| |
| |
| |
[Nummer 7]
Rudolf Bakker
Gallische brieven (6)
Op werkdagen lig ik tot halfnegen in bed en luister naar de radio. Ik doe dat voor mijn beroep. Wat in de vroege ochtend aan vogelgeluiden en vaag rumoer in de natuur te horen is gaat aan me voorbij. Sterker nog: in plaats van vaag geroezemoes buiten stel ik me van zeven tot halfnegen binnen bloot aan een combinatie van ketelmuziek en helse stemmen zoals Sade die in het gekkenhuis van Charenton ook moet hebben gehoord. Commerciële radiozenders als rtl en Europe 1 zijn complete gekkenhuizen. Natuurlijk zijn er de nieuwsberichten, de commentaren en persoverzichten, en godbetert op dat uur ook al de eerste politieke interviews waarvoor uitgenodigde politici zeker al om vijf uur zijn opgestaan. Wanneer het daarbij nu bleef en dit informatieve spreken louter werd afgewisseld door gepatenteerde fragmenten uit De Vier Jaargetijden of De Kleine Nachtmuziek was er niets aan de hand. Nee: het zijn de reclameboodschappen die het hem doen. Zij wekken iedere ochtend weer de indruk dat drieënvijftig miljoen Fransen bij het opstaan niet goed in het hoofd geworden zijn.
Vroeger heb ik nog wel geprobeerd bij de aanvang van de vroege nieuwsberichten net als de meeste Fransen meteen op te staan, naar de keuken te strompelen en daar koffie te maken, alsof ik voor mijn werk verplicht zou zijn vervolgens de deur uit te gaan en in de buurttrein of de metro mijn duw- en trekkracht met de passagiers om mij heen te meten. Deze methode leidde echter tot niets. De reclameboodschappen sloegen me geheel uit het lood. Ze gaven me zelfs een gevoel van ‘dépaysement’ waarbij ik mijn plichtsgetrouwe informatiehonger vergat.
Alledaags Frans is net als het alledaags in alle andere talen het vertalen nauwelijks waard. Het is pasmunt en wordt met de snelheid uitgegeven die het waard is. Het eigenaardige van Franse reclameboodschappen in de ether is echter, dat ze in overgrote meerderheid nog minstens tweemaal zo snel worden uitgesproken als het dagelijkse Frans, waarschijnlijk om het ‘gewone’ accent er van te onderstrepen en nog waarschijnlijker omdat ethertijd duur is en men een samengebalde taal bezigt zoals adverteerders in de krant dat wel in ‘kleine zoekers’ doen.
Om het kaf van het koren te scheiden en opgewassen te zijn tegen het ochtendlijke heksenkoor is het dan ook van groot belang doodstil in bed en op de rug te blijven liggen, het hoofd gesteund door een stevig kussen, zodat de beide oren niet in het dons kunnen verzinken. Radiostations als Europe 1 en rtl zijn verbale vuilnisbakken waarin men als een clochard dient te rommelen om de parels van het puin te scheiden. Omdat beide zenders echter met hun demente publiciteit miljoenen verdienen kunnen ze zich voorzien van de best geïnformeerde en radst sprekende journalisten van het hele land. Daarmee neemt ook de luisterdichtheid onder de andere nieuws-professionals weer toe.
Op een gewone doordeweekse ochtend - het is kwart over zeven - lig ik plat op mijn rug in bed en beweeg me niet. De eerste commentator heeft zijn tekst zojuist gezegd. Hij verwachtte niet dat op de lange duur
| |
| |
Sovjetleider Gorbatsjov tegen de moeilijkheden in zijn land opgewassen zal zijn. Nog nakauwend over het welles en nietes van dit originele betoog word ik in mijn ‘rêverie’ gestoord door het ongecoördineerde geluid van een man die kennelijk bezig is uit te barsten in proestend gelach. Geldt dit lachen de zojuist tot zwijgen gebrachte commentator? Het is even wachten maar het schijnt van niet als de proestende man tegen de achtergrond van storende klanken geheel tegen m'n verwachting in begint te vertellen dat de kraan in zijn bad lekt: ‘Ik verlies dertig liter water per dag,’ vertelt de man en hij gaat rap voort: ‘toch kan er maar twintig liter in en dat lekken gaat nu al tien dagen zo door.’ Het wordt nu duidelijk dat de man in een telefoon spreekt en het gelach van de andere kant komt. Het geproest wordt nu zo intens dat er misverstanden ontstaan over wat de beide mannen tegen elkaar zeggen, maar dan komt de aap uit de mouw. Gillend van het lachen brengt de man aan de andere kant van de lijn er ternauwernood uit: ‘Maar u spreekt met de brandweer’, waarop de man van het overlopende bad beteuterd zegt: ‘Maar ben ik dan niet verbonden met Monsieur Bricolage?’ (de Knutselkoning). ‘Nonnonnon,’ roept de brandweerman wiens dag al weer goed is. Maar dan worden de heren onderbroken door een gillerige vrouw die aan haar goedkope nylonsnoer van woorden in plaats van één parel zonder enige moeite drie kiezelstenen rijgt. Ze gilt: ‘Om op alles antwoord te krijgen moet u bij de Knutselkoning zijn. Die staat altijd voor u klaar om u steeds betere raad te geven.’ Een vrouwenkoor zwelt aan terwijl er ook iets van onweer in de lucht hangt. De vrouw gooit er op de valreep nog gillerig uit: ‘Dank u wel meneer de Knutselkoning!’
