieën voort te brengen. Goethe is als gevolg van deze traditie bijna aan de op hem volgende Goethe-gekte-in-geleerdheid bezweken. Er komen de laatste jaren echter steeds meer briljante uitzonderingen op deze Duitse regel. Enkele weken geleden las ik nog Ein Tag aus Goethes Leben, een uitgave van Beck in München, geschreven door Erich Trunz. Deze in de Goethe-studie vergrijsde geleerde zet een schitterend boek tussen de bever- en de vlinderbiografie neer. Hij beschrijft een dag uit het leven van Goethe, de twaalfde april 1813, een dag die hij inderdaad op basis van het overstelpende over Goethes leven verzamelde materiaal kon documenteren vanaf het opstaan om zes uur 's morgens - de mensen werkten vroeger toch iets harder - tot aan het slapen gaan 's avonds na een laatste wandelingetje. Die ene dag is een greep op Goethes hele leven en, durf ik er bij te zeggen,
| |
| |
op hét leven. Zo luiden de slotregels van dit wonderbaarlijke, ons met eigen leed en strijd verzoenende boek: ‘Goethe sliep licht en snel in, daartoe droeg wel bij, dat hij dit ook graag deed en zo het gevoel had, met het universum in een diep en geheim verband te staan, waaraan hij de kunst verstond zich steeds weer dankbaar en gelukkig uit te leveren.’
Er is nu een Biografieprijs. Er is een biografenplatform opgericht. Er komt een jaarboek voor de biografie. Er worden forums, avonden, toogdagen belegd. Biografieën worden bemind, gekocht, gelezen. Hoe raakte ik zelf van de biografie bezeten? Ik herinner me dat ik er voor het eerst ten diepste van genoot toen ik, na de Van Goghfilm met Kirk Douglas gezien te hebben, naar de boekwinkel stormde en Lust for life van Irving Stone kocht. Ik was zestien en hoorde eigenlijk te wielrennen maar ik zat daar in de hei te lezen en merkte niet eens dat het begon te regenen. Nu meen ik te moeten begrijpen uit de kritische reacties van ernstig bebrilde recensenten bij de recente heruitgave van het boek dat het maar een vie romancée en in wezen een cliché was. Dat zal wel zo zijn. Ik herlas het boek. Het is kitsch. Maar het is schitterend.
Ik ben ervan overtuigd dat er geen genre is waarmee je zo intens, terwijl je rustig thuis in je stoel kunt blijven zitten, wereld en geschiedenis in je zak steekt. Je leeft een paar levens meer!
De biografie is een onuitputtelijk genre en daarom het leesgenre van de toekomst. In zoveel literatuur, in zoveel geschiedschrijving ontbraken te lang de verhalen. De biografie geeft die verhalen; zij is zo onovertrefbaar omdat ze alle genres in zich bevat: het essay, het geschiedverhaal, de ontwikkelingsroman, het drama, de detective, korte verhalen, de anekdote, de tragedie. Dank zij deze stimulerende veelzijdigheid is er thans ook in Nederland eindelijk een biografie-boom losgebarsten. Althans, er is een duidelijke aanzet daartoe. Uit de serie portretten en profielen van biografen en biografen in spe in Vrij Nederland van Marjo van Soest kon een paar jaar geleden al blijken dat er nu tenminste heel wat op stapel staat. Het topje van de ijsberg: er zijn biografieën op komst van Heijermans, van Slauerhoff, van Marsman, van Nijhoff, van Lodewijk van Deyssel, van Jef Last, van Cola Debrot, van A. Roland Holst, van Hans Andreus. Afgelopen jaren zijn al enkele grote titels neergezet: over Couperus, over Daum, over Johan Brouwer, over Achterberg, over Annie Romein, over Koos Vorrink en over Frederik van Eeden. Er verschenen een exclusieve bever die toch als een vlinder leesbaar is: de Van Randwijk-biografie van Gerard Mulder, en een vlinderbiografie die het kapitaal van de bever gaf: de Helène Swarthbiografie van Jeroen Brouwers.
