Maatstaf. Jaargang 33
(1985)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 2]
| |
[Nummer 10]Leo van Maris
| |
1872Woensdag 27 maart.Ik ben het boek van Levallois over Sainte-Beuve aan het lezen. Ik herinner me wat de secretaris vroeger over de criticus te vertellen had. Wat een hypocrisie toch, wat een onoprechtheid en wat een leugenachtige conventie, zo gauw iemand een pen ter hand neemt! Er bestaat maar één biografie, de gesprokene, gekenmerkt door de ware vrijheid, felheid, roddelzucht en vervoering van een gesprek in kleine kring. In dit dagboek hebben wij geprobeerd die biografie van onze tijdgenoten te schrijven. | |
[pagina 3]
| |
Donderdag 28 maart.Ik tref Hugo altijd op voorlopige verblijfplaatsen, op tussenstations. In de kleine salon waar ik ben binnengelaten, staan twee op elkaar geplaatste kasten; en een grote gebeeldhouwde lijst die op de grond is gezet, bedekt een hele wand van het vertrek. Het is kwart voor negen en er wordt gedineerd. Ik hoor hoe de stem van Hugo zich vermengt met het gelach van de vrouwen, met het geluid van de borden. Hoffelijk verlaat hij het diner en komt naar me toe. Als een man van beschaafd inzicht spreekt hij direct al over de dood, die hij niet ziet als een toestand waarin onze organen niets meer kunnen waarnemen. Hij gelooft dat geliefde doden ons omgeven, aanwezig zijn, luisteren naar wat er over hen gezegd wordt en genieten van de herinneringen uit hun geheugen. Hij besluit met te zeggen: ‘De herinnering aan de doden is voor mij verre van smartelijk, het is een vreugde.’ Ik breng het gesprek op hemzelf, op Ruy Blas. Hij klaagt over het succes van Ruy Blas, hij klaagt erover dat men hem een ander stuk uit zijn voorraad heeft gevraagd. Het repeteren van een stuk belet hem een ander te schrijven; en daar hij, naar zijn zeggen, nog maar vier of vijf produktieve jaren voor zich heeft, wil hij de laatste dingen uitvoeren die nog in zijn hoofd zitten. Hij voegt eraan toe: ‘Er is nog een tussenoplossing. Ik heb voortreffelijke en zeer toegewijde vrienden die graag voor de details willen zorgen. Maar alle mensen die ontevreden, die onvoldaan zijn over Meurice en over Vacquerie, wenden zich tot mij, vallen mij lastig... Eigenlijk zou ik weg moeten gaan.’ Vervolgens sprak hij over zijn familie, over zijn Lotharingse afkomst, over een Hugo, een grote boef uit de feodale tijd, wiens bij Saverne gelegen kasteel hij nog getekend had, over een andere in Trèves begraven Hugo, die een geheimzinnig missaal heeft achtergelaten dat vlak bij Saarburg begraven lag onder een rots die de Tafel werd genoemd, en dat de koning van Pruisen heeft laten weghalen. Hij doet de geschiedenis uitvoerig uit de doeken en doorspekt zijn relaas met wonderlijke details, met die middeleeuwse archeologie waar hij zo van houdt en die hij zo vaak in zijn poëzie en zijn proza gebruikt. Op dat moment komen er in de salon een aantal vrouwen binnen met hun haar in de war en verhit door een wijn uit de Périgord die men zojuist Cru Victor Hugo heeft gedoopt. Het lijkt wel een invasie van burgerlijke bacchantes. Ik maak dat ik wegkom. Hugo krijgt me in de antichambre weer te pakken en geeft me heel vriendelijk, vóór de zitbank, een klein college in de esthetica, waarvan ik, hoewel hij zich geheel tot mij wendt, de indruk heb dat het de weergave is van zijn eigen geestelijke ontwikkeling. Hij zei: ‘U bent een historicus, een romanschrijver’ - en ik ga nu maar voorbij aan de zo subtiel gebrachte vleiende dingen waarop hij me onthaalde -, ‘u bent een kunstenaar. En u weet hoezeer ik het ben. Ik zou hele dagen kunnen doorbrengen voor een bas-reliëf! Maar dat | |
[pagina 4]
| |
past bij een zekere leeftijd. Later heeft men een filosofische kijk op de dingen nodig, dat is de tweede fase... Nog later moet men ten slotte de mysterieuze kant van de dingen zien, wat men in de oudheid de arcana noemde, de mysteriën van de toekomst van al het zijnde en van de afzonderlijke individuen...’ En hij schudde mij de hand en zei: ‘Denkt u eens na over wat ik u gezegd heb!’ Toen ik de trap afliep was ik, hoewel geraakt door de gratie en de beschaafdheid van deze grote geest, toch ook een beetje geïrriteerd door het mystieke, holle en luidklinkende taalgèbruik waarmee mensen als Hugo en Michelet zich zo gewichtig voordoen. Ze proberen zich aan hun omgeving op te leggen als zieners die omgang met de goden hebben. | |
Dinsdag 16 april.Ik, die zo'n behoefte aan liefde heb, ik, die in dit opzicht jarenlang zo verwend ben geweest, ik kan geen voldoening vinden in de koele vriendschap van de een, in de oppervlakkige vriendschap van de ander. En als ik een avond heb doorgebracht met dat stuk marmer van een Saint-Victor, dan heb ik, als ik thuiskom, zin om te huilen. | |
