Maatstaf. Jaargang 31(1983)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 47] [p. 47] Frédéric Bastet Aegyptiaca 5 gedichten Saqqara Zand en de dorre wind en langzamer gaan wij de oude wegen. Zwijgend verhoor ik mijn hartslag, zie ik mijn schaduw slaan over zonverweerde stenen. Niet om de graven, niet om de doden verstoor ik die stilte, zoekend in eigen stenen verleden het enige teken, in de verstuivingen eenmaal een zwaluw. Niet in die rotsen zal ik het lezen. Doof en verzwegen blijft dit verzwijgen Waar wij ook komen wordt niet gewete het woord dat in stilte met wind staat geschreven. [pagina 48] [p. 48] Avond Zo wordt het langzaam uitgelopen tussen de windgerafelde palmen leeg in het stuifzand - hoog in de open hemel vegen vergeelde flarden. Schrede na schrede, zoals kamelen nadenkelijk lijken met lege ogen steeds evenwijdig aan einder en grens van het licht in bewegingen onbewogen. Lediggang door het zand en een lauwe lucht met zweet op de klamme, trekkende huid. De dag ontbindt in een drukkende schemer. Kadaver van licht, en een flauwe wind doet de laatste stemmen verdrogen. Grafvondst Vingers tasten het stuifzand af op stenen en vinden geheven handen, offers gebroken en gruis van de scheuren opengereten in het woestijngraf. Nog zien wij ogen en stervende kleuren verblekend als droge papyrusflarden, vezels van woorden, in pulver verstarde tekens, de doden een offerande. Wie het hier brachten, hun naam is verloren. Wat wij nog weten is mededogen, wat wij nog lezen een spreuk in vervlogen vertwijfeling en een vergeefs geboren liefde. Dor in het dodelijk rag van zijn windselen die in een rimpelende hand vergaan. In de lucht waait een nevel van zand, geel als het licht van de stervende dag. [pagina 49] [p. 49] Nijl 's Nachts nog al die geluiden en wereldvreemd lees ik het donker af op mijn droomgezichten of ik de lichte tekens vind in de dichte sluike gordijnen waarin nog een schijnsel zweemt. Half staan de deuren open op het terras. Wolken trekken voorbij aan de maan en ik droom in het water hun schaduw, traag in die richting een stroom naar delta en zee en de vogels van het moeras. Zo in de mastaba keerden zij terug naar hun tijd, over de grenzen van leven en dood, en ik hoor voeten komen en gaan als hun stemmen teloor, sprekend en zwijgend in zand en vergetelheid. Aboe Simbel Diep in het stuwmeer, onbevaren en open, onder een goddeloos heldere hemel verdronken zandzeeën ondoorgrondelijk volgelopen, liggen de dodensteden voor altijd verzonken. Vogels keren hier niet. In het riet aan de oever liggen de stenen geel en een roep in de verte brengt als de wind in het water diepere stilte. Uit de woestijn waait een nevel van stuifzand over. Achter mij weet ik de tempel, de rotshoge beelden verzaagd en gebarsten. Heidenen komen en gaan, weten niet wat zij zien, leggen het vast in hun blinde eigengeloof tot een hoeksteen van eigenwaan. Lichtende horizon waar ik zeilen zoek - leeg is de ruimte als voor het begin. In de golven, een bittermeer, wordt het onleesbare uitgeschreven en voorgoed verzwegen diep in dit dodenboek. Vorige Volgende