Maatstaf. Jaargang 29
(1981)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 123]
| |
Ru Zhijuan Een verknipt verhaal
| |
[pagina 124]
| |
verhalen van haar in 1957 en 1962. In 1977 werd ze gekozen in de Volksvergadering van Shanghai. In 1978 werd haar korte verhaal ‘De come-back’ bekroond. ‘Een verknipt verhaal’ (Jianjicuole de gushi) verscheen in februari 1979 in Renmin wenxue. Het werd begin 1980 als een van de beste verhalen van 1979 door een nationale commissie onder Ba Jin met de derde prijs bekroond. Voor zover ons bekend is het nog niet eerder vertaald. Dank aan D.W. Fokkema en K. Ruitenbeek voor het kritisch doorlezen van het manuscript, de suggesties voor verbeteringen en eerstgenoemde tevens voor de vertaling van de titel. Allereerst zij opgemerkt dat de fragmenten van dit verhaal niet in de juiste chronologische volgorde staan. Ik heb echter mijn best gedaan ze op elkaar te laten aansluiten om ze begrijpelijk te maken voor de lezer. | |
1.
| |
[pagina 125]
| |
moesten de mensen lachen. Waarom, dat begreep hij zelf niet, hij was serieus en vertelde geen grapjes. Niets aan te doen, dacht hij, zo zijn de jongeren nu eenmaal. Waarschijnlijk waren zij gewoon lachlustig en grepen ze de eerste de beste gelegenheid aan. In de loop der tijd was dit een gewoonte geworden. Ze vonden hem een oude schoolmeester en dat was ook één van de redenen waarom ze hem Lao Shou noemden. Maar iedereen ging graag met hem om. Behalve op vergaderingen en dergelijke dachten gewoonlijk weinig mensen eraan dat hij een oud Partijlid was. Zelf hechtte hij echter grote waarde aan alles wat met de organisatie of met discipline te maken had. Toen Lao Shou uit de perenboomgaard kwam, zag hij op de dorpsweg een rij van vier wagens met paarden staan die waren volgeladen met graan en versierd met gekleurde vlaggen. Het paard van de voorste wagen had een rode bloem op het hoofd. Aan de wagen was een horizontale banier bevestigd met het opschrift: ‘Met roem leveren wij het graan van onze hoge produktie’, en op de wagen lag een compleet stel trommels en gongen. Alles stond klaar voor vertrek, er ontbrak alleen een voerman aan. Iedereen had zich voor deze opdracht gedrukt. Weldra zou de zon al een handbreedte boven de horizon staan en de bezoekers zouden binnen stromen, maar voor dit werk kon niemand worden gevonden. Lao Han, de afdelingssecretaris, stampte met zijn voeten op de grond. Maar zodra hij Lao Shou voorbij zag lopen, werd hij zo blij alsof hij een schat had ontdekt. Hij duwde Lao Shou meteen de zweep om de paarden te mennen in de handen en zei: ‘Breng vlug de wagens naar het aankoopbureau. We zijn al over tijd met onze levering. Secretaris Gan is al ontevreden!’ Terwijl hij sprak kwam er een groep bezoekers het dorp binnen. Hij draaide zich om en trad hen glimlachend tegemoet. Als Lao Shou op dit moment de zweep had laten knallen en de vier wagens statig door de mensenmenigte heen het dorp uit had laten rijden, dan zou het een indrukwekkend gezicht zijn geweest! Maar hij hield de lange zweep stevig in één hand voor zijn borst geklemd en met de andere hand trok hij Lao Han even aan een punt van zijn overhemd. Daarna stak hij zijn duim en wijsvinger uit en maakte heimelijk voor zijn borst het teken voor ‘acht’.Ga naar eind3. ‘Moet je acht mensen hebben? Je kunt er ook tien krijgen. Je hoeft ze maar opdracht te geven. De werkpunten worden normaal gerekend,’ zei Lao Han. Hij schudde enkele bezoekers de hand. Het was de gewoonte hen eerst rond te leiden langs het proefterrein, waar de brigade en de commune gezamenlijk de hoge produktie hadden verkregen. Daarna zou hij hen uitnodigen in de ontvangsthal in de vroegere vooroudertempel, handdoekjes gedrenkt in water uit de put aanbieden en hete donkergroene thee inschenken, zodat de bezoekers konden uitrusten en luisteren naar zijn inleiding over hun ervaringen. Die dag was er onder de bezoekers één man die waarschijnlijk landbouwkundig ingenieur was. Hij luisterde zeer serieus en stelde gedetailleerde vragen. Hij plukte een rijstaar, telde de korrels en wilde hem meenemen om te wegen. Hij keek hoeveel stengels er uit ieder bundeltje kwamen en vroeg ook welke afstand men bij het overplanten aanhield tussen de bundeltjes en tussen de rijen bundeltjes. Door de vele vragen brak het brigadehoofd het zweet uit en zijn overhemd werd half nat, maar de bezoeker ging maar door en vroeg vol bewondering en verbijstering: ‘Hoe doen jullie dat met de ventilatie, als de rijst zo dicht opeen groeit?’ ‘Eh... met bamboepalen...’ zei Lao Han die de vraag wilde ontwijken, maar onverwacht zei iemand achteraan: ‘Met een ventilator! In de stad heb je toch elektrische ventilatoren! Die laten we erin blazen!’ Lao Shou was namelijk ook meegekomen, met de zweep in de hand. Hij was nog niet vertrokken. Toen de communeleden die de bezoekers rondleidden, hem hoorden, barstten ze bijna in lachen uit, maar Lao Han was daar niet voor in de stemming. Hij keerde zich opgewonden naar hem toe, trok zijn wenkbrauwen op en hief even zijn kin om- | |
[pagina 126]
| |
hoog, ten teken dat hij snel moest verdwijnen. Lao Shou begreep het wel, maar toen de afdelingssecretaris naar hem keek, greep hij de gelegenheid aan om weer heel snel voor zijn borst het teken ‘acht’ te maken. Misschien had Lao Han het niet gezien, maar hij keerde zich in ieder geval om, omdat er weer een bezoeker met aandrang vroeg: ‘Hebben jullie hier elektriciteit?’ ‘Nee, eh, we doen het met een motor. We gebruiken er de motor van een tractor voor,’ zei Lao Han die haastig het gat opvulde. Vervolgens zei hij verontwaardigd maar zachtjes tegen een communelid naast hem: ‘Zorg dat Lao Shou snel met de wagens vertrekt!’ Nadat hij de groep met veel moeite had rondgeleid langs het terrein met de hoge produktie, liet hij hen in de hal van de vroegere vooroudertempel zitten om naar de inleiding te luisteren. Hier kon hij van een papier oplezen, waardoor hij zich wat meer op zijn gemak ging voelen. Toen hij kwam te spreken over het enthousiasme van de communeleden voor de hoge produktie, liet hij een rijmpje horen dat hij had gemaakt: ‘In één jaar produceren wij de rijst van vier,
we zullen het goed hebben alhier,
we slaan ons op de dijen en zingen een lied,
weldra komt het communisme in ons gebied...’