Zaterdag 1 juni.Met het verstrijken der jaren groeit de leegte die de dood van mijn broer bij me heeft achtergelaten. Er keert niets meer in mij terug van de dingen waardoor ik zo aan het leven gehecht was. Literatuur zegt me niets meer. Ik voel dat ik vervreemd raak van de mensen, van het maatschappelijk verkeer. Soms voel ik een sterke aanvechting om mijn verzamelingen te verkopen, Parijs te ontvluchten, en in een of andere uithoek van Frankrijk waar planten en bomen goed gedijen, een groot stuk grond te kopen, om er te wonen, helemaal alleen, als een treurige, mensenschuwe tuinman. | |
Vrijdag 21 juni.Ik heb vanavond bij Riche gedineerd met Flaubert, die in Parijs is op doortocht naar de onthulling van het standbeeld van Ronsard in Vendôme. We dineren uiteraard in een apart zaaltje, omdat Flaubert geen geluid wil horen, geen mensen naast zich wil hebben en bovendien nog bij het eten zijn jas en zijn laarzen wil uittrekken. We spreken over Ronsard. Daarna begint hij ineens te vloeken en ik te klagen over de politiek, de literatuur, over alle ellende van het leven. Toen we naar buiten gingen, liepen we Aubryet tegen het lijf, die vertelde dat Saint-Victor de onthulling ook zou bijwonen. ‘Wel, dan ga ik niet naar Vendôme,’ zei Flaubert toen. ‘Nee, werkelijk, mijn gevoeligheid heeft dermate ziekelijke vormen aangenomen, ik ben dusdanig ondermijnd dat ik de gedachte om in de trein het gezicht van een onaangenaam persoon tegenover me te hebben, onverdraaglijk, onuitstaanbaar vind! Vroeger zou het me niets hebben kunnen schelen. Ik zou bij mezelf gezegd hebben: “Ik zal wel zorgen | |
[pagina 5]
| |
dat ik in een andere coupé zit.” En als ik vervolgens in het ergste geval mijn onaangename meneer niet had kunnen ontlopen, dan zou ik mijn hart hebben gelucht door eens flink tegen hem tekeer te gaan. Tegenwoordig heb ik dat niet meer... Als ik alleen al zoiets hoor, krijg ik een hartklopping... Wel, laten we even een café binnenlopen, ik zal mijn knecht schrijven dat ik morgen terugkom.’ En daar zei hij, achter het rietje van een sorbet: ‘Nee, ik ben niet meer in staat om nog iets onaangenaams te verdragen... De notarissen van Rouen beschouwen me als iemand die niet goed bij zijn hoofd is! Ik heb ze met betrekking tot de boedelscheiding gezegd dat ze mochten nemen wat ze maar wilden, als ze er maar niet met mij over spraken; ik word liever bestolen dan lastiggevallen.Ga naar voetnoot1. En dat is mijn houding tegenover alles, ook tegenover uitgevers... Activiteit op het ogenblik, ik word tegenover iedere activiteit door een onbeschrijfelijke luiheid bevangen. De enige activiteit die me nog rest, is mijn werk.’ Toen hij zijn brief had geschreven en hem had dichtgeplakt, riep hij: ‘Ik voel me zo gelukkig als iemand die een klotestreek heeft uitgehaald! En waarom? Kunnen jullie dat verklaren?’ Daarna bracht hij me naar het station en terwijl hij op het hek leunde waar je in de rij moet staan om kaartjes te kopen, sprak hij me van zijn weerzin, van zijn afkeer van alles, van zijn verlangen om dood te zijn, - en dan dood zonder zielsverhuizing, zonder leven na de dood, zonder opstanding, hij wilde voor altijd van zijn ik verlost zijn. Terwijl ik naar hem luisterde, leek het wel of ik mijn eigen gewone gedachten hoorde. Ach, wat veroorzaakt het verstand toch een fysieke ontreddering, zelfs bij de sterksten, bij de meest robuusten! Het staat voor mij vast, we zijn allemaal ziek, bijna krankzinnig en we staan op het punt het helemaal te worden! | |
Woensdag 17 juli.Terwijl ik al achtentwintig jaar niet veel aan de liefde heb gedaan, naai ik er nu op los, maar absoluut op dezelfde manier zoals andere mensen drinken, uit verveling, om te vergeten. De liefde geeft me één of twee uur lang een razend genot, een brute afstomping. Het zijn altijd een paar uur waarin ik me niet bewust ben van het verstrijken van de tijd. | |
13 oktober.Toen ik er vandaag tegenover Bergerat mijn verbazing over uitsprak dat zijn stem zo leek op de gloedvolle stem van Delaunay, vertelde hij me dat Augustine Brohan hem vijfhonderd frank had geboden om iedere dag twee of drie uur met haar te komen babbelen, praten, lezen. Hij zei dat zijn stem de eigenschap had om op bepaalde gevoelige personen een bijzondere indruk te maken, om hun de tranen in de ogen te brengen. En van zijn stem kwam Bergerat op de manier waarop een van zijn vrienden je kon aanraken. Hij had een wonderlijk soort handdruk die mannen zowel als vrouwen niet meer vergaten. | |