Alleen schijnbaar is de oplossing in zo'n pijnlijke situatie het luisteren op iets zinvollers of desnoods op in het geheel niets te richten, alsnog op te staan, een potje yoghurt te eten of te proberen met rubber handschoenen de deksel van een nieuwe pot jam open te draaien. Wie voor zijn beroep nieuwsberichten en commentaren in de ochtenduren volgt kan echter geen seconde versagen. Want nadat de gillende dame haar Knutselkoning heeft bedankt is het helemaal niet zeker wat er dan weer gebeuren gaat. Doorgaans volgt er een donderende knal alsof een locomotief met twaalf wagons gevuld met schroot bezig is in een granieten ravijn te vallen. Trompetten, gezucht en een lauwe vrouw die fluistert: ‘Telefoneren is zo makkelijk. U gebruikt toch wel uw nieuwe pastelkaart en dan is het nog gemakkelijker met het nieuwe telefoonnummer zesendertig tien. De pastelkaart van France Telecom!!!’ (Deze blijde mededeling wordt muzikaal ondersteund door wat op elektronisch versterkte pansfluiten lijkt.) ‘Vraag vlug ook een pastelkaart aan via het groene telefoonnummer [groen betekent gratis] nul vijf tweehonderd tweehonderd,’ gaat de vrouw voort voordat haar stem verdrinkt in golven van lawaai. Het is op dat moment niet zeker of de golven van lawaai als het ware de eb voorstellen die het mogelijk maakt het terrein even te overzien dan wel de vloed die ieder eigen geestelijk initiatief zal overspoelen. Het laatste is meestal het geval. Want nauwelijks heeft Mademoiselle Telecom haar boodschap achter zich gelaten of de bandjir breekt weer los.
Op deze vuilnisbelten van het inventief vernuft staan altijd een paar bakens tussen het puin. Het zijn sonore bakens zoals die ook in zeearmen en haveningangen te vinden zijn. Wie het geluid van zo'n baken opvangt krijgt het warme gevoel weer thuis te zijn, al is het maar in een gekkenhuis. De trompetten van Conforama vormen zo'n baken. Ze tetteren in de vroege ochtenduren dwars tussen de commentatoren en de interviewers door en ik vraag me iedere keer weer af of ze bij de matineuze luisteraars - net als bij mij - niet meer irritatie opwekken dan het verlangen waarom ze werven. Het schelle, bijna triomfantelijke, getrompetter van Conforama komt uit een bedillerig kraaienland waar koningkraai net dood uit zijn koningsboom gevallen
| |
| |
is en de kleine koninklijke blazers - in hun slaap gestoord - er meteen op los blazen in een combinatie van paniek en blijde verwondering om wat er protocollair allemaal te gebeuren staat.
