Maatstaf. Jaargang 35
(1987)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 80]
| |
Maarten Brinkman
| |
[pagina 81]
| |
gang van de democratie veroorzaken. ‘Onze plicht’, stelde Albarda, ‘is de strijd vóór de democratie’, want, zo vervolgde de politiek leider van de sdap, de democratie behoorde tot ‘onze eerste beginselen’ en tot ‘onze beste middelen’.Ga naar eind2. Een andere reden waarom de sdap niet met de cph/cpn wilde samenwerken was de oriëntatie van de communisten op de Sovjetunie en hun enthousiasme over het repressieve bewind van Stalin. Tenslotte meenden de sociaal-democraten dat ze alleen al uit eergevoel niet konden samenwerken met een partij die hen jarenlang fel had bestreden en hen voor ‘sociaalfascisten’, ‘ergste vijanden van de arbeiders-klasse’ en ‘lakeien van de bourgeoisie’ had uitgemaakt. Een klein, maar karakteristiek voorbeeld van dit verbale geweld treft men aan in een bericht in het communistische dagblad De Tribune van 2 oktober 1930 onder de kop ‘De Haagsche politie geeft aan de sociaal-fascisten revolver om werkloozen neer te kunnen schieten’. Aan de directeur van Maatschappelijk Hulpbetoon, Hoejenbos en de wethouder van Sociale Zaken, zijn partijgenoot Drees, ‘ook zoo'n pracht exemplaar van sociaal-fascist’, was, meldde De Tribune, toestemming verleend tot het dragen van een revolver om zich te verdedigen tegen werkloze arbeiders van wie zij dreigbrieven hadden gekregen. Hiermee bewees de bourgeoisie, meende De Tribune, dat de sociaal-fascisten ‘hun beste lakeien’ waren die de vuile werkjes wel voor hen wilden opknappen. Maar De Tribune waarschuwde ‘deze gewapende fascisten’ dat de dag van de afrekening zou komen. Het aardigste is evenwel het commentaar in de marge van de hand van de bij de Haagse arbeiders juist zeer populaire Drees: ‘zuiver fantasie’.Ga naar eind3. Onder indruk van het veld winnen van dictatoriale regimes in de jaren dertig gingen de sociaal-democraten, nog sterker dan daarvoor, de waarde van de parlementaire democratie beklemtonen. De tegenstelling socialisme - kapitalisme werd voor hen minder belangrijk dan de tegenstelling democratie - dictatuur. De democratie diende verdedigd te worden tegen haar fascistische, nationaal-socialistische en bolsjewistische belagers. Met name partijvoorzitter Koos Vorrink was een van degenen die het standpunt naar voren brachten dat fascisme, nationaal-socialisme en communisme in wezen op hetzelfde neerkwamen. Oorlog en bezetting veranderden in zoverre iets aan de verhouding tussen sociaal-democraten en communisten dat sommige individuele sociaal-democraten en communisten samenwerkten in verzetsgroepen en dat de Sovjetunie een bondgenoot was in de oorlog tegen Hitler-Duitsland. Maar de sociaal-democraten hadden geen sympathie gekregen voor het regime van Stalin en de verregaande samenwerking tussen communisten en sociaal-democraten die de communisten na de bevrijding voorstelden, wees de sdap af. In de eerste twee jaar na de oorlog zagen de Nederlandse sociaal-democraten - of, zoals zij zich toen bij voorkeur noemden: democratischsocialisten -, evenals hun partijgenoten in andere Europese landen, voor zichzelf een middenpositie, een brugfunctie, weggelegd tussen communisme en kapitalisme, tussen Rusland en Amerika. Europa - uiteraard met een sterke socialistische inbreng - moest, betoogde Vorrink op het Pvda-congres in april 1947, een eigen, zelfstandige plaats in de wereld zien te behouden tussen het bolsjewistische, autoritaire Rusland en het kapitalistische, individualistische Amerika.Ga naar eind4. Fractievoorzitter Van der Goes van Naters voegde er aan toe dat Europa een eigen sociale en democratische ontwikkeling zou moeten volgen, want het wilde volgens hem noch Amerikaans-kapitalistisch, noch Russisch-communistisch zijn. Europa zou er toe kunnen bijdragen dat de tegenstellingen tussen de Verenigde Staten en de Sovjetunie zich niet zouden toespitsen.Ga naar eind5. Het verzwakte Europa had echter bijna niets in te brengen tegen de nieuwe wereldmachten de Verenigde Staten en de Sovjetunie. Onder de indruk van internationale gebeurtenissen in 1947 raakte het streven naar een onafhankelijke positie van Europa op de achtergrond, verscherpte de toon tegenover de Sovjetunie en werd de oriëntatie op de Verenigde Staten sterker. In de loop van 1947 voerden de Russen, in samenwerking met de locale communistische partijen, de gelijkschakeling door in Bulgarije, Hongarije, Oost-Duitsland, Polen en Roemenië. Socialistische partijen werden gedwongen te fuseren met de communistische partij; | |
[pagina 82]
| |
onwillige leiders werden gevangen gezet of geëxecuteerd en degenen die wisten te ontsnappen vertelden hun partijgenoten in het Westen over hun ervaringen met het communisme. De Sovjetunie verhinderde dat de landen binnen haar invloedssfeer de Marshall-hulp zouden aanvaarden. In de in september 1947 opgerichte Kominform kwamen ook de Westeuropese communistische partijen weer onder controle van Moskou. De grote klap kwam in februari 1948: de communistische staatsgreep in Tsjechoslowakije, een land met een parlementair-democratische traditie. Na die gebeurtenis was de houding van de Pvda zeer sterk anti-Russisch en pro-Westers. In deze houding kan men een viertal elementen onderscheiden die, in de periode 1948-1958, waarin de Pvda onafgebroken regeringspartij was, steeds terugkeren in redevoeringen, artikelen en congresbesluiten: het agressieve en expansionistische