Maar terwijl hij almaar stond te praten, had hij het gevoel dat er iets bewoog buiten het raam. Hij keek op en zag dat Lao Shou met de zweep in de hand hem door het raam aanstaarde. Zodra deze zag dat Lao Han naar hem keek, stak hij zijn hand weer op en maakte het teken voor ‘acht’, waarbij hij zijn duim en wijsvinger heen en weer bewoog. Lao Han kon zien dat Lao Shou ook opgewonden was; hij moest zich nu wel even verontschuldigen. Hij liep naar buiten, trok met één hand Lao Shou mee, liep met hem naar de grote iep in het midden van de binnenplaats en zei zachtjes: ‘Wat is er, meneer? Ben je spastisch geworden?’ ‘Hm, het zou pas een wonder zijn als ik niet ziek was en als ik goed te eten en te drinken had! Lao Han, ze zeggen allemaal dat deze vier wagens niet mogen vertrekken. Als we dit graan inleveren, houden we voor onszelf een rantsoen van acht liangGa naar eind4. per dag over!’ zei Lao Shou, terwijl hij een heel grote ‘acht’ maakte. Lao Han slaakte een zucht, lichtte een hoek van zijn openhangende overhemd op en veegde zijn geheel bezwete voorhoofd af. Hij zei: ‘Er is niets aan te doen. De overheid koopt op al naar gelang van de omvang van de produktie. Secretaris Gan zegt dat we het hoe dan ook moeten leveren.’ ‘Kun je niet nog eens met secretaris Gan praten? Hij zal wel begrijpen wat voor methode we hebben gebruikt voor onze hoge produktie.’ ‘Ik heb al met hem gesproken. We moeten het leveren,’ zei Lao Han, die een beetje ongeduldig werd. ‘Dan... moeten we nog een beetje doorzetten, nog eens met hem praten, nietwaar?’ zei Lao Shou, die in de eerste plaats zijn eigen geduld wilde laten blijken. Met een gezicht dat één en al glimlach was, waarbij zelfs zijn ogen kleine boogjes werden, vervolgde hij: ‘Wij zijn verantwoordelijk voor een paar honderd mensen! Van acht liang kun je toch niet leven!’ Lao Han fronste zwijgend zijn wenkbrauwen en schudde voortdurend met zijn hoofd; van dergelijke dingen had Lao Shou niet zoveel verstand. Lao Shou sloeg met de rug van zijn hand tegen de borst van de afdelingssecretaris, maakte terloops nog een vage ‘acht’ en zei: ‘Dat is veel te weinig. Secretaris Gan moet toch rekening houden met een paar honderd monden...!’ ‘Meneer Shou, je moet je aan deze tijd aanpassen! Als we iets moeten leveren, dan doen we dat! Geen geouwehoer!’ Lao Han stortte de woede die hij had opgekropt nu uit over Lao Shou. Maar deze voelde zich niet beledigd. Nog steeds glimlachend, zei hij: ‘De minderen moeten de meerderen gehoorzamen, dat begrijp ik. Maar kun je niet nog eens over ons probleem praten?’ Lao Han verloor nu helemaal zijn geduld en zei: ‘Ga jij maar praten! Ik heb er geen tijd | |
[pagina 127]
| |
voor!’ Met die woorden draaide hij zich om en liep weg. Lao Shou bleef alleen achter. Hij krabde door de baardstoppels op zijn kin en zei bij zichzelf: ‘Als we moeten praten, dan doen we dat. Er zit niets anders op. Maar we moeten de wagens wel daarheen brengen. Welke mening je er ook over hebt, orders zijn orders. Als secretaris Gan met ons instemt, dan nemen we de wagens weer mee terug. Je kunt de mie en de jiaoziGa naar eind5. niet in dezelfde pan koken.’ Nu Lao Shou een besluit had genomen, liet hij drie oude mannen komen om de wagens te mennen. Ze reden zonder te stoppen door naar de commune. Een kameraad van de commune vertelde echter dat secretaris Gan naast secretaris van de commune nu ook vice-secretaris van het districtscomité was. Er was iemand van de provinciale overheid gekomen, die hij moest ontvangen om verslag uit te brengen. ‘Dan moeten we maar naar de districtshoofdstad gaan. Deze stomme paarden moeten het maar voor lief nemen,’ zei Lao Shou. Hij gaf de moed niet op, en werd zelfs nog energieker. Hij trok zomaar zijn overhemd uit en droeg nu alleen een grof ramee hemd. Juist toen hij op de bok wilde springen om te vertrekken, bleek dat de drie oude mannen die met hem waren meegekomen, de aftocht wilden blazen. Ze zeiden: ‘Laat toch zitten! Lao Shou, het heeft tòch geen zin om bij het district aan te kloppen!’ ‘Daar vergissen jullie je in,’ zei Lao Shou vol vuur. ‘We gaan naar de districtshoofdstad van ons Achtste Route Leger.Ga naar eind6. Als dat niet de juiste route en de juiste deur om aan te kloppen is!’ ‘Die secretaris Gan heeft net een onderhoud met iemand van de provincie. Naar welk bureau moeten we dan gaan?’ ‘Dat hebben jullie weer niet begrepen. Mensen van de provincie komen hier niet op visite, maar voor hun werk! En dat werk is helemaal ten behoeve van ons. Misschien kunnen ze het probleem ter plaatse oplossen en ons met het graan laten terugkeren. Dan kunnen we Lao Han ook eens laten zien, dat oude mannen als wij best in deze tijd passen en best een karweitje kunnen opknappen.’ Na die woorden sprong hij op de bok, liet de zweep knallen en reed rechtstreeks naar het districtscomité.