Het is nu tegen halfacht en protocollair hebben de reclamegenieën van Conforama weer recht op de bewondering van de luisteraar. Een man met een warme stem die zijn verbazing niet geheel weet te verbergen vraagt tegen de achtergrond van het irritante getetter: ‘Maar mevrouw, waarom hebt u die grote papieren zak over uw hoofd getrokken?’ We horen de vrouw van ellende steunen als ze uitbrengt: ‘O, ik kan er niet meer naar kijken, naar die huiskamer van me, dat is veel te deprimerend.’ Dan de man weer: ‘Dat kan allemaal veranderen, madame, dank zij de operatie-huiskamer van Conforama. Wat zou u zeggen van een schitterend twee meter lang zwart huiskamermeubel voor niet meer dan tweeduizend negenhonderd en tachtig francs?’ De woorden van de man worden bij het voortgaan van zijn betoog steeds duidelijker begeleid door een dof oh-oh-oh-geroep dat zonder enige twijfel afkomstig is van de vrouw met het hoofd onder de zak. Het eind van het lied is dat de vrouw valt voor het voorstel van de man. Ze valt er bijna flauw bij, kreunt en steunt op een manier alsof haar samenzijn met de man niet alleen op commerciële basis stoelt en wordt dan in haar dement gemompel afgelost door een koor van virginale meisjes dat een ‘Komt allen naar Conforama’ inzet. Ook de man komt terug en zegt geestig: ‘Als u er nu eens mee begon die zak van uw hoofd te halen, madame!’ De maagden besluiten de sketch met een ‘Komt allen naar Conforama waar het leven veel mooier is’. Meteen na het maagdenkoor - het heeft de laatste noot nog nauwelijks ten einde gezongen - klinkt het kwetterende geluid op van iets dat kinder-kangoeroes moet uitbeelden. Ze worden op kinderlijke toon toegesproken door een man die uitlegt dat juist kinder-kangoeroes het zo heerlijk vinden om met de Franse luchtvaartmaatschappij uta naar Australië te vliegen omdat je je in de toestellen van
uta net zo veilig en warm voelt als in de buik van mama-kangoeroe.
Dezer dagen was er op een der tv-netten een woordenwisseling tussen twee heren over het nut van maatregelen tegen geluidsoverlast. De ene man was voorzitter van een vereniging van Fransen die van geluid kennelijk overlast ondervinden. De andere een ambtenaar van een of ander ministerie, die een gigantisch boek uit zijn tas haalde dat 150 francs bleek te kosten en waarin alle rechtswegen worden aangegeven die de burger kan bewandelen als hij op kruistocht gaat tegen lawaai. De discussie nam een komische wending toen de ambtenaar er bij vertelde dat de in het boek aangegeven wegen in werkelijkheid binnenvoeren in een oerwoud van bepalingen en maatregelen waar geen normaal mens meer uit komt, dat het daarom altijd beter is eerst te proberen overlast met luidruchtige buren, knallende bromfietsers of dreunende nachtclubs zelf uit te praten dan naar de plaatselijke gendarmerie te gaan, waarvan de ambtenaar ook best wist dat die zich overal van af maakt. (In France, the Rough Guide van Kate Baillie en Tim Salmon - Harrap-Columbus, Londen - staat onder het hoofdstuk ‘Sexual harassment’ de raad vermeld: ‘if you need help, don't go to the police’.)
De voorzitter van de antilawaai-vereniging hanteerde niet geheel onverwacht de bekende statistiek volgens welke Fransen de meeste zenuwpillen innemen van iedereen. Ik denk dat deze constante zenuwtoestand niet in de eerste plaats ontstaat door gebrom, gesteun en gedreun later op de dag, maar dat de Fransen des morgens al en zonder het zelf te weten doorgedraaid de deur uitgaan wanneer ze tijdens het opstaan zijn begeleid door radiozenders als rtl en Europe 1. Hun incasseringsvermogen is dan al ernstig aangetast door een helse keten van mededelingen en geluiden waarin de samenhang geheel zoek is.
Na de televisiediscussie tussen de voorzitter van de vereniging tegen geluidsoverlast
| |
| |
en de pessimistische ambtenaar was er een kijkersonderzoek. Daaruit bleek dat meer dan tachtig procent van de deelnemers aan het onderzoek vond dat ze onder geluidsoverlast gebukt ging, terwijl maar vijf procent van degenen die naar de uitzending gekeken hadden sympathie kon opbrengen voor de ambtenaar. Het is verbazingwekkend dat als bronnen van irritant lawaai de programma's met ingebouwde reclameboodschappen niet werden genoemd. Hoe groot dat lawaai ook moge zijn en hoe hartverscheurend de onzin die er wordt verkondigd, door middel van de radio voortgebracht geluid wordt kennelijk passief ingenomen en het lijkt ook wel of de vorm van de reclameboodschappen daarop is ingesteld.
Het is in Frankrijk kennelijk niet de bedoeling dat de tekst van radioreclame van begin tot eind woord voor woord ook echt wordt gevolgd. Enige ochtenden lang heb ik de reclameboodschappen op een bandrecorder opgenomen om ze later in alle rust te kunnen uitwerken. Van deze rust kwam natuurlijk niets terecht. Ik was verbaasd over de agressiviteit die er van uitgaat en ook over de praktische onmogelijkheid sommige teksten in hun geheel te reconstrueren, zelfs na een stug en eindeloos herhalen van wat er was gezegd. Deze onduidelijkheid wordt niet alleen veroorzaakt door een spreektempo dat vaak olympische records bereikt, maar ook door alle mogelijke vormen van geluid, die de tekst begeleiden en in veel gevallen onverstaanbaar maken. Kennelijk wordt dit door de bedenkers van al deze criminaliteit niet als een bezwaar ondervonden, zal het psychologisch aan het gewenste effect juist bijdragen omdat zijn obsederende en murwmakende ritmen iedere tegenstand smoren. Moeiteloos en kritiekloos neemt men in, waarbij niet meer dan een enkel signaal in de herinnering onbewust blijft hangen.