karakter van de Sovjetunie; de noodzaak van een sterke westerse defensie onder Amerikaanse leiding; de noodzaak van een radicaal-vooruitstrevende politiek als wapen in de strijd en de cpn als vijfde kolonne. Al in de sdap had men, zoals gezegd, in overgrote meerderheid zeer afwijzend gestaan tegenover het politieke systeem van de Sovjetunie, maar na de oorlog en vooral na ‘Praag’ kwam er een element van kritiek bij, namelijk het als imperialistisch en nationalistisch beschouwde optreden van de Russen in de landen binnen hun invloedssfeer en hun bedreiging van de vrijheid in de wereld daarbuiten. Het partijbestuur van de Pvda omschreef de communistische greep naar de macht in Tsjechoslowakije als ‘een phase in de imperialistische politiek der Sowjet-Unie, waardoor de democratische rechten en vrijheden van de Oosteuropese volkeren opnieuw met voeten worden getreden’.Ga naar eind6. Het Russische nationalisme, zo luidde een passage in de congresresolutie over het toetreden tot de navo (1949), streefde naar de macht over geheel Europa en naar wereldheerschappij; door deze Sovjetrussische agressie en dreiging met agressie was de gehele westerse beschaving in ‘doodsgevaar’ komen te verkeren.Ga naar eind7. Hierbij sluit het tweede element aan, de verdediging van de vrijheid tegen de Sovjetrussische dreiging en het deel uitmaken van het westers bondgenootschap onder leiding van de Verenigde Staten. Een anticommunistische op-stelling was niets nieuws voor de socialisten, maar oriëntatie op de Verenigde Staten wel. De Verenigde Staten, eens het bolwerk van het onbeperkte kapitalisme, werden na 1945 aanmerkelijk positiever bekeken in socialistische kring. De Amerikanen waren de bevrijders, maar er was meer. De New Deal van Roosevelt had het kapitalisme getemperd en met de Fair Deal van Truman, meenden veel socialisten, gingen de Amerikanen de progressieve kant uit. Bovendien, de tegenstelling in de wereld was die - maar dat zeiden de sociaal-democraten voor de oorlog ook al - tussen democratie en dictatuur. Jacques de Kadt zei het in zijn inleiding op het, aan de buitenlandse politiek gewijde, congres van de Pvda in december 1950 zo: de grote wereldtegenstelling is die tussen Amerika en Rusland. Daarbij gaat het niet om de tegenstelling tussen Wall Street en Russisch socialisme, maar om de tegenstelling tussen Main Street, het werkende volk van Amerika met zijn progressieve sociale politiek en het imperialistische Russische despotisme en totalitarisme dat met socialisme al lang niets meer gemeen heeft. De Kadt was in die tijd een van de belangrijkste woordvoerders van de Tweede-Kamerfractie op het gebied van de buitenlandse politiek.Ga naar eind8. Een andere buitenland-specialist van de fractie, Geert Ruygers, bracht op het partijcongres van februari 1955 naar voren dat het in de wereld niet ging om een tegenstelling tussen communistisch Rusland en kapitalistisch Amerika, in welke tegenstelling de socialisten geen partij moesten kiezen, maar waarin ze een zelfstandige, derde weg dienden te gaan. Nee, meende Ruygers, de tegenstelling was die tussen totalitarisme en vrije wereld en de socialisten waren een deel van die vrije wereld. In de vrije wereld moesten de socialisten hun invloed uitoefenen, maar ze konden zich daarvan niet losmaken, omdat met de toekomst van de vrije wereld, zo beklemtoonde Ruygers, ook de toekomst van het socialisme samenhing.Ga naar eind9. De ontwapeningseis had de sdap in 1937 laten vallen. De ervaringen uit de Tweede Wereldoorlog en de spanningen tussen Oost en West na de oorlog maakten het afstand doen van de traditionele Nederlandse neutraliteitspolitiek | |
[pagina 83]
| |
steeds meer onomstreden binnen de Pvda. Een Russische bezetting, zo was de opvatting, zou de ondergang van het socialisme betekenen. Vooral na ‘Praag’ sprak de Pvda zich onomwonden uit voor nauwere aaneensluiting van West-Europa en Amerika, ook op militair gebied. De Nederlandse toetreding tot de navo aanvaardde de partij zonder grote problemen, al vonden sommigen dat er wel een erg zwaar accent op de militaire kant van het verdrag lag. De socialisten moesten achter het Atlantisch Verdrag achter de defensie tegen de ‘Russische greep naar wereldheerschappij’ gaan staan, stelde fractievoorzitter M. van der Goes van Naters in zijn verdediging van de navo-resolutie op het congres van 1949. Het ging volgens hem om de bescherming van het Westen tegen ‘de Russische vloedgolf’ die al over een groot deel van Europa was gespoeld.Ga naar eind10. In de slotpassage van de resolutie sprak het congres uit dat de doeleinden van de navo, zoals het behoud van de geestelijke grondslagen van de westerse beschaving, ook tot de doeleinden van de partij behoorden en dat het in het verdrag het noodzakelijke en eerste middel zag om een derde wereldoorlog te voorkomen, maar ook dat het van deze defensieve poging alleen resultaat verwachtte als deze gepaard zou gaan met een consequente vooruitstrevende politiek van de betrokken landen. Daarmee komen we bij het derde element: progressieve politiek als effectief wapen in de strijd tegen het communisme. Niet alleen een militair verbond zou het communisme kunnen tegenhouden. In elke toespraak of beschouwing over de Sovjetunie en het communisme werd er op gehamerd dat een negatief en steriel anticommunisme het gevaar niet zou kunnen keren, maar dat slechts een radicale, vooruitstrevende politiek op alle maatschappelijke terreinen, zoals de