Het liep niet helemaal zoals Lao Shou had verwacht. Ze mochten het gebouw van het districtscomité niet binnen. Nadat ze het graan bij het aankoopbureau hadden afgeleverd, moesten ze twee uur zitten wachten in de kamer naast de schildwacht. Maar tenslotte kregen ze secretaris Gan tenminste te zien. Voordat Lao Shou bij die ontmoeting iets had gezegd, zei deze ernstig: ‘Ik wil jullie niet meteen kritiseren, maar jullie kijken niet verder dan jullie neus lang is. Jullie staren je de hele tijd blind op een paar graankorrels. In de huidige situatie staat één dag gelijk aan twintig jaar. We willen met versnelde pas het communisme bereiken. Als je dan één pas vertraagt, blijf je achter. Oude kameraden zoals jij zouden nog sterker aan de Partij moeten gehoorzamen dan de anderen. Denk eens aan de oorlog vroeger. Toen leefden we van minder dan zeven of acht liang per dag!’ Na deze woorden keek Lao Shou zwijgend naar de grond. En op de weg terug bleef hij zwijgen op de bok van zijn lege wagen. Hij zette de zweep vast op de bok en liet het paard in eigen tempo lopen. Met toegeknepen ogen zat hij zwaar te piekeren. Secretaris Gan had volkomen gelijk gehad. Vroeger maakten ze geen probleem van zeven of acht liang per dag. Ze vonden het echt niet erg om een beetje honger te lijden om in de toekomst een goed leven te kunnen hebben. Maar zo te zien was dat goede leven ook nu nog steeds in de toekomst... Maar wanneer was die toekomst? Dat had secretaris Gan niet gezegd. Als je de woorden van Lao Gan vroeger had moeten geloven, dan hadden ze nu wel meer gehad dan acht liang... Ach, wie weet, misschien paste hij zelf niet meer in deze tijd en was hij allang achterop geraakt. Hij kon er niet uitkomen. Door het schommelen van de wagen raakte hij versuft en zijn ogen vielen half dicht. | |
[pagina 128]
| |
2.
| |
[pagina 129]
| |
wijsvinger vast en tikte met de punt van zijn voet tegen de vloer. Hij draaide zich helemaal om, keek weer naar de grond en zei: ‘Ik dacht dat er nog vijftien pond gierstemeel in huis was.’ ‘We hebben de laatste dagen toch gegeten! En vandaag heb ik brood gebakken.’ ‘Brood! Dat gaat ook! We kunnen het brood er in reepjes in doen,’ zei Lao Shou, maar hij durfde niet op te kijken. Hij pakte een mes en sneed het stuk brood waarmee zijn vrouw hem had willen verwennen, meteen in repen. Deze keer zei zijn vrouw geen woord en gaf hem de broodmand. Lao Shou sneed het brood klein en stopte het in de zak. Vervolgens lichtte hij de kom pap van het fornuis op, keek er even naar en zette hem weer in de pan. Hij veegde even met zijn handpalm langs zijn mond en zei: ‘Voor Tieshuan.’ ‘Eet jij de pap tenminste op,’ zei zijn vrouw. De tranen die ze al een hele tijd in haar ogen had, stroomden eindelijk neer. ‘Wees niet bedroefd! Na de bevrijding krijgen we een goede tijd! Ha, en in het communisme wordt het nog beter: lekker eten, lekker drinken, waar je maar zin in hebt,’ zei Lao Shou. Hij blies de lamp uit en hurkte weer neer voor het fornuis. Terwijl hij nadacht over de toekomst, wachtte hij op de lichte klop op de deur van Lao Gan. De honden in het dorp sloegen even aan. Lao Gan was aangekomen. Buiten in het donker gaf Lao Shou hem de vier rantsoenzakjes. Het was vervelend dat hij moest uitleggen dat er in één zak repen brood zaten. ‘Lao Shou, maak je geen zorgen, de mensen zullen ons nooit laten verhongeren. Deze lekkernijen van jullie neem ik mee voor geval van nood,’ zei Lao Gan. Hij schudde Lao Shou stevig de hand en ging weg. Lao Shou keek hen na totdat hij hen niet meer kon zien. Toen keerde hij zich om, ging het huis binnen en sloot de deur. Hij voelde dat er aan de grendel twee rantsoenzakjes hingen. Lao Gan had maar de helft meegenomen voor hun verre tocht. De strijders hadden de helft van het voedsel als een geschenk achtergelaten. Lao Shou wiste met de palm van zijn hand stilletjes de tranen van zijn ogen en vergrendelde de deur. | |
3.