Het zou onverstandig zijn wijsneuzigheden te verkopen over reclametechnieken waarvan ik geen benul heb. Wat me wel opvalt is dat in dit land de luisteraars en ook de kijkers anders worden toegesproken dan bijvoorbeeld in het onze. De aangeboren lijzigheid die acteertalent in Nederland al in de kiem dreigt te smoren brengt met zich mee dat etherreclame er in ieder geval verstaanbaar blijft. Waarmee ook weer niet gezegd is dat rtl en Europe 1 geen reclameboodschappen uitzenden die naar Franse maatstaven niet helder en duidelijk zouden worden voorgedragen. Een voorbeeld daarvan is de harp van Evian.
Die als bronwater klaterende harp is al een hele vooruitgang in het totaal aan ochtendlijke ellende. Een warm-intelligente vrouwenstem vertelt: ‘Bonjour, ça va? Ik wilde u juist gaan vertellen over iets wat ik zelf helemaal alleen heb ontdekt. Het is een ongelooflijk schoonheidsmiddel voor de huid, het is volledig vloeibaar, het wordt van binnen uit aangebracht en het is echt verrukkelijk. Hebt u het gevonden? Ik drink Evianwater, ja zeker, omdat Evianwater een fantastisch water is, het reinigt heel mijn lichaam en dank zij zijn juiste evenwicht aan mineralen en hydraten is mijn huid frisser en gezonder dan ooit. Daar word je mooier van, hè?’ De verbluffende mededeling wordt uitgeluid door een bronstige saxofoon, maar je weet dan nooit of die niet al te maken heeft met het volgende onderwerp, dat betrekking heeft op een nieuwe Citroen die een macho-effect teweegbrengt en waarover de tekst door suggestieve geluiden wordt uitgewist. Het is curieus dat die kletskoek over het Evianwater (in Frankrijk wordt officieel gepropageerd gewoon water uit de kraan te drinken), in de dictie van de warm-intelligente Franse vrouwenstem toch oprecht overkomt. Wanneer ik nu diezelfde tekst bij het binnenrijden van Nederland ter hoogte van Breda op mijn autoradio in het Nederlands had opgevangen, was ik gillend van de lach in een sloot gereden. Andermans tekst spreekt een Nederlander zelden met overtuiging uit tenzij dan wellicht Gods woord en daar bestaat dan nog een holhemelse sing-song voor. Ik herinner me hoe
| |
| |
ik bijna een incident veroorzaakte in de Amsterdamse Cineac, waar De Aanslag draaide en de acteurs met hun teksten omgingen of ze een dooie muis bij zijn staart hielden en ik door gevaarlijke lachbuien werd overvallen.
De impact van slecht en lijzig uitgesproken teksten moet anders zijn dan die van de verbale snelvuurkanonnen die iedere ochtend op de Fransen worden afgevuurd. Wanneer de man van Conforama zegt dat de vrouw met de zak over haar hoofd ‘een schitterend twee meter lang zwart huiskamermeubel’ moet kopen om straks weer in staat te zijn haar blik ongeremd door haar interieur te laten gaan, is de ‘artistieke’ echtheid van deze mededeling boven iedere twijfel verheven. De vrouw kan het meubel kopen en ze kan het laten, bijvoorbeeld omdat ze tweeduizend negenhonderd en tachtig francs te veel vindt. Als dezelfde boodschap in het Nederlands uitgesproken was zou ikzelf althans meteen mijn twijfels hebben over het meubel omdat de boodschap als een schoolopstel, dat wil zeggen als kinderwerk, op me overgekomen was.
Ik zou best willen weten of het effect van etherreclame in een land als Frankrijk groter is dan bijvoorbeeld in het onze. Al is het natuurlijk waar dat ieder volk de acteurs heeft waarin het gelooft.