democratisch-socialisten die voorstonden, succes kon hebben. Na de gebeurtenissen in Tsjechoslowakije in februari 1948 probeerden de Nederlandse partijen elkaar te overbieden in anticommunisme. Te midden van dit propagandistisch geschetter was het voor de Pvda niet gemakkelijk een eigen geluid te laten horen. De partij moest voorzichtig manoeuvreren, want minder scrupuleuze lieden stonden klaar om socialisme en communisme op één hoop te gooien. Toch verklaarde het partijbestuur in maart 1948 dat de partij haar strijdkracht niet zou verminderen en haar progressieve karakter niet liet aantasten door toe te treden tot een ‘negatief anti-communistisch blok’. In een krachtige, constructieve politiek, steunend op het program van de Pvda, zo stelde het partijbestuur, lag juist de beste waarborg voor succes in de strijd tegen het communisme, zowel nationaal als internationaal.Ga naar eind11. Dat men de cpn als een bedreiging zag lijkt nu belachelijk. Destijds was de cpn echter geen kleine, vrijwel machteloze partij, maar een partij die bij de Tweede-Kamerverkiezingen van 1946 tien en bij die van 1948 acht van de honderd zetels had gewonnen. In Amsterdam waren cpn en Pvda in de jaren veertig bijna even groot. Bij de gemeenteraadsverkiezingen van 1946 behaalde de cpn tweeëndertig procent van de stemmen, de Pvda eenendertig procent! In de Pvda zag men de communisten als vijfde kolonne, als handlangers van de Sovjetunie. Dat lijken dikke woorden, maar het is wel zo dat de cpn, zeker na de oprichting van de Kominform in 1947, de Sovjetrussische politiek in alles verdedigde: de dictatuur van Stalin, de machtsgreep in Tsjechoslowakije en het neerslaan van de opstanden in Oost-Duitsland en Hongarije. Zo kon het partijbestuur van de Pvda er in een verklaring op wijzen dat de gebeurtenissen in Tsjechoslowakije de ‘luidruchtige instemming en toejuichingen’ genoten van de Nederlandse communisten, ‘overeenkomstig hun taak als Vijfde Colonne van het communistisch regime’Ga naar eind12. dat zetelde in Moskou. Men vreesde dat van de cpn politieke stakingen zouden uitgaan, zoals in Italië en Frankrijk, die het openbare leven zouden ontregelen. De Pvda verscherpte na februari 1948 haar houding tegenover de cpn. Het partijbestuur vond een verbod van de cpn niet gewenst, maar het adviseerde raads- en statenfracties bij voorkomende vacatures van wethouders, gedeputeerden en leden van commissies niet meer op communisten te stemmen. ‘Argeloze’ partijgenoten die oproepen van formeel neutrale, maar in feite communistische ‘vredescomités’ ondertekenden werden stevig op de vingers getikt door Vorrink. Die vredescomités en vredesoproepen hadden volgens De Kadt geen andere bedoeling dan de ‘totalitaire despotie van Moskou’ als een onschuldig lam- | |
[pagina 84]
| |
metje voor te stellen en de westerse weerstand te slopen.Ga naar eind13. Partijgenoten die kritisch stonden tegenover de defensie-politiek en het bondgenootschap met Amerika konden niet rekenen op een gunstig onthaal door de partijleiding en moesten oppassen niet als fellow-travellers te worden aangemerkt. Toen in januari 1952 het manifest De Derde Weg, waarin stelling werd genomen tegen het Atlantisch Pact, mede ondertekend door leden van de Pvda, in De Waarheid verscheen, sprak Vorrink van een volkomen onaanvaardbare situatie. Enkele partijgenotenondertekenaars, onder wie ds. J.J. Buskes en prof. N.A. Donkersloot, kwamen hun handelswijze aan het partijbestuur uitleggen. Donkersloot maakte duidelijk dat de ondertekenaars hadden gehandeld uit verontrusting over de bewapeningspolitiek en uit behoefte aan een politiek die niet was gekleurd in het ‘onwrikbare zwart-wit schema’.Ga naar eind14. Buskes, iemand die beslist geen communistische sympatieën had, zei steeds moeilijker te kunnen aanvaarden dat de wereld in twee blokken uiteen dreigde te vallen. In de partij was er volgens hem geen gelegenheid die verontrusting tot uiting te brengen, terwijl er figuren waren die wat aanvaarding van bewapening en toepassing van geweld betreft helemaal waren doorgeslagen. Als het standpunt van De Kadt het standpunt van de partij zou zijn, liet Buskes weten, zou hij zich niet langer in de Pvda thuisvoelen. Nederland behoorde volgens hem wel bij het Amerikaanse blok, maar socialisten moesten daar veel kritischer tegenover staan. Zo'n kritische houding tegenover Amerika was in die jaren de houding van slechts een kleine minderheid in de partij. Pas door de oorlog in Vietnam - en dan nog een latere fase van die oorlog - is de houding tegenover de Verenigde Staten gaan veranderen. Wat de irritatie van het partijbestuur destijds over het kritische standpunt ten aanzien van bewapening en bondgenootschap met Amerika wel begrijpelijk maakt is, dat partijgenoten, met respectabele bedoelingen, van hun verontrusting blijk gaven in gezelschap van personen die opvallend mild waren in hun beoordeling van de Sovjetrussische politiek. Publikatie in De Waarheid, de krant van de vijand' kon men uiteraard niet accepteren. De eerder genoemde Jacques de Kadt was in de jaren vijftig, meer dan anderen, degene die de Sovjetrussische politiek volgde en met grote regelmaat becommentarieerde. Hij deed dat onder meer in het maandblad Socialisme en Democratie. In deze artikelen toonde hij zich een groot voorstander van de opbouw van een krachtige westerse defensie tegenover het Oostblok en hij hekelde de naar zijn mening vaak veel te slappe houding van het Westen. Na het