| |
[pagina 130]
| |
wurmen vreten zich naar binnen en als ze eenmaal in het klokkehuis zitten, is de peer verloren. Dit jaar was een perenjaar. Allen hadden er hoge verwachtingen van. Het extra voedsel om de winter mee door te komen en de nieuwe kleren voor nieuwjaar hingen allemaal aan deze bomen te groeien.Ga naar eind9. Lao Shou paste direct die fameuze methode om fruit te beschermen toe. Hij vroeg de lagere school om oude schriften en pakte de peertjes aan de bomen ieder afzonderlijk in in een stuk papier. Wanneer zulke gewone peren in papier waren ingepakt, zagen ze er ineens erg kostbaar uit. De boomgaard had er nog nooit zo professioneel uitgezien. Wanneer de communeleden voorbij liepen, keken ze allemaal op en riepen verheugd: ‘Lao Shou, zonder trommels en gongen maak jij hier stilletjes in je eentje een Grote Sprong Voorwaarts!’ Lao Shou zei: ‘Of het een Sprong Voorwaarts is, daarover kan ik niet oordelen. Ik wil alleen de peren beschermen tegen de insecten.’ Elke dag klom hij op de ladder om de peertjes stuk voor stuk in te pakken. 's Avonds zat hij voor het schuurtje te kijken naar de sterrenhemel. Soms werden her en der rijen petroleumvergassers aangestoken. Er was dan een gevecht bij nacht gaande: men werkte 's nachts bij lamplicht op het land. Lao Shou zat in zijn eentje aan zijn pijp te trekken. Op zo'n moment merkte hij pas dat hij een beetje triest was, maar hij wist niet hoe dat kwam. Hij kon het niet onder woorden brengen, maar hij kreeg steeds weer het gevoel dat de revolutie van nu niets had van de echte gewapende strijd van vroeger en dat ook de echte genegenheid tussen de kaderleden en het volk was verdwenen. De revolutie van nu leek wel op een vervalsing, op goochelarij, met die opbrengsten van achthonderd, duizend of van twaalfhonderd kilo per hectare, zoals de eigen brigade te voorschijn had getoverd. Waarvoor diende die goochelarij? Wie moest daarnaar kijken? Het was eigenlijk schandalig; de boeren hadden het allemaal wel door, maar deden net of het echt was en meldden het ene succes na het andere. Als je het zo beschouwde, waren de goocheltrucs bedoeld voor de overheid, maar voor wie was de revolutie dan? ‘Alles staat op zijn kop...’ mompelde Lao Shou. Hij hield de steel van de pijp in zijn hand. De pijp was allang uitgegaan. Nee, de kaderleden werkten niet voor de mensen, maar het was omgekeerd. Ze lieten de mensen zich uitsloven en wilden door goocheltrucs de leiders behagen en tevreden stellen. Het kon niemand iets schelen of de mensen gelukkig waren of niet. Toen Lao Shou dat had bedacht, werd hij plotseling bang. Hij schrok zo erg dat zijn handen en voeten er koud van werden. Dit was vreselijk! Hij ging hier in tegen de leiders! Secretaris Gan had hem nog gemaand de Partij te gehoorzamen. Zou hij dan ontrouw zijn geworden aan de Partij? ‘Zelfs al kost het me mijn kop, dat nooit!’ dacht Lao Shou. Hij stond plotseling op, liep weg van het schuurtje en verliet de boomgaard. Hij wilde zijn gedachten van begin tot eind aan de Partij bekend maken om te bewijzen dat hij niet ontrouw was. Toen hij de voordeur van het huis van Lao Han had opengeduwd en al met één voet binnenstond, bleef hij verbijsterd staan. In de kamer zat namelijk secretaris Gan met zijn assistent. Zodra deze hem zag, zei hij lachend: ‘Ha, je komt als geroepen. Je hebt laatst een paar voorstellen gedaan...’ ‘Ik... ik’ stotterde Lao Shou. Het speet hem dat hij niet meer dan één mond had om alles wat hij wilde zeggen, eruit te gooien. Maar hoe meer hij iets wilde zeggen, hoe minder hij daartoe in staat was. Hij werd rood, zijn lippen gmgen op en neer, zijn hart bonsde. Na enige tijd bracht hij met moeite uit: ‘Ik... ik kom even zeggen dat...’ ‘Je hoeft niets meer te zeggen. Je voorstel van laatst was erg goed hoor! Nu ben ik naar jullie team gekomen om de situatie uit de eerste hand te bekijken. De hele Partij moet zich gaan inzetten voor de graanproduktie om dat probleem definitief op te lossen. Op al het bebouwbare land moet graan komen. Het graan is onze aller- | |
[pagina 131]
| |