Fransen hebben een relatie met het geluid die me nog steeds voor nieuwe raadselen stelt. Want ondanks het bestaan van een organisatie tegen geluidsoverlast en een voorzitter die in tv-debatten succesvol overkomt lijkt het wel of Fransen iedere vorm van geluid langs zich laten afglijden als een eend het water van de sloot waar hij zojuist waggelend uitgestapt is. Op het landje naast mijn tuin in St. Rémy staan olijfbomen en er is een klein huis waarin een meisje woont dat als verzorgster werkt in het plaatselijke ouden-van-dagenhuis. Het meisje heet Yasmina en ze heeft herhaaldelijk vrienden en familie op het terrein, onder wie er zijn die soms wel enige weken lang in caravans of tenten blijven logeren. Een van de taaiste gasten kwam in gezelschap van zijn vrouw, enige kleine kinderen en een kefgrage hond. In de vroege ochtenduren werd de hond aan een boom gebonden in de verste uithoek van het terrein, waarna hij het meteen op een keffen zette of zijn strot met een keukenmes opengesneden werd. Het gezelschap ontbeet op het terras, de kinderen speelden in een opgeblazen zwembadje met plastic eendjes, de radio bracht zijn reclameboodschappen en de hond kefte er op los. De hond kefte zelfs de hele dag zonder onderbreking door, tot ik ten slotte - de razernij nabij - over het hek klom om het gezelschap met mijn laatste resten aan geduld te vragen de hond vrij te laten, in de veronderstelling dat het gekef daarmee een eind zou nemen. Mijn buren zijn vriendelijke mensen. Ze begrepen mijn probleem in het geheel niet, maar waren best bereid te doen wat ik ze vroeg. Het gekef hield daarna inderdaad op. De radio niet.
Ik herinner me van dezelfde familie dat bij een andere gelegenheid een der kinderen zich achter het stuur van papa's auto had gewrongen en daar met onregelmatige tussenpozen maar in hoge frequentie de claxon in werking stelde. Het was tijdens een lunch - zag ik tussen de blaadjes van mijn micocouliers door - en geen der aanwezigen werd door het getoeter ook maar in het minst geïrriteerd.
Statistisch zou het van dwaasheid getuigen op basis van deze twee ervaringen een geheel volk een eigenschap toe te schrijven als ongevoeligheid voor geluid. Toch kan iedereen die in Frankrijk ook nog maar kort heeft gereisd een aantal van deze ervaringen opdoen. Het vreemde is dat in Italië de geluidsoverlast vooral in de steden niet onderdoet voor die in Frankrijk en dat ook daar gans een volk er kennelijk behagen in schept een maximum aan geluid voort te brengen. In Frankrijk wordt het echter met onverschilligheid geproduceerd, in Italië met hartstocht. In Frankrijk is het een wegwerpprodukt, in Italië een symfonie waaraan kop noch staart zit. In Rome en Napels klinkt vanaf de balkons zelfs nog wel eens een lied, al komt het dan wellicht uit een radio. Ja: het Italiaanse
| |
| |
lawaai wordt nog wel eens onderbroken door vlagen van een lied. In Frankrijk aanzienlijk minder.
‘Fransen zijn niet muzikaal,’ beweerde de filosoof-musicoloog Vladimir Jankélévitch en hij kon het weten want hij schreef prachtige boeken over Debussy, Ravel en Fauré. ‘Er is een elementaire ironie die met kennis samenvalt en die net als de kunst op zijn beurt een dochter is van de ontspanning,’ merkte Jankélévitch in zijn essay over de ironie wel wat ingewikkeld op en het spreekt vanzelf dat zijn ironische kenschets van de muzikaliteit der Fransen vrij moet worden gezien van ieder statistisch aplomb.
De ironie als dochter van de ontspanning! Geen wonder dat aan de Franse reclameboodschappen iedere vorm van ironie ontbreekt, terwijl die aan een betoog juist zijn grootste kracht verleent. Of moet de sketch tussen de heer van Conforama en de dame met de papieren zak over het hoofd tot de ironie in de radioreclame worden gerekend? Dat was te mooi om waar te zijn.
Na enige jaren in Rome flarden radiogezang tussen de stank en het lawaai door met hartstocht te hebben beluisterd, brak er een Londen se periode aan die me zo van slag bracht dat ik de hulp inriep van een tegenover ons wonende dokter, die niemand minder bleek te zijn dan de ‘Homeopaat van Hare Majesteit Koningin Elisabeth’. Hoewel het een doktersdriemanschap bleek en de beroemde homeopate van de koningin een dame op leeftijd, die ik maar eenmaal waarnam terwijl ze in een speciaal voor haar gebouwde lift gehesen werd, kwam ik er in aanraking met een begripvolle arts die er in slaagde me op kosten van de National Health Service onder behandeling te stellen van een Ierse zenuwarts en hypnotiseur. Ik diende me voor de lessen in hypnose enige malen per week per auto dwars door Londen naar de andere kant van de stad te wringen, waardoor mijn toestand er niet op verbeterde. Dat nam niet weg dat ik tijdens de sessies met de Ier leerde me zelf in de hand te nemen. Als gevolg van zelfopgewekte concentratie, een methode die de Ier me geduldig influisterde, nam mijn razende polsslag af, werden mijn handen koel, haalde ik met langzame regelmaat adem en ontstond er een toestand van welbehagen die soms de illusie van licht zweven wekte.