uitbreken van de oorlog in Korea in juni 1950 constateerde De Kadt dat de Europese militaire organisatie nog een grote achterstand vertoonde, die, volgens hem, samenhing met gebrek aan een geest van weerstand. Vooral in Europa heerste er nog te veel de gedachte van neutraliteit, vermomd als derde weg of derde macht. Het militaire probleem, stelde De Kadt, behoorde in het middelpunt te staan, anders was over enkele jaren ‘het hele sociale en democratische lied uit en is alleen de Russische slavernij werkelijkheid’.Ga naar eind15. Terwijl de Russen werkten aan uitbreiding en modernisering van hun leger, bleef Europa maar doormodderen alsof er geen gevaar dreigde, stelde De Kadt geërgerd vast. De enige weg was volgens hem die van de militaire en politieke kracht naar buiten en van de geestelijke en sociale kracht naar binnen. Door de leiding te nemen in de strijd voor veiligheid en welvaart zouden de socialisten een onaantastbare positie kunnen innemen. De Kadt pleitte overigens, ondanks zijn reputatie van ijzervreter, nooit voor een agressieve politiek jegens de Sovjetunie. Op het partijcongres over de buitenlandse politiek in december 1950 opperde hij zelfs de mogelijkheid van iets dat later ‘vreedzame coëxistentie’ en ‘ontspanning’ is gaan heten. Onder een aantal voorwaarden, zo stelde De Kadt namelijk, zou vreedzame samenwerking met Rusland mogelijk zijn, maar, de betrekkingen met de Russen zouden volgens hem pas volkómen normaal kunnen worden, wanneer in Rusland sprake zou zijn van een democratisch bewind. Met het heersende regime zou een draaglijke verhouding mogelijk zijn als het van iedere agressie zou afzien. Het kon daartoe gedwongen worden, naar De Kadts mening, als het zou beseffen dat, door de kracht van het Westen, iedere agressie op een | |
[pagina 85]
| |
nederlaag zou uitlopen. De kans dat een dergelijk regime, zonder imperialistische successen, van binnenuit ten val zou komen, achtte De Kadt zeer groot. Er was, stelde hij, dus geen enkele reden tot een preventieve oorlog tegen Rusland. Het Westen kon de onvermijdelijke ineenstorting van de Russische wereld afwachten als het tenminste voor veiligheid en welvaart in de eigen wereld zorgde.Ga naar eind16. Afwachten en zien wat er gebeurt, was De Kadts advies door de jaren heen. In maart 1953 overleed Stalin. Bij het lezen van De Kadts beoordeling van de veranderingen in de top van de Sovjetunie dringt zich een vergelijking op met de actualiteit. Malenkow, die de nieuwe sterke man in de Sovjetunie leek te zijn, behoorde, zo schreef De Kadt kort na Stalins dood, tot een generatie die zakelijk wilde zijn, zonder omweg van de theorie.Ga naar eind17. Het vredesoffensief dat Malenkow was begonnen kon volgens De Kadt niet slagen als de Russen zich tot schijnconcessies bleven beperken. Wezenlijke vrede zou betekenen, dat de Russen een deel van het gebied dat ze beheersten zouden loslaten en dat ze een deel van hun bewapeningskracht zouden opgeven. De Kadt achtte Malenkow en zijn generatiegenoten te veel realisten om een oorlog te riskeren. Malenkow had geen andere keus dan ten onder gaan in een oorlog of de weg naar de moderne wereld inslaan. Maar, stelde De Kadt, er heerste allerwege verstarring in de Sovjetunie. Het volk was machteloos, dus alleen een revolutie van boven af zou de maatschappij weer in beweging kunnen zetten. Als de heersende groepen in Rusland een einde wilden maken aan de toestanden die ook voor hen zelf voortdurende onzekerheid betekenden, dan was vrede een werkelijke behoefte en geen manoeuvre of tactiek. Men zou eerst moeten afrekenen met de ‘stalinisten’. Daarvoor was tijd nodig en rust naar buiten. De Kadt vermoedde dat er ‘iets heel belangrijks’ aan het gebeuren was in de Sovjetunie. Voor het Westen was het zaak om goed op te letten of het proces van liquidatie van het stalinisme zich zou voortzetten. Intussen moest het goed bewapend blijven en er voor zorgen dat de Russen geen overwicht zouden krijgen. Maar, het Westen mocht beslist geen misbruik maken van de interne moeilijkheden in de Sovjetunie en het moest de nieuwe Russische politiek een kans geven. Lees voor ‘Malenkow’ ‘Gorbatsjow’ en voor ‘stalinisten’ ‘Brezjnew-beschermelingen’ en het lijkt wel een beschouwing over de veranderingen in de Sovjetunie in 1987. De veranderingen in die jaren bleken uiteindelijk niet van dien aard te zijn dat de Pvda er een aanleiding in vond haar houding tegenover de Sovjetunie te wijzigen. Chroesjtsjow kwam in februari 1956 met onthullingen over de wandaden van Stalin, maar in november 1956 werd de opstand in Hongarije op stalinistische wijze neergeslagen. De gebeurtenissen in Hongarije in de herfst van 1956 maakten grote indruk op de Nederlandse sociaal-democraten en ze betekenden een nieuw dieptepunt in de verhouding tussen de Pvda en de Sovjetunie, te vergelijken met ‘Praag’ in 1948. Op 27 oktober vond in het partijbestuur een curieuze discussie plaats over de toestand in Hongarije. Evert Vermeer, die in februari 1955 Koos Vorrink als voorzitter van de Pvda was opgevolgd, vond dat de partij blijk moest geven van solidariteit met de Hongaarse arbeiders die de strijd om de vrijheid hadden aangebonden met de Sovjettroepen; de vraag was op welke manier men de Hongaren zou kunnen helpen. Volgens Den Uyl, de directeur van de Wiardi Beckman Stichting, was effectieve hulp alleen te bereiken door het zenden van Amerikaanse bommenwerpers naar Moskou. ‘Is men bereid,’ zo vroeg Den Uyl, ‘op dit ogenblik een oorlog te riskeren? Steunverlening op deze wijze aan de opstandelingen betekent het riskeren van een oorlog.’Ga naar eind18. Ruygers had een minder riskant idee, hij stelde voor het optreden van de Russen in de Veiligheidsraad aan de orde te stellen en om medicamenten naar Hongarije te sturen. Fractievoorzitter Burger vond het ‘buiten proporties’ te bespreken ‘of we al of niet een oorlog met Rusland moeten aangaan’. Hij stelde een geldinzameling ten bate van vluchtelingen voor. Op 31 oktober was er 's avonds in de Koopmansbeurs in Amsterdam een demonstratieve vergadering waar de partijgenoten lucht konden geven aan hun verontwaardiging. De ‘bezielende woorden’ van Evert Vermeer werden door de stampvolle zaal ‘meermalen met daverend ap- | |