grootste schat. We moeten in alles uitgaan van het graan, vind je niet?’ ‘Ja!’ zei Lao Shou met een blik naar Lao Han. Deze zat met het hoofd naar de grond te roken en reageerde niet. ‘Goed zo,’ zei secretaris Gan resoluut, ‘jij bent een oud lid van de Partij, we stellen je tevoren op de hoogte. Dat bewijst dat de Partij om je geeft. De ontwikkelingen gaan nu zo snel, dat het al vooruitgang is als je probeert geen fouten te maken.’ Na die woorden wierp hij een blik op Lao Han. Deze zat nog steeds met het hoofd naar de grond te roken en zei niets. Lao Shou kon het niet helemaal begrijpen. Hij pijnigde zich af. Vonden ze misschien een opbrengst van twaalfhonderd kilo per hectare nog niet voldoende? Juist toen hij dat dacht, begon secretaris Gan weer te spreken, maar het was deze keer niet tegen Lao Shou gericht: ‘Volgens mij moeten we een aankondiging opstellen, waarin we uitleggen dat we een bliksemsnelle werkwijze moeten hanteren en 's nachts moeten doorwerken om het land in drie dagen en drie nachten een nieuw aangezicht te geven. Lao Han, wat vind jij ervan?’ ‘Aaah,’ antwoordde Lao Han. Het klonk als het gekreun van een ernstig zieke. ‘Goed zo!’ zei secretaris Gan en tegen zijn assistent zei hij: ‘Maak jij maar een ontwerp!’ Hij vervolgde weer tegen Lao Han: ‘Jij moet ook niet binnen blijven zitten. Ga de communeleden opwekken om verklaringen van vastbeslotenheid te schrijven. Zet er wat vaart achter. Lao Shou, jij zorgt voor de perenboomgaard. Jij moet vooral je vastbeslotenheid tonen.’ ‘Ik... ik ben allang vastbesloten, ik ben niet ontrouw aan de Partij,’ zei Lao Shou. Hij greep de gelegenheid aan om de belangrijke zaken die hij op het hart had, uit te spreken. ‘Goed zo, prima!’ zei secretaris Gan. Na deze woorden van Lao Shou stond hij zelfs op en schudde hem stevig de hand. Hij vervolgde: ‘Dan moet jij er maar mee beginnen. Als jij nu als eerste een verklaring schrijft en opplakt, dan zal ik het voor je in de aankondiging vermelden.’ Lao Shou had dit niet verwacht en raakte opgewonden. Hij begreep er helemaal niets meer van en vroeg: ‘Wat moet ik schrijven? Waarom moet ik iets schrijven?’ Lao Han keek op. Toen hij de krampachtig trekkende wenkbrauwen en de radeloze houding van Lao Shou zag, stond hij op en zei: ‘Kom mee, ik leg je wel uit hoe je dat moet schrijven.’ Na deze woorden liep hij samen met Lao Shou naar buiten, verliet de binnenplaats en liep rechtstreeks naar de dorpsweg. Lao Han zei nog niets. Het hart van Lao Shou begon weer te bonzen en hij vroeg: ‘Wat is er eigenlijk aan de hand? Zeg eens wat!’ ‘Luister, Lao Shou,’ zei Lao Han op een manier alsof hem de kracht tot spreken ontbrak, ‘de leiding heeft besloten de perenboomgaard te rooien en het land beschikbaar te stellen voor tarwe.’ ‘Wat?’ vroeg Lao Shou. Hij bleef plotseling staan. ‘Vanavond moeten we er een arbeidsmacht voor organiseren. Secretaris Gan zei toch dat het binnen drie etmaal moest gebeuren. We moeten de bomen rooien en het land effenen en inzaaien. We moeten het aangezicht van het land veranderen en dat moet naar boven worden gemeld.’ ‘Kapot, deze keer gaat alles kapot!’ riep Lao Shou uit. Hij voelde zijn benen slap worden en zakte ineen. Hij zou wel over de grond willen rollen, maar zelfs daartoe ontbrak hem de kracht. ‘Wat sla jij voor onzin uit?’ vroeg Lao Han, terwijl hij Lao Shou met één hand optrok, ‘je moet nooit vergeten dat je een Partijlid bent.’ ‘Ze... ze verwachten allemaal zo veel van de peren dit jaar!’ zei Lao Shou. Het leek wel of er een mes in zijn hart was gestoken: hij sloeg zich op de borst, stampte met zijn voeten en begon luid te kermen. Toen Lao Han zag hoe hij eraan toe was, brulde hij meteen naar hem: ‘Ben je gek geworden? Ben je...’ Maar voordat hij was uitgesproken, staakte Lao Shou abrupt zijn gekerm, bracht zijn gezicht vlak voor het | |
[pagina 132]
| |
gezicht van Lao Han en zei: ‘Jij, jij moest eens bij jezelf te rade gaan en mij vertellen of dit juist is... Zeg op! Tegenover wie kunnen wij dit rechtvaardigen? Tegenover de Partij? Tegenover de communeleden, jong en oud? Zeg op! Waarom zeg je niets? Gewetenloze lafaard! Ik ga met hem praten.’ Met die woorden keerde hij zich om en wilde weggaan. Lao Han greep hem met één hand vast en zei: ‘Wat is er met jou aan de hand? Er is een schriftelijke opdracht hiertoe.’ ‘Voordat ze hogerop schriftelijke opdrachten geven, moeten ze eens luisteren naar de mensen,’ zei Lao Shou. Ergens vandaan kreeg hij de kracht om de hand van Lao Han van zich af te slaan. Hij keerde zich om en liep in de richting van het huis waar secretaris Gan verbleef. | |
4.
| |
[pagina 133]
| |