De sessies werden door een verhuizing naar Frankrijk afgebroken, maar hadden hun nuttige effect toch bereikt. Ik deed bovendien een andere ervaring op waarvoor ik altijd dankbaar gebleven ben. Slenterend door een museum en schilderijen in het voorbijgaan wikkend en wegend begon het voor te komen dat ik tijdens zo'n wandeling het neerdalen van een onbekende rust in mijzelf vaststelde, waarbij het ritme van mijn ademhaling die van de ‘hypnotische’ toestand bij de Ier nabijkwam. Terugkerend op mijn weg om na te gaan waar de bron van dit welbehagen dan wel gelegen had, bleek dat meestal een afbeelding te zijn die uitblonk door een opvallend harmonisch ritme van lijnen en kleuren waarvan ik begon te geloven dat dit misschien wel het altijd geldige ritme was dat voert tot innerlijke rust. De lessen van de Ier bleken zo doeltreffend te zijn geweest dat de hypnose tot op zekere hoogte al werd opgewekt door signalen van buitenaf die overeenkwamen met de techniek die ik geleerd had van binnen uit toe te passen.
Om acht uur zenden zowel rlt als Europe 1 nieuwsberichten uit, maar ook die worden enige malen en zonder voorafgaande waarschuwing door reclameboodschappen opgehouden. ‘Eindelijk breken de mooie dagen aan, de vogels zingen en dat is Mammouth: dat is de muziek die vleugels heeft,’ zegt om tien over acht een vrouw - na berichten over moord en doodslag in Armenië - op een toon of ze zojuist een kievitsei gevonden heeft. Een man vervolgt: ‘Voor de tien Mammouth-dagen hebben onze specialisten een hoogkwalitatieve afstandbediende keten uitgeselecteerd om naar platen, cassettes en radio te luisteren voor slechts duizend negenhonderd en ne- | |
| |
gentig francs. Dat zijn prijzen om met muziek te leven en dat ook is het centrum van het leven.’ Een koor onderstreept het betoog met: ‘Mammouth is het centrum van de wereld voor de prijzen en voor het plezier.’
Is dat ‘eindelijk breken de mooie dagen aan, de vogels zingen’ een stumperige poging van de reclame-freaks om bij de luisteraar een archetypische reactie op te wekken die een gevoel van ontspanning en welbehagen teweegbrengt? Hoe duidelijker immers vormen aan oer-vormen herinneren hoe dieper de ‘impact’ is die ze hebben.
(Bij de uitgeverij ‘Sang de la Terre’, die boeken over ecologie uitgeeft, kocht ik in de ramsj van de ecoloog Georges Plaisance Le paysage français à découvrir et à vivre.
Op pagina 115 van dit aantrekkelijk geïllustreerde boek met nogal dweperige teksten staan twee foto's afgebeeld, de bovenste toont de sterk uitvergrote nerf van een blad, de onderste een luchtfoto van een berglandschap, welke afbeeldingen sterke gelijkenis met elkaar vertonen. Plaisance (en wat een passende naam voor een ecoloog) meldt bij de foto met de nerf: ‘Microlandschap: de nerven van een blad. De netvormige indeling toont een zekere ordening, maar zonder enige starheid. Men doorziet de verbindingen, uitwisselingen en compensaties die aan iedere gezonde samenleving inherent zijn. Sommigen zullen gevoeliger zijn voor de élégance van dit ragfijne dessin, anderen voor zijn functionele betekenis en weer anderen voor zijn knappe onregelmatigheid.’ Als alle Fransen even ecologisch dachten als monsieur Plaisance dan was deze Gallische brief niet geschreven. Inderdaad maakt de foto van de bladnerf - en waarschijnlijk van iedere bladnerf - in zijn vrije vorm de indruk van harmonie. Je zou er bijna rustiger bij gaan ademhalen.)
Ik had Jung nooit gelezen, ook niet nadat hij kennelijk voor het eerst in de jaren zeventig in het Frans werd vertaald, althans tot die conclusie kwam ik nadat een beschaafde dame die lid was van de Golfclub in St. Nomla-Breteche op een receptie enthousiast aan me vroeg of ook ik ‘Gustav Juung’ al aan het lezen was. In Frankrijk heeft immers een schrijver - denk aan Schopenhauer - zijn boek pas echt gepubliceerd en begint zijn wereldfaam pas, wanneer hij in Franse vertaling verschenen is.