[pagina 86]
| |
plaus en gejuich onderstreept’, meldde de partijkrant Het Vrije Volk.Ga naar eind19. ‘De Russen,’ zo sprak Vermeer, ‘moeten als onderdrukkers van de Oosteuropese landen worden beschouwd, als moordenaars van het volk van Boedapest.’ Door een ‘voorbeeldige vooruitstrevende politiek’ zouden de westerse landen moeten bewijzen dat ze in vrijheid de mensen naar welvaart konden voeren. Die taak was niet gemakkelijk, ook niet in Nederland. Als voorbeeld citeerde Vermeer uit een artikel van Jacques Gans in De Telegraaf. Daarin werd, tegen de achtergrond van de gebeurtenissen in Hongarije gewaagd van ‘de getrapte mens, gebukt onder het staatssocialisme, dat niet slechts van Russische makelij is, maar waarvan wij ook in Nederland de afgelopen tien jaren het een en ander hebben ervaren’. De zaal, aldus Het Vrije Volk, floot van verontwaardiging en applaudisseerde heftig toen Vermeer uitriep: ‘Waar was dat blad, toen wij in dit land vochten voor onze vrijheid? Rekent af met dit gif. Het is een gevaar voor vrijheid en democratie.’ Maar Vermeer haalde ook uit naar links, naar degenen die handtekeningen hadden gezet onder manifesten uit communistische hoek. ‘Ik vraag deze lieden: waarom zwijgt gij thans, nu zwijgen een misdaad is? Gij kunt u thans legaliseren als ware democraten. De vrijheidsstrijders vragen uw solidariteit!’ Op zondag 4 november maakten Russische troepen, nadat ze zich aanvankelijk hadden teruggetrokken, een definitief einde aan de opstand. Het nieuws schokte Nederland. Het Vrije Volk verscheen in een extra-editie, met als kop ‘Russen smoren Hongaarse vrijheidsstrijd in bloed’. ‘Een zwaar bewogen dr. Drees, die zijn emoties nauwelijks kon bedwingen’, verklaarde tegenover de krant dat hij, ‘diep verontwaardigd en ernstig bezorgd over het lot van het Hongaarse volk, dat juist hoopte zijn vrijheid te hervinden,’ de berichten over ‘het schandelijke optreden van de Russen in Hongarije’ had gehoord.Ga naar eind20. De volgende dag schreef Het Vrije Volk: ‘Machteloos zien wij toe, hoe opnieuw het Hongaarse volk op beestachtige wijze wordt vertrapt door de Russische despoten. O Boedapest, bloedend hart van Europa.’Ga naar eind21. 's Avonds vonden in verscheidene steden, in een soort nationaal saamhorigheidsgevoel waar alleen de communisten buiten stonden, gezamenlijke demonstratieve bijeenkomsten van de vijf grote partijen plaats. Op 6 november stond Drees in de Tweede Kamer stil bij de gebeurtenissen in Hongarije, waar de ‘weergaloze moed van de vrijheidsstrijders’ het had moeten afleggen tegen de ‘verpletterende overmacht van het Sowjetleger’. De minister-president zei er - doelend op anti-Russische en anticommunistische relletjes waarbij menige ruit gesneuveld was - op te vertrouwen dat de ‘negatieve uitingen’ die zich hadden voorgedaan tegenover de Russische ambassade en communistische gebouwen en ‘waarvan ieder na rustige overweging zal begrijpen, dat zij niet passen in de Nederlandse rechtsorde’, zich niet zouden herhalen.Ga naar eind22. Ook socialisten hebben zich in die dagen, door verontwaardiging over het Russische optreden in Hongarije en - daarover misschien nog wel meer - de ongegeneerde verdediging van dat Russische optreden door de cpn, laten verleiden tot minder verheffende daden. Drie maanden na ‘Hongarije’ - de gebeurtenissen moeten bij menig partijgenoot nog vers in het geheugen hebben gelegen - publiceerde prof. J. Tinbergen in Socialisme en Democratie een artikel, waarin hij nogal afweek van de partijlijn ten aanzien van de Sovjetunie.Ga naar eind23. Kennelijk wilde hij een discussie op gang brengen over de Oost-West betrekkingen en de rol van de sociaal-democraten daarin. Nadat hij was ingegaan op het ‘grote en tragische feit’ van de verdeeldheid van de internationale arbeidersbeweging in een sociaal-democratische en een communistische tak en op de grote verschillen tussen die twee takken, constateerde Tinbergen dat de invloed van het communisme op het wereldgebeuren aanzienlijk groter was dan die van het socialisme. De socialisten hadden geen invloed in Amerika en Rusland, de twee machtscentra in de wereld. Toch was er volgens Tinbergen een internationale taak weggelegd voor de sociaal-democraten bij het oplossen van grote vraagstukken als het vermijden van oorlog en de ontwikkeling van de arme landen. Omdat een ondoordachte politieke daad tot een wereldexplosie kon leiden was, zo stelde Tinbergen, alleen ‘georganiseerde coëxistentie’, een samenbestaan van communisten en niet-communisten, mogelijk. | |
[pagina 87]
| |
