massabeweging schijnen te zijn, leiden er toe dat het vredesonderzoek grotere distantie moet bewaren ten opzichte van de vredesbeweging. In zo'n situatie is het vredesonderzoek verplicht de overdrijvingen, halve waarheden, pretenties en eenzijdigheden van de vredesbeweging aan de kaak te stellen. De noodzaak tot deze kritische distantie ontleent het vredesonderzoek aan het feit dat het ook een doelgerichte wetenschap is. Eenzijdigheden etcetera kunnen de invloed van de vredesbeweging vergroten, maar het is vanuit het standpunt van het vredesonderzoek twijfelachtig of dergelijke ontwikkelingen op de lange duur de zaak van de vrede dienen. In de tweede plaats dient het vredesonderzoek de pretentie van de vredesbeweging dat haar opvattingen, doelstellingen en strategieën gestoeld zijn op de uitkomsten van wetenschappelijk onderzoek, te ontmaskeren wanneer deze niet kloppen of slechts gedeeltelijk waar zijn. Het is onaanvaardbaar dat het vredesonderzoek tot handlanger van opvattingen wordt gemaakt die het niet of nauwelijks deelt.
Het is het goed recht van een vredesbeweging zich te ontwikkelen als een massabeweging. Het is haar recht haar overtuigingen uit te dragen. Ze bezit echter niet het monopolie op het vredesonderzoek, alsof zij wel zal uitmaken welke opvattingen in dezen plausibel en relevant zijn. Het vredesonderzoek is geen willoze medespeler van de vredesbeweging. Het heeft een eigen verantwoordelijkheid. Evenals andere organisaties en groeperingen bezit het het recht de ontwikkelingen binnen de vredesbeweging te kritiseren. En deze kritiek kan om verschillende redenen scherp uitvallen. Binnen de vredesbeweging werd bijvoorbeeld de persoon van de recent overleden vredesonderzoeker Röling zeer bewonderd. Maar deze bewondering vormde kennelijk een alibi om niet serieus kennis te nemen van zijn opvattingen over de functies van militaire macht in het kernwapentijdvak, die deels parallel liepen aan die van de vredesbeweging, maar voor een ander deel daarvan op dramatische wijze afweken.
Een tweede reden is dat het vanuit wetenschappelijk standpunt onverdragelijk is wanneer bepaalde onderwerpen getaboeïseerd worden. Overigens geldt dit ook voor de wereld van de politiek. Zo'n onderwerp is de afschrikking of de politieke functie van kernwapens geweest. Over afschrikking viel lange tijd niet te praten, laat staan te denken. Pas dit jaar zijn weer enkele pogingen gedaan zulke taboes bespreekbaar te maken. Een eerste poging is een discussiedag geweest aan de universiteit van Groningen op 18 januari, waar vertegenwoordigers van de vredesbeweging en het vredesonderzoek aanwezig waren. Een ander voorbeeld is de studieconferentie van de Wiardi Beckman Stichting in februari van dit jaar. Beide keren verketterde men elkaar niet naar aanleiding van meningsverschillen over de functie van militaire macht en afschrikking. Misschien is deze heroriëntatie geboren uit de nood der omstandigheden, want de vredesbeweging staat momenteel op een kruispunt, terwijl bovendien het Strategisch Defensie Initiatief van de Verenigde Staten West-Europa en de vredesbeweging voor nieuwe problemen stelt. Is dit de reden dat de scheidende voorzitter van het ikv. B. ter Veer, op een toespraak van 23 februari 1985 naar aanleiding van de afschrikking opmerkte: ‘Tot de diepste overtuiging van tallozen in de vredesbeweging reken ik dat we ons door de ontwikkeling van de kernwapens moeten laten gezeggen, als het ware moeten laten dwingen om constructief te leren omgaan met onze conflicten. Als er al iets positiefs van de kernwapens gezegd kan worden dan is het dat ze ons misschien kunnen leren samen te leven en daar de structuren voor te bouwen?’ Tenslotte bestaat er alle reden tot kritiek wanneer de vredesbeweging versimpelt tot een beweging tegen de wapens zonder eigenlijk grondig kennis te nemen van de achtergronden van internationale conflicten. Evenals oorlogen zijn conflicten botsingen tussen opvattingen en pogingen de wil van
de tegenpartij te beïnvloeden. Nu vallen bewapeningsrondes niet uit de lucht: ze zijn het resultaat van veranderende politieke visies en verhoudingen. Juist in zulke periodes zijn vredesbewegingen onontbeerlijk, maar tegelijkertijd grotendeels afwezig. Daarmee verliest de vredesbeweging bijna het recht zich-