[pagina 6]
| |
1873Zaterdag 3 mei.Bij Véfour, in de Renaissancesalon, waar ik Sainte-Beuve met Lagier in contact heb gebracht, heb ik vanavond gedineerd met Toergenjev, Flaubert en Mme Sand. Mme Sand gaat steeds meer op een mummie lijken, maar ze is heel aangenaam, ze heeft de vrolijkheid van een oude vrouw uit de vorige eeuw. Toergenjev was veel aan het woord, en men liet hem aan het woord, die reus met zijn zachte stem en zijn verhalen die zo aandoenlijk zijn met al hun ontroerende, subtiele trekjes. Flaubert vertelde van een toneelstuk over Lodewijk ix, een stuk dat hij naar zijn zeggen had gemaakt toen hij op school zat en waarin hij de ellende van de bevolking als volgt tot uitdrukking had laten komen: ‘Monseigneur, we moeten onze groente toebereiden met het zout van onze tranen.’ Het stuk voerde Toergenjev terug naar de herinneringen aan zijn jeugd, aan de harde opvoeding die hij had doorgemaakt en aan de opstandige gevoelens die onrecht in zijn jeugdig gemoed had gewekt. Hij zag zich, nadat hij vanwege een of andere wandaad door zijn huisonderwijzer was gekapitteld, vervolgens was gekastijd en vervolgens geen eten had gekregen, hij zag zich na dit alles weer in de tuin wandelen, terwijl hij met een soort bitter genoegen het zoute water dronk dat vanuit zijn ogen langs zijn wangen naar zijn mondhoeken liep. Daarna sprak hij over de heerlijke uren van zijn jeugd, over de uren tijdens welke hij liggend in het gras naar de geluiden van de aarde luisterde, over de uren die hij op de uitkijk had gelegen, in een dromerige observatie van de natuur die men onmogelijk in woorden kon weergeven. Hij sprak ons over een geliefde hond, die deel scheen te hebben aan zijn stemmingen, die hem verraste met een grote zucht tijdens zijn momenten van neerslachtigheid, - een hond die eens op een avond, bij een meertje, waar Toergenjev door een geheimzinnige angst werd bevangen, zich tegen zijn benen had gedrukt, alsof hij zijn ontzetting deelde. En daarna vertelde Toergenjev, ik weet niet meer naar aanleiding van welke wending in ons gesprek en in onze gedachten, dat hij eens op bezoek was bij een dame die, toen hij opstond om weg te gaan, tegen hem zei: ‘Blijft u alstublieft nog even! Mijn man komt over een kwartier, laat me niet alleen!’ Aangezien haar manier van doen nogal eigenaardig was, zette hij haar wat onder druk en ze zei: ‘Ik kan niet tegen alleen zijn... Zo gauw er niemand meer bij me is, voel ik me opgenomen en verplaatst in het Oneindige... En ik sta daar dan als een klein poppetje voor een Rechter, van wie ik het gezicht niet kan zien!’
Flaubert zei me een dezer dagen, naar aanleiding van het stuk van Bouilhet dat hij wat aan het oplappen is: ‘Ach, het is in een maand bekeken: het moet zo eenvoudig mogelijk worden geschreven; en | |
[pagina 7]
| |
dan, wat mij betreft, ik heb een hekel aan woorden!’ Zijn minachting voor kwaliteiten die hij zelf niet bezit, is amusant. Alsjeblieft! Esprit en gesproken taal, taal die geschreven is zonder er geschreven uit te zien, iets wat op het toneel allerzeldzaamst is, kijk eens welke houding hij daar tegenover aanneemt! Naarmate Flaubert ouder wordt, wordt hij steeds provincialer. Als je bij mijn vriend het werkpaard buiten beschouwing laat, het ijverige en zwoegende beest, de man die boeken schrijft met een snelheid van een woord per uur, dan sta je tegenover een wezen dat zo middelmatig begaafd is en zo weinig oorspronkelijkheid bezit! En dan heb ik het hier niet alleen over originaliteit van opvattingen en ideeën, maar ook over originaliteit van handelen en over originaliteit van smaak; ik heb het over een bijzondere originaliteit, die altijd het kenmerk is van een mens die uitsteekt boven anderen. Mijn hemel! De burgerlijke overeenkomst van zijn hersenen met de hersenen van iedereen - waar hij in de grond van de zaak razend over is, daar ben ik zeker van -, die overeenkomst verbergt hij onder kleurrijke paradoxen, vernietigende axioma's, revolutionair gebrul en door op een brute, en zelfs slecht opgevoede manier in te gaan tegen alle gangbare en aanvaarde ideeën. En soms lukt hem dat ook. Maar bij wie? Omdat hij zo enorm overdrijft, geven intelligente toehoorders al snel toe dat zijn woorden onzin zijn. Kortom, Flaubert geeft zich uit voor de meest hartstochtelijke mens ter wereld, maar, de een na de ander, wisten en weten zijn vrienden dat vrouwen niet meer dan een vrij ondergeschikte rol in zijn leven spelen. Flaubert geeft zich uit voor iemand die hoogst onverstandig met zijn geld omgaat, maar Flaubert voelt zich nergens toe aangetrokken, hij koopt