De taak van de sociaal-democraten was, meende Tinbergen, het doorvoeren van verdere hervormingen in hun eigen land en, internationaal gezien, het bestrijden van de armoede zonder communistische methoden. Voor het oplossen van het vraagstuk van oorlog en vrede was een onorthodoxe aanpak nodig. Een georganiseerde coëxistentie tussen communistische en niet-communistische landen zou volgens Tinbergen alleen verwezenlijkt kunnen worden, wanneer de oplossing van het sociale vraagstuk daarbij betrokken zou worden. De westerse landen en met name de sociaal-democraten, zouden dat aspect in propaganda en werkelijke politiek veel doelbewuster moeten beklemtonen. Een van de moeilijkheden die Tinbergen daarbij voorzag was dat men ‘iets meer begrip’ zou moeten tonen ten aanzien van de communisten. Men zou moeten beseffen ‘dat zij er zijn’ en dat ze een grote macht hadden en dat hun bepaalde dingen ernst waren waarvoor ook de sociaal-democraten stonden. De sociaal-democraten zouden een ‘ongeëmotioneerde discussie’ moeten bevorderen over de resultaten van communistische en niet-communistische regimes en pogingen moeten steunen om minder zwart-wit te redeneren dan de communisten. Vooral de stelling dat communisten bepaalde dingen ernst waren waarvoor ook de sociaaldemocraten stonden, ging lijnrecht in tegen de heersende opvattingen in de Pvda. Op het partijcongres van maart 1957 werd de partijlijn echter met kracht bevestigd. Zowel partijvoorzitter Vermeer als fractievoorzitter Burger pleitten voor volstrekte eensgezindheid van het Westen tegenover het communisme. Een toenaderingspoging kwam niet van de kant van de Pvda, maar wel van de andere kant: een merkwaardige geschiedenis die de houding van de Pvda tegenover de Sovjetunie nog eens duidelijk illustreert. Op maandagmorgen 14 oktober 1957 stopte er een grote, glanzende auto met cd-kenteken voor het partijsecretariaat van de Pvda in de Tesselschadestraat in Amsterdam. De Sovjetrussische ambassaderaad Koeznetsow kwam persoonlijk aan Evert Vermeer een brief van Chroesjtsjow overhandigen. De brief, gericht aan ‘kameraad Evert Vermeer, voorzitter van de Partij van de Arbeid van Nederland’, luidde: ‘Geachte kameraad Vermeer, in opdracht van het Centraal Comité van de Communistische Partij van de Sowjet-Unie zend ik hierbij een brief aan het Dagelijks Bestuur van de Partij van de Arbeid over de toestand in het gebied van het Midden-Oosten. Wij hopen, dat de kwesties, die in deze brief behandeld worden, met de noodzakelijke aandacht door het Dagelijks Bestuur van uw partij behandeld zullen worden. Met innig respect, N. Chroesjtsjow, Eerste Secretaris van het Centraal Comité van de Communistische Partij van de Sowjet-Unie.’Ga naar eind24. In het bijgevoegde memorandum wees het Centraal Comité op de ernstige situatie in het Midden-Oosten, op het gevaar van een Amerikaanse aanval op Syrië, op de onverzadigbare hebzucht van de olieconcerns en hun streven naar onbeperkte heerschappij in het Midden-Oosten. Een conflict in het Midden-Oosten zou zich kunnen uitbreiden tot een oorlog waarbij ook Nederland betrokken zou kunnen worden. Het Centraal Comité hoopte, aldus het memorandum, dat de Pvda de plannen voor een militaire interventie in Syrië zou veroordelen en onmiddellijk stappen zou ondernemen om het gebruik van geweld te voorkomen. Het zegde toe voorstellen van de Pvda inzake vraagstukken van vrede en veiligheid in het Midden-Oosten nauwkeurig te zullen bestuderen. Ten slotte sprak het Centraal Comité de hoop uit dat de Pvda welwillend en in het besef van de grote verantwoordelijkheid van de arbeiderspartijen voor het lot van de vrede, aan de oproep aandacht zou schenken. Die avond ging er bij Drees thuis een steen door een van de ruiten, gewikkeld in een stukje papier, voorzien van, zo wist Het Vrije Volk te melden, scheldwoorden en een kranteknipsel over de brief van Chroesjtsjow.Ga naar eind25. Drie dagen later besprak het dagelijks bestuur de bewuste brief, die overigens ook bij de socialistische partijen in de andere navo-landen in Europa was bezorgd. Internationaal secretaris Alfred Mozer had al een concept-antwoord opgesteld, maar de discussie liep over de vraag of de partij wel een antwoord moest sturen. Vermeer achtte het nodig om ‘tegen dit propagandistische stuk van Russische kant een stuk tegenpropaganda te leveren’.Ga naar eind26. Anderen, onder wie Burger, vonden het zenden van een ant- | |
[pagina 88]
| |
woord ongewenst, omdat volgens hen een werkelijke polemiek met de Russische communisten toch niet mogelijk was. Het dagelijks bestuur besloot tenslotte ‘een kort afwijzend antwoord’ op te stellen. Dat korte, afwijzende antwoord aan ‘de heer N. Chroesjtsjow, eerste secretaris van het Centraal Comité van de cpsu’ luidde: ‘Mijnheer, in opdracht van het Dagelijks Bestuur van de Partij van de Arbeid bevestig ik de ontvangst van uw brief en het bijgevoegde memorandum. Gegeven de overtuiging, dat gij het zijt, die met uw systeem van regeren en overheersen de vrede bedreigt, is er tussen u en ons geen basis voor discussie. Met de u bekende gevoelens, Evert A. Vermeer, voorzitter van de Partij van de Arbeid.’Ga naar eind27. Een afdoend antwoord, meende Het Vrije Volk. De Pvda had geen behoefte aan contact met ‘belagers van de vrede en onderdrukkers van de vrijheid’.Ga naar eind28. Het antwoord van de Pvda aan Chroesjtsjow haalde de wereldpers. Vermeer werd overstroomd met brieven en prentbriefkaarten uit binnen- en buitenland van mensen die hem wilden gelukwensen. ‘Es gibt doch noch Ritter ohne Furcht und Tadel,’ schreef een bewonderaar uit Zwitserland, ‘Männer, die sich nicht scheuen, auf groben Klotz den groben Keil zu schmettern.’ Maar niet alle reacties waren zo enthousiast. ‘Daar sta je nu te kijk als een doodangstig kapitalistje naar Amerikaans model. Plus dull que Dulles. Ge zijt een hielelikkende wezel’, was de mening van een Nederlandse anonymus.Ga naar eind29. Toen de brief en de reacties daarop in het partijbestuur aan de orde kwamen bracht Vermeer ook het artikel van Tinbergen in Socialisme en Democratie ter sprake. Dat artikel had hem verontrust, omdat er een geheel andere houding tegenover de Sovjetunie in werd bepleit. Joan Willems vroeg bezorgd of er soms leden van het partijbestuur waren die ook vonden dat er met de Russen onderhandeld moest worden, nu er in de partij stemmen opgingen om die richting uit te gaan. Dat bleek niet zo te zijn. Vermeer meende dat er, met respect voor de vrijheid van de redactie van Socialisme en Democratie, voldoende aanleiding was om eens met partijgenoot Tinbergen te praten.Ga naar eind30. De discussie in Socialisme en Democratie begon toen pas. In november publiceerde Tinbergen een toelichting op zijn eerdere artikel.Ga naar eind31. De twee grote machtscentra die in staat waren de hele wereld te vernietigen hadden, stelde Tinbergen, onverenigbare ‘beginselprogramma's’. Beide partijen zouden echter hun programma's moeten aanpassen aan de nieuwe situatie, gezien de fundamentele belangen die op het spel stonden. Herziening van de beginselprogramma's met als doel het gevaar van een conflict te verkleinen zou, zo meende Tinbergen, gemakkelijker kunnen worden gemaakt door te onderzoeken wat eigenlijk de laatste doeleinden waren en in welk opzicht deze door minder riskante methoden zouden kunnen worden verwezenlijkt. Bij een objectieve ontleding van die laatste doeleinden zou volgens Tinbergen wel eens kunnen blijken, dat de verschillen tussen communisten en nietcommunisten minder groot waren dan in de propaganda werd voorgesteld. Omdat de sociaal-democraten in menig opzicht een positie innamen tussen beide uitersten in, was er volgens Tinbergen een kans dat veel van hun denkbeelden uitgangspunt zouden zijn. Zijn pleidooi voor een voorzichtige toenadering leverde Tinbergen een venijnige reactie op van Jacques De Kadt.Ga naar eind32. De Kadt vond een vergelijking van de beginselprogramma's van socialisten en communisten volstrekt zinloos. Men moest, naar zijn mening, een politieke partij niet beoordelen naar wat uiteindelijk werd bedoeld, maar naar wat in de praktijk werd gedaan. Veertig jaar communistische praktijk diende dus de grondslag van de beoordeling te zijn en dan zag men, stelde De Kadt, aan Russische kant een ‘genadeloze heerschappij van de nieuwe uitbuitersklasse over het Russische volk en over alle volken die in de Russische machtssfeer kwamen, benevens een toenemende capaciteit tot bedrog en zelfbedrog. Als Tinbergen in dit alles een gemeenschappelijke socialistische grondslag ontdekt’, vervolgde De Kadt fel, ‘dan wens ik in ieder geval geen enkele gemeenschap met het socialisme merk Tinbergen-Chroesjtsjow.’ Eigenlijk kwam het artikel van Tinbergen er volgens De Kadt op neer dat men meer begrip voor de Russen moest hebben, omdat ze zulke goede raketten hadden. Als die nog wat beter werden, meende De Kadt, zouden de Russen wel laten weten ‘dat we ons | |
[pagina 89]
| |
moeten onderwerpen, willen we niet tot atoompoeder worden vergruizeld’. Een Russische overmacht bestond nog niet en zolang het Westen nog aanzienlijk sterker was, bestond het oorlogsgevaar volgens De Kadt in zeer beperkte mate. Alleen als het communisme van binnenuit aan zijn tegenstellingen zou bezwijken, zouden werkelijke vrede en ontwapening mogelijk worden. Het Westen moest uitbreiding van de communistische wereld voorkomen door onder meer het verlenen van hulp aan onderontwikkelde gebieden, maar het mocht beslist geen hulp verlenen aan landen die vriendschappelijke betrekkingen onderhielden met ‘onze doodsvijanden de Russen’. Met het partij-Rusland zou het Westen niet tot overeenstemming kunnen komen; het zou, meende De Kadt, moeten wachten tot de processen van verandering zo sterk waren geworden, dat de partij er niet meer in zou slagen haar despotisme te handhaven. In Socialisme en Democratie van februari 1958 plaatste Tinbergen kanttekeningen bij de ‘sappige beschouwing’ van De Kadt.Ga naar eind33. Hij was het niet eens met De Kadts afwachtende houding ten aanzien van de Sovjetunie. Men moest, meende Tinbergen, waar het ging om contacten, een onderscheid maken tussen wat het Westen als geheel wel en niet kon doen én wat burgers van westerse landen konden doen. Wetenschappelijke contacten achtte hij gewenst; die zouden volgens hem alleen maar kunnen betekenen dat er meer zou kunnen gaan veranderen. De veranderingen zouden wederzijds zijn, men zou van elkaar kunnen leren. Een wetenschappelijke discussie zou kunnen leiden tot meer wederzijds begrip en begrip, zo stelde Tinbergen, was conditio sine qua non voor het voorkomen van vernietigende conflicten. Tinbergen meende dat De Kadt de gevaren van een groot conflict onderschatte. De Kadt diende Tinbergen in hetzelfde nummer van Socialisme en Democratie van repliek.Ga naar eind34. Een grote atoomoorlog behoorde volgens De Kadt niet tot de reële mogelijkheden. De Russen hadden niet het overwicht om bij een aanval het Westen dodelijk te wonden; in een oorlog zat voor de Russen geen winst, alleen maar risico. Het Westen, aldus De Kadts oude