Het was mijn bewondering voor de opstellen van Ernst Gombrich over de psychologie van het zien (The image and the eye, The sense of order) en mijn nieuwsgierigheid naar de oplossing van het onoplosbare raadsel van onze relatie tot de vormen die we scheppen, kiezen of ontvluchten en de constante daarin, die maakten dat ik ten slotte aan Jungs Archetypes and the Collective Unconscious begon. (Werd Jung ook in de Engelssprekende wereld pas Jung nadat zijn werk er uit het Duits was vertaald?) Daarbij kwam dat me vrij lang de angstbeelden bijgebleven zijn die 's nachts op de muur verschenen van het eerste eigen slaapkamertje dat ik had, ik zal toen een jaar of drie zijn geweest. Het waren lichamen: menselijke vormen en gezichten van een gruwelijkheid zoals ik die uit de aanschouwing van alle dag niet kende. Ik groeide bovendien op in een periode en in een milieu waarin ‘griezelige’ boeken en tekeningen van kleine kinderen verre gehouden werden. Hoe kon ik dan in het schemerduister van de nacht uit de schaduwen beelden maken die ik nooit eerder had gezien en die ik later herkende als sjablonen van de angst? Voor heel wat Jungadepten is diens populaire, want zoveel verklarende theorie over de archetypes een van de fascinerendste hoofdstukken in zijn gigantische oeuvre. En Gombrich kan ook bladnerven bedoelen als hij in The sense of order schrijft dat ‘the tendency of looking for permanent meanings in certain traditional designs was a tendency which has played such a part in the history of our studies’ (p. 244). Gombrich gaat voort: ‘The boldest attempt which has been made to account for this persistence takes us back to [...] the theories of
| |
| |
Carl Gustav Jung.’ En hij geeft dan toe ‘the doctrine of “archetypes” is relevant to our present topic because it concerns the intrinsic meanings of Jung and his school attribute to certain simple geometric designs.’ (Gombrich doelt op Jungs theorieën over de ‘mandalas’.) De kunsthistoricus merkt dan tegenstribbelend op het altijd moeilijk gevonden te hebben zich te laten overtuigen door de psychologie van Jung die hij ‘een mengsel van mystieke en wetenschappelijke pretenties’ acht. ‘There is no need to assume that our dreams and visions draw on a collective pool of archetypes,’ zegt Gombrich en hij vervolgt: ‘What may be part of our psychological make-up is rather the disposition to accept degrees of order as potential metaphors of inner states.’ (Zijn stelling is namelijk dat ‘order can serve as a metaphor for order’.)
Het doet er misschien niet veel toe of we moeten geloven dat we onze psychologische (maar welke andere?) relatie tot de vormen om ons heen moeten zien als een ‘metaphor for order’ dan wel als een van de oervormen waarin een archetype zich aandient. Vast staat dat er een relatie kan bestaan tussen iemands gevoel van welbehagen en de vormen waardoor hij is omringd. Een aanzienlijk deel van de Franse radio-reclameboodschappen - want het gaat hierbij evengoed om vormen van geluid - is daarentegen op de chaos gericht, dat wil zeggen op hebzucht, hartstocht en macht. Meestal gaat het daarbij om het aanprijzen van automobielen als panters of hyena's die tot enorme sprongen in staat zijn. Het geluid dat deze roofdieren tijdens hun sprong maken geeft de indruk dat ze dwars door een winkelruit vliegen. Zoals Gombrich in The sense of order opmerkt: ‘In publicity [...] symbols should be memorable and therefore repeatable.’ Het ingooien van ruiten behoort tot de meest primaire en herkenbare menselijke hartstochten die niets te maken hebben met ‘harmonie’. Dit soort reclame wekt alleen al in de disharmonie van het begeleidende geluid tot agressie op.
Hoewel Jung en Gombrich er in hun uiteenlopende theorieën toch beiden van uitgaan dat de ganse ‘family of man’ door een vaststaande reeks signalen wordt gemotiveerd die tot ons komen uit een tijdloos verleden (archetypes, order as a metaphor for order) geloof ik - tot halfnegen in de ochtend languit luisterend naar rtl en Europe 1 - toch niet dat alle ‘rassen’ en ‘stammen’ in de ‘family of man’ op bepaalde signalen op dezelfde manier reageren.