werkelijk nooit iets en nooit heeft enige gril een gat in zijn portemonnaie geslagen. Flaubert geeft zich uit voor iemand die op de meest bijzondere ideeën komt als het erom gaat zijn woning geriefelijk en smaakvol in te richten; maar tot op de dag van vandaag heeft Flaubert nog niets anders weten te bedenken dan de potten van de gemberjam als bloemenvaas te gebruiken, een creatie waar hij overigens nogal trots op is. En zo is het met alles... De schrijver van Madame Bovary heeft de ideeën, voorkeuren, gewoontes, vooroordelen, kwaliteiten en ondeugden van alle gewone stervelingen. En staat het nu vast dat hij liegt als hij in zo volledige tegenspraak is met zijn innerlijk? Nee, en het verschijnsel dat zich bij hem voordoet is tamelijk ingewikkeld. In de eerste plaats is iedere Normandiër een beetje een opschepper. Bovendien heeft onze Normandiër een sterke neiging tot redetwisten. Ten slotte, als de arme jongen praat, stijgt het bloed hem met kracht en geweld naar zijn hoofd. Dit gezegd zijnde, geloof ik dat met één derde opschepperij, één derde verbaal geweld en één derde bloedstuwing, mijn vriend Flaubert tenslotte op een nagenoeg oprechte manier bedwelmd wordt door de onwaarheden die hij te berde brengt. | |
[pagina 8]
| |
9 juni.Een man van grote kwaliteiten kan die kwaliteiten alleen maar bewaren door, zonder een ogenblik te verzwakken, koste wat het kost te blijven volharden in zijn instinctieve minachting voor de publieke opinie. | |
28 juni.Toen ik vandaag thuiskwam, trof ik in mijn tuin mijn nichtje aan, bevallig, keurig en kraakhelder als een pop die uit een doos is gehaald. En mijn jonge neef Eugène Labille was met haar meegekomen, en hij zag er heel vrolijk uit. Hij vertelde me dat hij ging trouwen; en zoals je een aanbevelingsbrief vraagt, kwamen zijn zuster en hij me vragen of ze mijn naam mochten aannemen. Het meisje vond de naam Labille nogal gewoontjes en wilde graag een de met een willekeurige naam erachter. Ik ben erg op de jongen gesteld en ik heb hem, naar ik meen heel vriendelijk, de gevraagde toestemming verleend. Toch is het me niet licht gevallen. En hoewel de naam al gestolen is door de zoon van de burgemeester van Vitry, vind ik het moeilijk te aanvaarden dat die naam die mijn broer en ik met zoveel moeite een beetje bekend, een beetje beroemd hebben gemaakt, die naam waarvan we het prettig vonden dat hij met ons zou uitsterven, dat die naam nu het fabrieksmerk wordt van kleine provinciale onnozelaartjes. En terwijl ze weer in haar nieuwe landauer stapte, nodigde mijn nichtje me uit, als bedankje, om morgen te komen dineren. | |
Zondag 7 september.Ik was gevraagd mee te gaan met een uitstapje naar het kasteel van Guermantes. We ontmoetten er Mme de Puységur, Mme de Lareinty, Mme de Paris. Mme de Puységur, die door een wesp in haar voet was gestoken, lag op een chaise-longue bij een hoekraam; en met charmante bewegingen schikte de oude vrouw de vacht die haar lange, gepijnigde lichaam bedekte. Er werd wat gepraat en na een kortstondige gereserveerdheid begon de ironie bij iedereen de kop op te steken. Er ontsnapte mij een scherpe opmerking, een opmerking waardoor de dames begrepen dat zij een medespeler hadden. Het was een interessant schouwspel om die verveelde vrouwen van de wereld, van geestelijk voedsel verstoken, zich toen te zien ontplooien, te zien hoe hun gezichten, die zoëven nog in sluimer leken, ontwaakten, hoe zij plotseling een genegenheid voor ons opvatten. Nooit heb ik een gedaantewisseling meegemaakt zoals die welke plaatsgreep bij de oude Mme de Puységur. De wesp was vergeten; en druk en beweeglijk lag ze zich als een verleidelijke duivel te vermaken op haar chaise-longue. Het gesprek werd hervat, de slachting van de buren werd weer voortgezet, maar, en dat moet gezegd worden, op een elegante, lichte en luchtige wijze, zoals ik het in geen enkele hedendaagse salon heb meegemaakt. Het was een slachting zoals ik me voorstel dat ze in de achttiende eeuw plaatsvonden, en met eenzelfde soort beulen | |
[pagina 9]
| |