Er moet natuurlijk veel méér gebeuren, maar er is tenminste een stimulerend nieuw begin! Dit biografieënnummer van Maatstaf opent met een gesprek van Henk Romijn Meijer met een der meest invloedrijke vernieuwers van het genre, Richard Holmes. Als er iemand is die zichzelf er helemaal in gooit dan is hij het wel. S. Dresden geniet al jaar en dag een reputatie als theoreticus over de biografie, het is dus de moeite waard hem nog eens aan het woord te laten over de biografie als valstrik. Anja van Leeuwen, die het nieuwe Biografenplatform redigeert, schrijft over het experiment in de Nederlandse biografie. De bijzondere allure van de korte biografie wordt belicht door Robert Lemm. Ed Schilders gaat in op het werk van een heel unieke ‘korte’ biograaf - Tallemant des Réaux - terwijl Ethel Portnoy over leven en dood van Peter Gelbard een curiosum in verband met de biografie doseert. Curieus is ook het artikel van Wim Raven over de biografie in de Arabische religieuze traditie. Biografieën kunnen het belang van de gebiografeerde overstijgen en op zichzelf curiosa worden die aanzet geven tot discussies zonder eind. Geerten Meijsing toont dit aan in zijn bijdrage over de zaak Symons. In dit nummer komen enkele auteurs aan het woord die bezig zijn
| |
| |
aan of op weg zijn naar een biografie en de dwingende noodzaak of het arbeidsintensieve staketsel daartoe uiteenzetten: Oosthoek in verband met Nijhoff, Goedegebuure in verband met Marsman, Couttenier in verband met Gezelle, Leistra in verband met Ab Visser. Over de Engelse biografie en biografische traditie is ook recent al erg veel gepubliceerd, zodat Maatstaf het gelaten heeft bij een artikel van Peereboom over Sterne in de biografie. Over Guillemin en zijn in Frankrijk klassiek geworden polemische biografie is in ons land vrijwel nooit geschreven, Leo van Maris gaat grondig op Guillemins debunking van Chateaubriand in. Jan Versteeg komt terug op een oudere biograaf die, ook al gooide hij zichzelf er niet in, ooit aanzienlijke invloed oefende op de ontwikkeling van het biografische genre: André Maurois. In zijn Gallische brief komt vaste Maatstaf-medewerker Rudolf Bakker ook over deze Maurois te spreken en kraakt hij andere biografische noten. De Fontane-specialist Hans Ester maakt kanttekeningen bij het verschuiven van het Fontane-beeld in de grote biografieën die in West- en Oost-Duitsland verschenen. Klaus Siegel worstelt met Platen op een manier die bewijst dat men zichzelf ook met vaart en passie kan gooien in een artikel over de biografie. Door deze en door de andere artikelen, die dit nummer completeren, loopt één dwingende draad: de bezetenheid van de biografie.
De wereld heeft, schreef Burckhardt eens, iedereen die leeft nodig om z'n geschiedenis te kunnen volbrengen, en die geschiedenis wordt pas geheel duidelijk als alle mensen gestorven zijn. De dood geeft aan het leven van ieder van ons een bestemming maar nog geen betekenis. De relatie tussen hoe we hebben geleefd en wat we hebben volbracht, zal altijd raadselachtig blijven. De verbeeldingen van dit raadsel in de levens die tot biografieën inspireerden verschaffen geen zekerheid, wel de troost van verhelderde twijfel. Wij blijven allen vertwijfelde deeltjes van het wereldraadsel, immer onzeker over het hoe en waarom van onze lotsbestemming. De biografie biedt troost bij een hardnekkige twijfel die we willen blijven koesteren: zou er niet toch een lijn, een zin, een structuur, in ons leven zitten? In de hergroepering van het leven van de ander die een biografie lang onze held is geweest, genieten we het fantastische voorrecht méér te weten van de wegen die de held ging dan hij zelf ooit kon bevroeden toen hij leefde. Wij weten méér, dat is een machtige troost om zelf voort te gaan langs onze onzekere lijnen. Ziel, geest en hart verliezen aan de lotgevallen van anderen kan de meest intense herschepping opleveren van onszelf.
|
|