recept, moest afwachten wat er verder met Rusland zou gebeuren, intussen zorgend dat de Russen geen overwicht kregen en werkend aan de verbetering van de sociale en culturele toestanden in eigen land en overal, waar men niet de Russische kant had gekozen. Dat was, meende De Kadt, ‘een heel eenvoudig en vreedzaam program’. De Kadt zag niets in onderhandelingen. Het Westen kon wel gaan onderhandelen, maar het probleem was volgens hem dat de onderhandelaars meenden met iets naar huis te moeten komen, omdat dat ‘door de familie Paniek-Pacifist, door de familie Progressieve Onnozelheid en door de familie Winst en Knoei’ werd geëist. Onderhandelen door de huidige regeerders en bij de huidige omvang van de paniekstemming betekende, zo meende De Kadt, ‘een nieuw Jalta, zoal niet een nieuw München’. De gezondste en voor de vrede gunstigste toestand, stelde De Kadt, was de verdeling van de wereld in twee, scherp afgebakende invloedssferen en de beperking van het gevaarlijke niemandsland van de neutralisten. De taak van het Westen lag in het versterken en verheffen van de eigen invloedssfeer op geestelijk en materieel gebied en het verbreken van álle contacten - behalve de meest formele - met de Russische sfeer. Het voordeel zou zijn, dat men ginds, om contact te krijgen met het Westen, een eind zou moeten maken aan de heerschappij van het communisme. Hulp aan de achtergebleven gebieden in de eigen sfeer was plicht, hulp aan dergelijke gebieden in de andere sfeer was versterken van de vijand. Met deze bijdrage eindigde de discussie tussen De Kadt en Tinbergen. De vraag is hoe de grote meerderheid van de partijgenoten beide standpunten zal hebben beoordeeld. Het partijbestuur was het weliswaar niet eens met de voorstellen van Tinbergen, maar De Kadts bestrijding van die voorstellen vond men tenslotte toch te ver gaan. Schermerhorn meende dat er behoefte was aan een rustige discussie en niet aan een polemiek op de manier zoals De Kadt die voerde.Ga naar eind35. Vermeer was het met hem eens; hij zou er bij de redactie van Socialisme en Democratie op aandringen dat alle artikelen voortaan op de toon zouden worden getoetst. Vice-voorzitter Hein Vos vond dat men de houding ten aanzien van de Sovjetunie niet kon afdoen met een anticommunistische uitspraak en Schermer- | |
[pagina 90]
| |
horn wees er op dat de ontwikkelingen in Rusland velen het gevoel gaven dat er wat meer perspectief kwam. Vermeer kon, aanknopend bij deze opmerkingen, melden dat het Koos Vorrink Instituut voor internationale vraagstukken een conferentie zou gaan voorbereiden over de ontwikkelingen in de Sovjetunie. Het lijkt, alsof er, aan het eind van de hier beschreven periode, een voorzichtige accentverschuiving plaatsvond. Tegen de tijd dat de aangekondigde conferentie werd gehouden zat de Pvda in de oppositie en was er voor de partij een in allerlei opzichten nieuwe periode begonnen. Vanuit de huidige situatie bekeken zal de opstelling van de Pvda in de Koude Oorlog - anticommunistisch, pro-Amerikaans - voor sommigen onbegrijpelijk voorkomen. Anticommunisme, dat riekt naar griezelige dictators en folterregimes en bij het horen van het woord Amerika doemen beelden op van Vietnam, Nixon en Reagan. Historisch gezien is de opstelling van de Nederlandse socialisten echter volkomen begrijpelijk. Als men zegt dat de sociaal-democraten een anticommunistische traditie hebben klopt dat wel, maar het is te negatief gesteld. Ze waren vóór de democratie en dús tegen fascisme, nationaal-socialisme en communisme. Al in de sdap had men meer gewicht toegekend aan de tegenstelling democratie - dictatuur dan aan de tegenstelling socialisme - kapitalisme; in de Pvda werd die lijn doorgetrokken. Voor de oorlog werd de democratie bedreigd door nazi-Duitsland, na de oorlog door communistisch Rusland. Het socialistisch ideaal van een middenpositie tussen Amerika en Rusland werd weggemaaid door de Sovjetrussische politiek in Midden- en Oost-Europa, waarvan ook socialisten het slachtoffer werden. Was een keuze tegen Rusland al lang duidelijk, na de communistische greep naar de macht in Tsjechoslowakije - een land dat niet alleen een democratische traditie had, maar dat ook dichtbij lag - lag de keuze voor Amerika voor de hand. Amerika, de democratie, een land dat bovendien, zo constateerde men, - maar hier was de wens wellicht de vader van de gedachte - de progressieve kant opging. Wie meent dat de opstelling tegenover de cpn onjuist is geweest moet niet vergeten dat de cpn in die jaren geen partij was met een kritische, onafhankelijke visie op de wereldpolitiek, maar een partij die de koers van de Sovjetunie trouw volgde en die de dictatuur van Stalin en zijn opvolgers, de gelijkschakeling van de Oost-europese landen en het neerslaan van volksopstanden verdedigde. De Pvda heeft zich niet voor een reactionair karretje laten spannen. Zij is voortdurend blijven hameren op de noodzaak van ingrijpende maatschappelijke hervormingen, uit principiële overtuiging en uit de overtuiging dat een progressieve sociale politiek de aanhang van het communisme zou doen slinken. Of er veel van die progressieve politiek terecht is gekomen? Daarover kan men van mening verschillen. Feit is dat er aan de rechterzijde in Nederland niet weinigen waren die vonden dat de sociaal-economische politiek van de regering al veel te ver ging. Voor sommigen stond vast dat de regering werd overheerst door de rode dwingelandij van de partij van Drees. |
|