als die behoorlijk boosaardige Mme de Puységur. De slachting wordt bij haar uitgevoerd niet zozeer met snedige opmerkingen als wel met bedekte toespelingen, met een zekere nadruk op sommige dingen, met veelbetekenende glimlachjes en kleine gemeenheidjes, met heel het arsenaal van de meest verfijnde en meest dodelijke Franse esprit. Mme de Lareinty op haar beurt maakt de mensen af met wrede opmerkingen, met boosaardigheden zoals je die hoort van journalisten of in de foyer van een theater, een heel modern soort spotternij, woordenpraal bijna. En het is werkelijk interessant om in dat huis, waarvan de boosaardige esprit trouwens spreekwoordelijk is, drie niveaus, drie soorten van boosaardigheid aan te treffen, de boosaardigheid van de grootmoeder, de boosaardigheid van de dochter en de boosaardigheid van de kleindochter. De boosaardigheid van Mme de Puységur, die boosaardigheid van de voorname dame, staat qua raffinement, elegantie en eruditie op het hoogste niveau. De boosaardigheid van Mme de Lareinty is burgerlijker, maar zij beschikt over een geest die uiterst onbarmhartig waarneemt en haar kwaadsprekerij heel scherp weet te formuleren. De boosaardigheid van het meisje ten slotte is een origineel soort boosaardigheid, die op het toneel goed van pas zou komen. Ze is boosaardig op een schijnbaar naïeve manier. Ze komt ieder moment met vragen, met verzoeken om opheldering, ze doet alsof ze het niet begrijpt, het getuigt van een voortdurende toeleg om, tegenover de boosaardigheid van haar grootmoeder en die van haar moeder, duidelijker, geprononceerder, bijtender, dodelijker voor de dag te komen. | |
Woensdag 17 december.De manie van Flaubert om altijd veel grotere dingen gedaan en geleden te hebben dan de andere mensen, nam vanavond wel uiterst potsierlijke vormen aan. Hij was het hevig oneens met de beeldhouwer Jacquemart en hij heeft zelfs bijna ruzie met hem gemaakt om te bewijzen dat hij in Egypte meer last van luizen had gehad dan Jacquemart, dat hij kortom diens meerdere was geweest op het gebied van ongedierte. Hij heeft heel plezierig gedineerd. Hij was op een kinderlijke wijze vervuld van het feit dat hij zijn stuk had voorgelezen aan de acteurs van het Vaudeville. Hij was op een vulgaire manier gelukkig; en terwijl hij bijna over me heen lag en met zijn vinger mijn borst bewerkte, wat me deed denken aan stoten met de punt van een floret, probeerde hij me te bewijzen dat hij eens zo verliefd was geweest als niemand ter wereld ooit eerder was overkomen. Het was voor hem een goede gelegenheid om weer eens een geschiedenis op te halen die hij me al een keer eerder verteld had, een geschiedenis waarin | |
[pagina 10]
| |
hij zijn leven had gewaagd tussen de diepe kloven van een rotswand om een hond, een newfoundlander die Thabor heette, op een bepaalde plaats te kussen waarop zijn bazin ook altijd een kus placht te drukken... Het was een hartstocht die hem had bevangen toen hij in de derde klas zat en die, ondanks bordeel en banale liefdes, tot zijn tweeëndertigste jaar had voortgeduurd. De hartstocht eindigde op een manier die vrij vaak voorkomt in het tragikomische leven van mijn vriend. Toen hij op zekere dag voelde dat de zo lang aanbeden vrouw begon toe te geven, dat hij over haar kon beschikken, kreeg hij op hetzelfde ogenblik zin om naar een bordeel te gaan... Flaubert straalt zoveel nervositeit uit, zoveel strijdbaar geweld dat de omgeving waarin hij zich bevindt al gauw onrustig wordt, dat er zich van iedereen een zekere agressiviteit meester maakt. Dat is vanavond dan ook gebeurd. Ik zag het burgerlijke gezond verstand steeds meer in opstand komen, zich steeds meer verzetten tegen zijn woorden van loze overdrijving en opschepperij. Als een donderslag kwam het ten slotte allemaal neer op het hoofd van Popelin, naar aanleiding van een onschuldige tegenwerping. En in de kleine salon heb ik de Prinses haar verontwaardigde tirade horen beëindigen met de volgende zin: ‘Jullie zijn allemaal grote kinderen, dwazen’, en daarna in een andere toonsoort, alsof het om een muzikale figuur ging: ‘... en ongelooflijke varkens!’ | |
1874Dinsdag 24 februari.Als ik schilder was, zou ik een gravure maken van het deel van Parijs dat je ziet vanaf de Pont Royal. Van die gravure zou ik een honderdtal exemplaren drukken op gelijmd papier en voor mijn genoegen zou ik ze dan met waterverf opwerken in alle kleuren die uit de waterige nevels van de Seine naar boven komen, in alle betoverende schakeringen waarin onze herfst en winter die horizon van grijze pleisterkalk en zwarte stenen weten te schilderen. Vanaf het bootje waarmee ik uit Auteuil ben gekomen, heb ik vandaag goed om me heen gekeken. In de zwarte dreiging van een winters onweer, in het vale schijnsel van een verduisterd daglicht, was het een buitengewoon schouwspel. Je zag de beide pijlers van de brug zo wit alsof ze door elektrische lampen verlicht werden; je zag de Tuilerieën in een kleur als van door zonlicht beschenen geel water en helemaal op de achtergrond, in een nevel die veel weg had van de roodgekleurde rook van een brand, leek de oude steenmassa van de Notre Dame wel paars, met doorschijnende plekken in de kleur van amethist. | |