‘Maak je geen zorgen. We zullen ons beraden,’ zei Lao Shou. Hij zette een kom kokend hete eiersoep op het lage tafeltje voor Lao Gan en liep haastig naar buiten om de mensen op de hoogte te stellen. Toen Lao Shou, Lao Han en de andere leden en de aspirantleden van de Partij en de Jeugdbond - in totaal meer dan tien man - binnenkwamen, zagen zij Lao Gan met de rug tegen de kang zitten, met beide handen op zijn pistool en zijn hoofd scheef op zijn schouders. Hij lag net lekker te slapen. De kom eiersoep op de tafel was helemaal afgekoeld. Ze kwamen stilletjes op hun tenen naar binnen en hurkten neer of gingen op de kang zitten rondom de slapende man. Ze hielden een vergadering van stommen. Het onderwerp was duidelijk: Hoe kwamen ze aan brandhout? Ze keken elkaar allen aan. Zonder dat iemand iets had gezegd, voelden zij dat op allen een dringend beroep werd gedaan: Zoek brandhout. Tenslotte keken allen naar het gezicht van de slapende Lao Gan en zagen elkaar vastbesloten in de ogen. Ze knikten met hun hoofden en sloten de vergadering. Lao Shou deed hen uitgeleide en bleef buiten. Hij ging onder de jujubes voor het huis staan en staarde voor zich uit. Deze jujubes waren niet erg groot, maar ze droegen heerlijke zoete dadels. Tijdens de landhervorming was de vrouw van Lao Shou niet erg onder de indruk geweest van dit eenvoudige huisje dat hun was toebedeeld, maar met de zeven jujubes voor het huis was ze zo blij geweest, dat ze er een paar nachten niet van had kunnen slapen. Het eerste jaar dat ze dadels afwierpen, had ze er een paar laten proeven aan hun zoon Tieshuan die juist in het leger ging, maar verder had ze ze allemaal naar de troepen gestuurd als dank voor de bevrijding. ‘Moeder van Tieshuan, dat was een goed idee van jou!’ overlegde Lao Shou in gedachten met zijn vrouw, ‘nee hoor, jij had er eerder aan gedacht iets te doen voor het bevrijdingsleger.’ Toen de haan voor de derde maal kraaide en de stralen van de ochtendzon begonnen te verschijnen, had Lao Shou zijn gewatteerde jas al uitgetrokken en was begonnen de eerste jujube om te hakken, kreunend bij iedere bijlslag. Het was maar een klein boompje, dus met drie kreunen van Lao Shou was hij al om. Er zaten nog een paar vuurrode dadels aan de einden van de takken. De kinderen die vroeg op waren, kwamen er onder blijde uitroepen op af. Lao Shou was ook zo blij dat zijn ogen kleine boogjes werden en schatte dat deze boom, bij elkaar gebonden, ongeveer één pikol zou zijn. Voor de zeven bomen zou dat neerkomen op zeven pikol brandhout. ‘Het is wel een beetje weinig, maar het is beter dan niets,’ dacht Lao Shou en hij begon kreunend de tweede jujube om te hakken. Toen hij vijf bomen had omgehakt, werd hij van achteren door iemand bij zijn arm vastgehouden. Het was Lao Gan. En toen hij nog eens omkeek, zag hij dat er niet alleen kinderen om hem heen stonden, maar dat er ook een paar oude mannen uit het dorp zwijgend naar hem stonden te kijken. Lao Shou zei glimlachend: ‘Ze groeien in het wild. Als je ze weghaalt, komen ze zo weer op. Laten we hier perebomen planten, dan kunnen we peren eten in plaats van dadels. Peren zijn sappig en zoet, veel lekkerder dan dadels.’ Terwijl Lao Gan de arm van Lao Shou stevig vast hield, zei hij, bijna met tranen in de ogen: ‘In de toekomst zullen we lampen hebben die zonder olie branden en we zullen kunnen ploegen zonder buffels. Natuurlijk zullen we ook allerlei boomgaarden hebben. Maar nu moet je er maar twee laten staan om de kinderen van te laten snoepen!’ Terwijl hij sprak kwamen de mensen die hadden deelgenomen aan de zwijgende vergadering en ook mensen die er niet aan hadden deelgenomen, met lasten aan pikolans of op de schouders aangelopen. Er waren grote houten kasten, essen, granaatappelbomen, oude waterraderen. Een oude man kwam met twee kinderen, die samen een stel planken droegen. De oude man drong zich naar voren naar Lao Gan en zei: ‘Wij hebben geen bomen, maar ik heb een stel planken voor mijn | |
[pagina 134]
| |
doodskist. Is dat ook goed?’ Lao Gan gaf nog geen antwoord, maar keek naar de mensen om hem heen en inspecteerde het hout nauwkeurig. Tenslotte zei hij: ‘Mannen, jongens, jullie zijn de zorgzame ouders van de revolutie. De Partij zal jullie bijdrage aan de revolutie niet vergeten.’ In dit niet al te grote dorp werden in één dag meer dan tweehonderd bomen geveld. Het dorp werd meteen half naakt. Lao Gan liet met tranen in de ogen meer dan duizend pikol goed brandhout uit het kleine naakte dorpje wegvoeren. De volgende lente, toen het heldhaftige miljoenenleger in snel tempo de Yangzi overstak, waren de jonge pereboompjes die Lao Shou voor de boomgaard van het dorp kweekte, al zo groot als eetstokjes. Het gaf Lao Shou de grootste vreugde, wanneer iemand uit het dorp naar de boompjes kwam kijken. Telkens zijn wenkbrauwen optrekkend zei hij: ‘Reken maar eens uit! Het zou pas een wonder zijn als we met deze peren over vier jaar niet een stuk of wat van die ijzeren buffels hebben verdiend, waar Lao Gan het over had!’ Met die woorden ging hij zitten op de aarden wal rond de kwekerij, met zijn armen rond zijn knieën en hij wiegde heen en weer van plezier. | |
5.