Of reageren mensen op uiteenlopende manier op geluiden en zichtbare symbolen omdat ze op uiteenlopende trappen van geestelijke ontwikkeling staan en richt de helse radioreclame zich alleen ‘op een bepaald publiek’. In welopgevoede kringen wordt het bijvoorbeeld buitengewoon ongemanierd geacht om tijdens een maaltijd met luid gekletter van mes en vork de laatste voedselresten van het bord te krabben of te scheppen. Dat is niet alleen zo omdat het uiting geven aan een - hoewel gezond - gevoel van honger niet beschaafd wordt geacht. Het komt ook omdat het lawaai van messen en vorken op een bijna leeg bord heel wat disgenoten ineen doet krimpen van pijn. Wie daarentegen in een, om mij nooit geheel duidelijk geworden reden, zo gezellig-populair gevonden Frans Routiers-restaurant gaat eten, kan door middel van het geluid zijner stembanden niet met dat van het krabbende en kletterende bestek concurreren.
Toch blijft het een waarheid als een koe dat het ritme van de hartslag en de ademhaling beïnvloed worden door geluiden en zichtbare symbolen om je heen. Iedereen ondervindt op bepaalde momenten dat bij het luisteren naar muziek een weldadige rust in hem neerdaalt, evengoed als dat kan gebeuren bij het zien van bepaalde ritmen in vlakken, lijnen en kleuren, al hoeft dan niet iedereen daarbij automatisch in een toestand van ‘hypnose’ te verzinken. In ieder geval eisen luisteren en kijken concentratie en overgave
| |
| |
en hoe kan het dan dat tijdens de rebbelige uitzendingen van het ten onrechte zo bewierookte radiostation ‘France Musique’ bij voortduring Franse musicologen op de aangrijpendste momenten door Mozart-sonates, Chopin-études en Bach-cantates heenbreken (alsof ze vrachtwagenchauffeurs zijn) met opdringerige, betweterige stemmen vol saliva en het gekwak van valse tanden en mededelingen waar je de kat nog niet mee achter de kachel vandaan krijgt? (De opinie van Jankélévitch over de muzikaliteit der Fransen strekt zich ongetwijfeld ook tot de musicologen en andere muzikale betweters uit.)
Tot de dingen die je nooit doet en waar je net zolang over praat tot een ander het al heeft gedaan, hoort m'n droom een becommentarieerde verzameling afbeeldingen van behang voor de massa aan te leggen. Pierre Bourdieu onderneemt iets dergelijks op veel uitgebreider terrein in zijn La Distinction. Critique sociale du jugement en er was ooit het voortreffelijke The Germans, Public Opinion Polls 1947-1966 met veelbetekenende hoofdstukken als ‘Form and design’, ‘Furniture’, ‘Taste’ en ‘Living Rooms’, waar de ondervraagden de keus hadden uit een aantal tekeningen die de uitdrukking waren van ver uiteenlopende smaken. (Verlag für Demoskopie, Allensbach und Bonn.)
Bourdieu kiest voor zijn Distinction een vreemd barok taalgebruik dat in de Engelse vertaling weliswaar iets aan duidelijkheid wint, maar desondanks veel blijft lijken op het pseudo-deftige behang dat doorgaans wordt aangetroffen in de huizen van een Franse middenstand die Bourdieu juist met zoveel afstandelijk inzicht bestudeert.
Behang van de meest angstaanjagende smakeloosheid doet in de Franse huizen nog steeds opgang en wie nooit in Franse huizen komt kan er tegenop lopen in Franse dorpshotels en niet alleen daar. Waarom ‘sauzen’ in Nederland de mensen hun muren allemaal ‘gebroken wit’ en praten ze lijzig zodra ze iemand anders na moeten doen? Op Franse muren daarentegen verdwijnt de reproduktie van Van Goghs Zonnebloemen in een labyrint van vals gekleurde krullen terwijl op een étagère de radio ketelmuziek voortbrengt die wordt afgewisseld door gekrakeel en gerebbel. In Nederland praten heel wat mensen niet sneller dan een dominee, al was het alleen maar omdat men soms niet voldoende woorden ter beschikking heeft om er - al zoekende - een zin helemaal tot het einde toe mee af te maken.
Het Franse behang komt, net als de reclame op de Franse commerciële radio, de totale chaos nabij. Het lijkt op de herrie die het aanprijzen van een ‘twee meter lang zwart huiskamermeubel’ ondersteunt. Maar hoe zal het zwarte tweemeterlange huiskamermeubel op zijn beurt de hartslag van de vrouw in de Conforama-sketch beïnvloeden? Ik denk dat ze de papieren zak maar beter over haar kop kan houden. De Franse huismaker spot visueel en sonoor nu eenmaal met onze elementairste gevoelens.
Frans interieur: aangezicht op archetypische wand (foto: Rudolf Bakker)
|
|