Woensdag 15 april.Met zijn Masaccio-hoofd en zijn verkouden stem, waardoor hij zowel van de primitieve schilders als uit de Cantal lijkt te stammen, met zijn misvormde onderkaak, zijn slikbewegingen die hem doen lijken op een vis die een haakje naar binnen werkt, en zijn vormelijke gewichtigheid afgewisseld door het geschetter van een oude ro- | |
[pagina 11]
| |
mantische kladschilder, is Garnier, de architect van de Opera, aan tafel een buurman die, als hij spreekt, niet aangenaam is om te horen en als hij eet, niet aangenaam is om te zien. | |
Woensdag 16 december.Het volgende is Flaubert ten voeten uit. We spraken in de rookkamer over boeken die jonge zinnen prikkelen en onder andere werd de titel Faublas genoemd. En daar begon Flaubert te oreren dat hij dat boek nooit had kunnen uitlezen en dat er maar één boek was dat hem een stijve kon bezorgen, de Aloysia van Meursius... Deze man heeft dus een zo superieure, een zo bijzondere aard, let wel!, dat hij zich alleen maar met een Latijns boek kan afrukken. | |
1875Dinsdag 30 maart.Paul Lacroix bevestigde vandaag het verhaal dat Gavarni me in vertrouwen had verteld over de zuinige manier waarop Balzac met zijn sperma omging. Voorspel en liefdesvermaak tot aan de zaadlozing, uitstekend! Maar alleen maar tot aan de zaadlozing! Zaad was voor hem een uitstorting van pure grijze hersencellen. Het was als het wegsijpelen, het verliezen, via zijn mannelijk lid, van een creatie; en naar aanleiding van een of ander ongelukkig incident, waarbij hij zijn theorieën vergeten was, kwam hij eens bij Latouche binnen, terwijl hij uitriep: ‘Ik heb vanmorgen een boek verloren!’ | |
Zondag 4 april.Van de overspelige en bronstige kracht in Zola s boek La Faute de l'abbé Mouret kwamen we vandaag, ten huize van Flaubert, op de gewoontes van de auteur zelf op het gebied van de liefde. Zola vertelde ons dat het hem, toen hij student was, meerdere malen was overkomen dat hij een week achtereen bij een vrouw in bed had gelegen, of althans in niet meer dan zijn ondergoed bij haar was geweest. De kamer rook naar sperma, volgens zijn eigen woorden. Hij bekende ons dat hij na afloop van zo'n week de straat opliep met voeten die wel van watten leken en dat hij langs de muren met zijn handen naar steun zocht en zich vasthield aan de sluitpennen van de vensterluiken. Hij is nu, naar zijn zeggen, heel braaf geworden en hij heeft maar eens in de tien dagen omgang met zijn vrouw. Hij vertrouwde ons enkele eigenaardige kanten toe van zijn zenuwgestel met betrekking tot de geslachtsgemeenschap. Twee of drie jaar geleden, toen hij begonnen was aan zijn romanserie van de Rougon, ging hij de dag na een echtelijke uitspatting niet aan zijn tafel zitten, omdat hij van tevoren wist dat het onmogelijk was een zin in elkaar te zetten, een regel te schrijven. En nu is juist het omge- | |
[pagina 12]
| |
keerde bij hem het geval: als hij acht of tien dagen middelmatig werk heeft geleverd, geeft de geslachtsgemeenschap hem de volgende dag een soort opgewondenheid die heel gunstig is voor het schrijven. Ten slotte vertelde hij ons van een eigenaardig verschijnsel dat zich in het begin van zijn loopbaan bij hem voordeed. In de tijd dat hij de grootste moeilijkheden had om te schrijven, overkwam het hem soms dat hij, na een halfuur op een zin gezwoegd te hebben, een zaaduitstorting had zonder dat er een erectie aan te pas was gekomen. | |
Zondag 18 april.Toen we bij Flaubert vandaan kwamen, spraken Zola en ik over de toestand waarin onze vriend verkeert, - een toestand die, naar hij zojuist heeft erkend, tengevolge van zijn melancholische aanvallen tot uitbarsting komt in plotselinge huilbuien. En terwijl we spraken over de literaire redenen die de oorzaak zijn van deze geestestoestand, en die ons de een na de ander naar het graf zullen voeren, verbaasden we ons over het gebrek aan uitstraling van deze beroemde man. Hij is beroemd, en hij heeft talent, het is een heel plezierig iemand, en hij is erg gastvrij: waarom zou er, met uitzondering van Toergenjev, Daudet, Zola en mijzelf, op die zondagen die voor iedereen toegankelijk zijn, toch niemand komen? Waarom? | |