| |
[pagina 135]
| |
‘Secretaris Gan, kunnen we niet wachten? Zelfs niet twintig dagen?’ vroeg Lao Shou, die het nog niet had opgegeven. ‘Uitgesloten!’ zei de secretaris met een streng gezicht, ‘we werken hier niet aan de produktie, maar aan de revolutie! Wanneer dat nodig is, moet je zelfs je leven daarvoor geven. En jij hebt het alsmaar over peren, peren en nog eens peren. Dat lijkt toch nergens naar voor een Partijlid!’ ‘Aaah!’ kermde Lao Shou, alsof hij was gewond. Hij trok zijn kleren open, ontblootte zijn magere ribbenkast en zei met een schorre stem: ‘Doe mij maar weg! Ik ben nooit bang geweest te sterven voor de revolutie. Ik ben nu een blok aan je been. Voer dit blok aan je been maar af! Ik kan deze toestanden niet meer bijhouden, ik kan niet meer meedoen aan deze revolutie, ik kan er niet meer bij. Voer me maar af!’ Lao Han brulde haastig: ‘Je bent dronken, Lao Shou. Ga snel naar huis!’ Secretaris Gan schudde treurig zijn hoofd en zei: ‘Je ziet dat deze revolutie de mensen op de proef stelt. Maar als hij naar rechts valt, zal hij ons niet kunnen meetrekken, ook al zou hij het willen!’ Tenslotte werd Lao Shou inderdaad als een blok aan het been afgevoerd. Hij werd verwijderd uit het comité van het produktieteam en ontslagen als bewaker van de perenboomgaard. Later presideerde secretaris Gan over een afdelingsvergadering en noemde Lao Shou een typisch rechts element dat uit zichzelf naar voren was gesprongen. Als disciplinaire maatregel gaf hij hem een proeftijd van twee jaar. Secretaris Gan zei: ‘Alleen omdat we er rekening mee houden dat hij een oude kameraad is, want anders...’ Natuurlijk werd er zonder uitstel een rapport van deze gebeurtenis opgemaakt, waarin werd vermeld dat het principe van ‘in alles uitgaan van het graan’ had gezegevierd. Lao Shou werd plotseling een oude man, hij kreeg diepe rimpels en ging krom lopen. De hele dag zat hij onder de twee jujubes voor zijn huis. De mensen zeiden dat hij een dutje deed, maar hijzelf zei dat hij niet kon slapen, ook 's nachts niet. Met zijn half geopende ogen staarde hij ergens naar, volkomen onbeweeglijk. Misschien keek hij naar de perenboomgaard zonder bomen! De tarwe was al gezaaid, maar de wortels van de perebomen zaten nog in de grond. Secretaris Gan was na voltooiing van de opdracht teruggekeerd naar het district. De brigade werd in een rondschrijven geprezen. Daarom en doordat zij een concentratiegebied waren van secretaris Gan, kreeg de brigade meer kunstmest, meer steun in de vorm van arbeiders uit de stad en meer noodgraan. Dus de acht liang per dag waar Lao Shou zich zorgen om had gemaakt, vormden geen probleem. Een kleine verandering was dat secretaris Gan zijn functie als secretaris van de commune neerlegde en districtssecretaris werd voor katoen, graan en olie. Maar zo te zien keek Lao Shou toch niet naar de boomgaard. Sinds de dag dat hij was teruggekeerd van die Partijvergadering, had hij niet meer over de boomgaard gesproken en helemaal niet meer gevraagd naar de toestand in de brigade. Met half geopende ogen staarde hij maar. Zijn ogen bleven voortdurend op hetzelfde punt gericht. Hij bewoog alleen af en toe zijn lippen op en neer, alsof hij met iemand sprak. Soms hief hij zijn hoofd op met zijn sneeuwwitte baard en sneeuwwitte wenkbrauwen om te zien of de dadels van de jujubes al rood werden. Er was nog iets veranderd in het karakter van Lao Shou. In voorgaande jaren werden de dadels voor ze rood waren allemaal door de kinderen geplukt. Ze waren toch bedoeld om de kinderen van te laten snoepen! Maar dit jaar ging het anders. Lao Shou verbood hen om er ook maar één aan te raken en gaf er zelfs geen aan zijn eigen geliefde kleinzoon. De dadels die hij had geplukt, liet hij allemaal drogen. Soms at hij niet en nam in plaats van rijst een handvol dadels. Wanneer zijn zoon en schoondochter hem vroegen waarom hij dat deed, zei hij zachtjes: ‘Ik wil proberen of ik tegen de honger kan.’ Bij die woorden zat hij weer | |
[pagina 136]
| |
verdwaasd en onbeweeglijk voor zich uit te staren, alsof hij sliep. Deze half geopende ogen waren volgens sommigen een symptoom van een abnormale geestestoestand. Volgens anderen waren ze een uiting van opgekropte woede en verdriet. En volgens weer anderen zat Lao Shou te denken aan het verleden en aan Lao Gan. Wie wist wat er eigenlijk in hem omging achter deze half geopende ogen? | |
6.
| |
[pagina 137]
| |
Met deze opdracht nam Lao Shou afscheid van de dorpsbewoners en snelde rechtstreeks naar de grote berg in het westen. Wat was die berg hoog! Maar Lao Shou keek niet eens op. Hij klom alleen voetje voor voetje omhoog. Hij wist dat de top van de berg niet was te zien, maar dat je hem wel te voet kon bereiken. Als je maar zo voetje voor voetje door klom en alsmaar omhoog ging. Wat was die berg steil! Er waren machtige rotswanden, peilloze afgronden, vreemd gevormde rotsen en verraderlijk drijfzand en het pad was opgehouden, maar Lao Shou keek niet om zich heen. Hij wist dat je niet in de diepte kon vallen, zolang je stevige grond onder je voeten had. Na de eerste berg klom hij over een tweede, hogere berg en daarna over een derde die nog weer hoger was. Wat waren die bergen diep! Van mensen was geen spoor te bekennen en er was ook aan niets te merken dat het oorlog was. Hier waren alleen uiterste koude, grote sneeuwmassa's, een kille wind en rotsen bedekt met ijs. Hij zat onder de rijp en de sneeuw. Om Lao Gan te vinden, waadde hij door bergbeken, trapte zijn bergschoenen stuk, scheurde zijn kleren en tenslotte bereikte hij de top van de berg. Aan de andere kant zag het er precies zo uit als aan de kant vanwaar hij was gekomen: een enorme landmassa die zich uitstrekte alsof er geen eind aan kwam. Waar moest hij nu gaan zoeken? Lao Shou spreidde zijn armen wijd uit en riep uit alle macht: ‘Lao Gan! Kom terug! We willen je spreken! We willen met je overleggen!’ ‘...Lao Gan! ...Lao Gan! ...Kom terug! ...Kom terug! ...overleggen! ...overleggen!’ Het leek wel of de echo van de kale bergen en diepe ravijnen hem hielp met zoeken, door ieder woord dat hij zei, naar de verste uithoeken over te brengen. ‘Kom terug! Jij die onze tegenspoed deelt! Kom terug! Jij die voor ons lijdt! Kom terug! Glorie van onze Partij! Kom terug! Waarborg van onze overwinning!’ schreeuwde Lao Shou met hese stem. De echo deed met verdubbelde kracht weerklinken: ‘Kom terug! Kom terug! ...glorie van onze Partij, waarborg van onze overwinning...’ Het begon weer dicht te sneeuwen. De sneeuw wiste de verse voetsporen van Lao Shou uit en vormde op de weg voor hem een dikke laag. Het werd prachtig wit maar de weg was moeilijk begaanbaar. Een paar dagen later keerde Lao Shou volkomen uitgeput terug. Hij had Lao Gan niet gevonden, maar had wel zijn verblijfplaats vernomen. Iemand had hem verteld dat Lao Gan niet aan de andere kant van de berg was, maar in een heel mooie omgeving. Daar waren de toppen van de heuvels geheel met bossen begroeid. Op de hellingen waren overal theeplantages en boomgaarden. En aan de voet van de heuvels groeiden vele gewassen, die een buitengewoon rijke oogst beloofden. Ook het vee zag er zeer welvarend uit. En op de allermooiste plaats, daar werkte Lao Gan. Lao Shou wist wat hem te doen stond. Hij nam zich voor, wanneer hij terug was, de lege rantsoenzak weer te vullen, zijn doorgesleten schoenen te vervangen, zijn moegelopen benen even rust te gunnen en dan weer verder te zoeken. Maar toen hij de rand van het dorp had bereikt, kwam er juist een vijandelijke luchtaanval. Op de grond rondom hem klonk het onafgebroken geplof van inslaande kogels. Uit het dorp stegen rookwolken op. Lao Shou begreep dat er iets was misgegaan. Zonder te stoppen rende hij gebukt het dorp in. En inderdaad, de graanschuur van het team was door een bom getroffen. Zuiver goud vreest geen vuur. Lao Shou schreeuwde luid: ‘Eerst de graanschuur redden.’ Zoals een sperwer zich op zijn prooi stort, zo schoot hij over de ingestorte muur naar binnen. Uit de schuur laaiden de vlammen hoog op. Maar toen hij en anderen eenmaal in het gebouw vol stof en rook waren, stonden ze perplex. De schuur was namelijk bijna helemaal leeg. Er lagen geen hoge stapels graanzakken en er stonden ook geen graankisten. Er lagen alleen een paar zakken tegen de muur met labels eraan waarop stond dat er zaaizaad in | |
[pagina 138]
| |
zat. Toen ze daarmee naar buiten kwamen, brak de nokbalk doormidden en stortte het dak in. In een oorlog ben je verloren als je geen proviand en geen munitie meer hebt. Zodra ze hadden ontdekt dat de graanschuur zo goed als leeg was, zonk de moed hun allen in de schoenen. Op dat moment maakte Lao Shou de verblijfplaats van Lao Gan bekend en tegelijkertijd kwam Lao Han aanhollen om te zeggen dat er in de buurt vijandelijke parachutisten waren geland. Allen wezen onmiddellijk eensgezind Lao Shou aan als leider. Ze besloten samen Lao Gan te zoeken en muilezels, paarden, buffels en geiten mee te nemen. Het was hun wens samen met Lao Gan de heuvels in te gaan, samen in schuilkelders te kruipen, samen de vijand te weerstaan en samen de overwinning te behalen. Na dit besluit ging ieder naar huis om zich voor te bereiden. Ze spraken af om middernacht bij het schallen van de hoorn van Lao Shou gezamenlijk op weg te gaan. Lao Shou keerde naar huis terug. Hij pakte zijn rugzak in, trok andere schoenen aan en liet de gedroogde dadels in zijn rantsoenzak glijden. Toen hij helemaal gereed was, werd er plotseling driemaal zachtjes op de deur geklopt. Hé! Dat was toch Lao Gan! Zo klopte Lao Gan altijd. Was hun wens dan in vervulling gegaan? Lao Shou haalde snel de deur van de grendel en deed open, maar toen hij zag wie daar stond, schrok hij zich een ongeluk: het was secretaris Gan. Hij kwam naar binnen met verwilderde haren en zijn lichaam onder de sneeuw en de modder, helemaal alleen. In zijn hand hield hij een lege rantsoenzak. Hij sloot de deur meteen achter zich en zei hijgend: ‘Ze zitten achter me aan. Ze hebben op me geschoten.’ ‘Onzin! Je tast het moreel aan,’ zei Lao Shou streng. ‘Het is echt waar. Ik ga met jullie mee. Ik kan niet alleen gaan.’ ‘We moeten wel even vragen of iedereen daarmee instemt.’ ‘Onzin! Ik ben jullie leider.’ | |
[pagina 139]
| |
‘Dat maken wij wel uit,’ zei Lao Shou, die iets belangrijks had ingezien en het bovendien had uitgesproken. Zelf verbaasde hij zich erover dat hij zoveel lef had gekregen. ‘Iedereen weet dat ik een verantwoordelijk kaderlid ben. Alleen anti-Partijelementen erkennen dat niet. Ik waarschuw je alleen omdat ik het goed met je meen. Vul snel mijn rantsoenzak. Ik zal jullie op de tocht aanvoeren.’ Met die woorden overhandigde secretaris Gan zijn lege rantsoenzak. ‘Ik heb geen graan,’ zei Lao Shou beslist. ‘Moet je die barstensvolle rantsoenzak eens zien, en dan zegt hij nog dat hij niets heeft,’ zei de secretaris en hij lachte kil. ‘Het maakt trouwens niets uit of je er iets in doet of niet. Ik ben een kaderlid en zolang jullie te eten hebben, krijg ik mijn deel wel.’ Met die woorden haalde hij een papier uit zijn zak, zwaaide er even mee en zei: ‘Dat is schriftelijk vastgesteld.’ ‘Schriftelijk! Zelfs al is het schriftelijk vastgesteld, dan heb ik nog geen graan voor je. Dit zijn gedroogde dadels.’ ‘Dan maar gedroogde dadels,’ zei de secretaris en hij hield zijn rantsoenzak open om ze in ontvangst te nemen. Juist toen Lao Shou in woede wilde uitbarsten, klonken er plotseling twee oorverdovende knallen. Wat was dat? | |
7.
|
|