Zondag 25 april.Bij Flaubert. De aanwezigen vertelden elkaar in vertrouwen de hallucinaties die het gevolg waren van de slechte toestand van hun zenuwgestel. Toergenjev vertelde dat hij, toen hij eergisteren bij het horen van de bel voor het diner naar beneden was gegaan en langs de deur van de badkamer van Viardot liep, deze laatste daar had gezien. Hij stond voorovergebogen, in zijn jagersjasje en was bezig zijn handen te wassen. Vervolgens was hij buitengewoon verbaasd geweest toen hij hem, bij het binnengaan van de eetkamer, daar weer had aangetroffen, zittend op zijn gewone plaats. Hij vertelde vervolgens een andere hallucinatie. Hij was na een lange afwezigheid weer in Rusland teruggekeerd en ging een vriend opzoeken die hij voor het laatst had gezien toen diens haar nog helemaal zwart was. Toen hij binnenkwam leek het alsof hij een grijze pruik van het plafond op het hoofd van zijn vriend zag vallen en toen deze zich omdraaide om te zien wie er binnenkwam, zag hij tot zijn verbazing dat hij helemaal grijs was geworden. Zola beklaagde zich erover dat er links en rechts van hem muizen langsliepen en vogels langsvlogen. Flaubert zei dat hij, wanneer hij zich sterk op iets had geconcentreerd en met zijn hoofd lange tijd over zijn werktafel gebogen had gezeten, dat hij dan op het moment dat hij zich weer oprichtte, een soort angst voelde dat er iemand achter hem stond. | |
[pagina 13]
| |
Vrijdag 16 juli.Als mijn uitgeputte ziel behoefte heeft aan een kleine poëtische prikkeling, dan vind ik die bij Heinrich Heine. Als mijn geest, vermoeid door de alledaagsheid van het leven, behoefte heeft aan een ontspanning in het buitennatuurlijke, in het fantastische, dan vind ik die bij Poe. Ja, het zijn twee buitenlanders die ik als enigen kan lezen anders dan als collega's. | |
Woensdag 28 juli.Een jonge Japanner, aan wie onlangs gevraagd was een gedicht te vertalen, hield er midden in zijn werk plotseling mee op terwijl hij uitriep: ‘Nee, het is onmogelijk u dat met de woorden van uw taal te laten begrijpen! U bent zo grof?’ En toen er luide protesten klonken, zei hij opnieuw: ‘Ja, grof?’ En hij liet op deze woorden iets volgen als: ‘U zegt tegen een vrouw: “Ik houd van je!” Dat klinkt bij ons alsof men zou zeggen: “Mevrouw, ik wil graag met u naar bed!” Alles wat wij een vrouw van wie wij houden durven zeggen om haar te laten weten dat wij van haar houden, is dat wij de plaats van de mandarijneenden in haar nabijheid begeren. Dat is, mijne heren, onze liefdevogel...’ | |
Zondag 22 augustus.Vandaag ga ik op zoek naar documents humains in de omgeving van de militaire academie. Nooit zal bekend worden hoeveel het lelijke en afstotelijke materiaal waarmee wij onze boeken hebben opgebouwd, ons, met onze aangeboren verlegenheid, ons gevoel van onbehagen te midden van het plebs, onze afkeer van het gepeupel, hoeveel ons dat gekost heeft. Dat beroep van gewetensvol politieagent van onder het volk spelende romans is wel het afschuwelijkste beroep dat een man met een aristocratische natuur kan uitoefenen. Maar het aantrekkelijke van die nieuwe wereld, die iets heeft van de verlokking voor een reiziger van een nieuw ontdekt land! En de afstandelijke houding van de waarnemer maakt al vrij snel plaats voor een zekere bedwelming door de gespannen zintuigen, de talrijke constateringen en observaties, de inspanning van het geheugen, het spel van waarnemingen, het haastige en snelle werken van een brein dat de waarheid bespioneert. En door dat alles vergeet hij als in een soort roes de onaangename en weerzinwekkende kanten van zijn observatie. | |
Vrijdag 15 oktober.Ik ben weer terug in Parijs en ik voel een onuitsprekelijke traagheid om me te bewegen, om uit huis te gaan. De drie of vier boeken die onder mijn naam gedrukt of herdrukt worden, interesseren me in geen enkel opzicht. Het enige waar ik op het ogenblik zin in heb, is een beetje roken, terwijl ik vaag naar dingen om me heen kijk. | |
[pagina 14]
| |
amusante handel. Hugo houdt niet van betalen als hij bij het spelen verliest: Vacquerie buitte deze hebbelijkheid uit door zich, als hij de meester bij het dominospel verslagen had, in tekeningen te laten uitbetalen. Een originele vondst van Vacquerie was het volgende. Hij voerde de auteur van Notre-Dame de Paris 's morgens door straten met oude rommelwinkeltjes. Hij liet hem dan stilstaan voor een kast, wist zijn bewondering voor het houtsnijwerk te wekken en 's avonds zei hij achteloos, terwijl hij op een ingelijste tekening wees: ‘Kom, ik speel met u om die tekening en ik zet de kast in, weet u wel, die prachtige kast die u vanmorgen zo lang hebt bekeken in de rue de ***.’ Vacqueries beste vrienden verzekeren dat genoemde Vacquerie altijd een paar dagen tevoren over de prijs van de kast in kwestie had onderhandeld en dat hij zich ervan vergewist had dat hij niet meer kostte dan een frank of dertig. Wat de oudste zoon, Charles, betreft, die dreef met de brieven van zijn vader een onbeschaamde handel. Hij verzocht hem met klem tekeningen aan zijn proza toe te voegen, omdat die brieven gemakkelijker te verkopen waren. Het aantal brieven dat Charles Hugo bij het kaarten heeft ingezet en verloren aan Didier, die andere liefhebber van curiosa, is niet te tellen. | |
Zondag 21 november.‘De Russische tsaar’ - Toergenjev is hieraan het woord -, ‘heeft nooit een gedrukte tekst gelezen, hoe gering van omvang ook. Als hem de lust bevangt kennis te nemen van een boek of een kranteartikel, wordt er voor hem een kopie van gemaakt in kanselarijhandschrift, een fraai rondgeschreven schoonschrift.’ Daarna vertelde Toergenjev dat de alleenheerser af en toe in het dorp *** verblijf houdt, waar hij doet alsof hij geen tsaar is en zich de heer Romanov laat noemen. ‘Nu zei hij daar op een goede dag eens tegen zijn familie: “Het is vandaag geen mooi weer, we gaan geen uitstapje maken; vanavond kom ik met een verrassing.” Toen het avond was geworden, verscheen de tsaar met een manuscript in zijn handen. Het was een van mijn korte verhalen...’ En toen we vroegen: ‘Was het een succes?’ antwoordde Toergenjev: ‘Helemaal niet! De tsaar is van nature heel gevoelig; hij had een verhaal uitgekozen dat maar heel weinig pathos bevatte en hij las het met een sentimentele stem voor... En in grote eensgezindheid hebben degenen die bij dat feestje aanwezig waren, er nooit meer over gesproken...’ ‘Het is heel eigenaardig hoe ongeletterde naturen soms een Shakespeariaanse toon weten te treffen!’ Toergenjev is nog steeds aan het woord: ‘In Sint Petersburg zijn er rijtuigjes die door kleine paardjes getrokken worden, rijtuigjes die niet duur zijn en waarvan ik, toen ik jong was, regelmatig gebruik maakte. Je zit achter de koetsier, vlak bijzijn oor, en ik praatte dan wat met die koetsier. Gewoonlijk worden die rijtuigen bestuurd door boeren die een tijdje in de hoofdstad verblijven, - en dat komt in het algemeen weinig voor, boeren die van huis weggaan, omdat ze weten dat hun vader dan | |
[pagina 15]
| |
met hun vrouw naar bed gaat... Ja, zo is het... Ik reed dus met een van die koetsiers mee en ik heb jullie al gezegd dat ik wat met hem praatte. Het was een lange rit. Hij kwam over zijn vrouw te spreken, die overleden was. Russen zijn in het algemeen niet teder van aard, maar deze sprak over zijn vrouw met een buitengewone tederheid. Toen ik hem vroeg: “En wat gebeurde er toen je haar kamer was binnengegaan?” zei hij: ‘Ik heb haar in mijn armen genomen en ik heb haar bij haar naam genoemd!”’ En Toergenjev sprak in het Russisch het verkleinwoord uit van de naam Maria. ‘“En daarna?” “O, daarna heb ik iets heel idioots gedaan! Ik ben bij haar bed op de grond gaan zitten...” En terwijl de man het gebaar maakt alsof hij met zijn vlakke hand op de grond sloeg, voegde hij er met een glinstering in zijn ogen aan toe: “En ik heb gezegd: Open je, onverzadelijke buik!” “En verder?” “Ik ben naar bed gegaan en heb geslapen...”’ | |
Zaterdag 27 november.Terwijl ons talent algemeen erkend wordt, is er nu een dezer dagen in Le Temps een beleefde, bedekte, maar totale afwijzing gepubliceerd. De schrijver van het artikel is France junior, de zoon van de boekhandelaar. Mijn broer en ik zijn altijd aardig voor die kleine snotjongen geweest, wiens hele jeugd uit één grote neusverkoudheid heeft bestaan. Later, toen hij in dienst van Lemerre keurige, correcte voorwoordjes heeft gemaakt, heb ik hem de meest Hugo-achtige brieven geschreven.Ga naar voetnoot2. In die omstandigheden vind ik dat als ik hem om een artikel in Le Temps kom vragen en met hem eerlijk en ronduit spreek over het belang dat ik hecht aan de herdruk van Lemerre, niet voor mezelf, maar om de nagedachtenis van mijn broer, dan vind ik dat hij me had moeten zeggen: ‘Waarde heer, u vergist zich, ik heb een ander ideaal voor ogen dan het uwe en ik houd absoluut niet van wat u doet; en het artikel dat u van mij verwacht, zal uw boeken zeker niet ten goede komen. U kunt zich beter tot iemand anders wenden.’ Maar dat jonge kereltje heeft er de voorkeur aan gegeven een gemene streek uit te halen. En is die gemene streek misschien geïnspireerd door Leconte de Lisle, wiens kontlikker hij immers is? Men zegt van niet. Men geeft mij de verzekering dat hij eenvoudigweg gehoorzaamd heeft aan zijn natuur, aan zijn jezuïtische, republikeinse karakter, en dat hij bij zijn partij een goede beurt heeft willen maken door een aanval op ons, uit naam van de gezonde literaire leerstellingen en de revolutionaire beginselen. Het eigenaardige van de zaak is dat het artikel is geschreven door de bediende van Lemerre en is gepubliceerd in de krant waarin Manette Salomon is verschenen. |
|