| |
| |
| |
René Stoute Huwen
‘Toilet, handenwassen tandenpoetsen.’ Al 21 jaar cipier en nog steeds roept Peijster, sinds die soepele regel wordt toegepast, bij het openen der deuren: toilet, handenwassen tandenpoetsen! Van deur tot deur draait ie z'n sleutel, om, als de hele ring los is, met z'n krantje en sigaarstomp in een hoek van de ring op een stoel te zakken. ‘10 minuten jongens, straks recreatie.’ 18 uur 30, heb net een broodmaaltijd gegeten en zit aan tafel in m'n collagemateriaal te rommelen. Ouwe Peijster gooit de deuren los, ik slof op m'n slippers langs m'n celdeur. Rumoerig op de ring: gevangenen hangen over de railing en roepen naar bekenden op de benedengaanderij die op hun beurt weer naar beneden kijken om te zien wat er op het vlak gebeurt. Stemmen vallen uit een ijzeren hemel loodrecht door de tegelvloer, kringen kaatsen aan grauw beton en solide stalen deuren. Men vermoedt gekooide tijgers waar nog slechts in werkelijkheid geslagen honden janken - de C-vleugel mag naar 't toilet. Jongens en mannen uit alle gezindten kuieren langs elkaar en wisselen woorden, zwijgen nors, bouwen de ‘ouwe jongens’ toer of zien bleek van angst. Achter elke façade, hoe knap ook gebracht, rukt de eenzaamheid wanhopig aan verzonken grendels en krommen witte knokkels zich rond koele grijze tralies. Malle Pietje zien we vandaag niet bij het toiletteren, hij heeft de afgelopen nacht, in razernij bevlogen, het schaarse interieur van z'n cel aan gort geslagen. Z'n buren deden geen oog dicht van het kabaal. Nou ligt Piet, van z'n burgerkleren ontdaan, in een grof manchesterpak onder riemen vastgesnoerd in de isoleer. Wij hebben onze nachtrust nodig; die Piet is werkelijk te gek! Ik urineer en schudt de laatste druppels zorgvuldig in de pot - de gevangenisgeluiden: stampen op de ring, slaande deuren, keelklanken die in de kale ruimte vervreemdend hol klinken, het doortrekken van wc's, boeren, winden, gekletter, geroezemoes, neuriën en de er
bovenuit komende stemmen van de ‘vaste jongens’. Ik luister en hoor gewonde dieren hijgen; de voertaal is: Chinees, Arabies, Nederlands, Amerikaans, Takkie Takkie en juist op dat moment, toevallig, smeuïg Vlaams. Dat is de heer Verbiest, ‘zeg maar Zjuul, hoe maakt u het?’ Een corpulente heer, gezegend met het braafste gezicht van Vlaanderland, beschikkend over het vermogen iedereen te laten denken dat hij, meneer Verbiest, een onnozelaar zou zijn. Zijn stem is immer goedlachs en ingetogen, een zachtmoedige noot in de scherpe geluidenreeks. Dit is de eerste keer dat hij zit, gearresteerd in het bezit van een diplomatenkoffertje berstens vol van 't witte goud. Hij glimlacht gul, meneer Verbiest: ‘ge moet er wat van moaken hè.’
Hoewel ik ongemerkt al een aardig end op weg was, besluit ik het masturberen tot de nachtlakens te bewaren en trek de zoveelste saaie verloren rotdag door de plee. Laat aan de wastafel het koude water over m'n handen lopen, plens m'n gezicht er fris mee, droog me af en kijk naar mezelf in de scheerspiegel. Een opgezwollen vis in een bevroren aquarium; je wordt zo pafferig als je afkickt in de lik. Een kalende
| |
| |
veertiger, getooid met een abnormaal groot brilmontuur, neemt z'n plaats in aan de wastafel naast me. Ook al zo'n vertrouwenwekkend uiterlijk, keurig in 't pak, verzorgde nagels. Ik ken hem vaag van zien en horen zeggen; een vindingrijke oplichter. Een jongen van het betere werk, alles met de hersentjes via sluwe woordkeus. Het type oplichter dat een bankdirekteur zo ver krijgt dat de goede man persoonlijk meegaat naar een showroom alwaar de gewetenloze flessentrekker zich een glanzende bolide van 60 rood uitzoekt en er mee weg rijdt. Op persoonlijke voorspraak van die direkteur. Maar ook vaklui maken fouten: we hebben onze huisvesting gemeen.
‘Zeg,’ begint de kale, ‘jij bent toch die & die?’ ‘Hmm hmm,’ zeg ik, ‘hoezo?’ ‘Ik wil met je praten, vanavond tijdens de recreatie. Ik heb je de laatste tijd geobserveerd en jij lijkt me de man die ik zoek. Ben je getrouwd? Nee? Mooi zo!’ Hij spreekt snel en gedempt met z'n hoofd gebogen naar de wasbak, zogenaamd zich aan 't wassen. Ik kijk naar hem vanuit m'n ooghoeken alsof ik niet in gesprek ben; een instinctieve op je hoede zijn reflex. Ik sper m'n mond en inspecteer m'n geruïneerde gebit. ‘Dus, vanavond ga je niet zoals gewoonlijk naar de televisiezaal maar geef je je op voor het dammen & kaarten. Dan zie ik je daar en praten we verder, oké?’ Ik hou helemaal niet van klaverjassen maar ik knik en zeg ja. De kale bet z'n pruimenmondje aan een handdoek en loopt zonder een groet de wasruimte uit. Ik ben de laatste in 't lokaal, ik wacht een paar tellen en volg dan zijn voorbeeld. Peijster heeft me al gemist en staat te wachten bij m'n deur. ‘Kom jong, straks mag je er weer uit voor de recreatie. Waar gaan we naar toe vanavond? Televisie?’ Ik laat hem een kruisje bij het kaarten zetten, een keuze uit de povere mogelijkheden die de recreatielijst te bieden heeft. Een rammelende sleutelbos, Peijster smijt nooit met de deuren. Ik strek me uit op bed en rol een zware weduwe. Ik denk na over de tijd en stem m'n geest blanco. Rook kringelt van m'n vingers sliertend naar 't plafond. Geel van barre eenzaamheid bladdert een gore verflaag getuigend aan de muren. Buiten komt de stad wat bij van de razende avondspits die zich als een grommend monster langs de gevangenis vooruit werpt en waarnaar ik dikwijls luister, staande onder m'n matglazen venster, naar uitlaatgas verlangend, deel te hebben aan de drukte. Om er op te kunnen kankeren. Nu de forensenpiek afzwakt en in de gevangenis iedereen achter de deur zit, hoor je er slechts het kreunen der
verwarmingsbuizen en zo nu en dan een droge kuch. Het is als kerstmis aan het front, onnatuurlijk stil, zwanger van dreigende explosiedrift. Lome minuten tikken weg, de bakelieten asbak rijst en daalt op het ritme van m'n buikademhaling. Vanavond dus geen televisie; ik ben van het soort dat luistert wanneer zware jongens het woord tot me richten. Ik glimlach in mezelf en vouw m'n armen onder m'n hoofd, de sleuteldraaier nadert door het cellenblok. Lichamen strekken zich nu, stellen zich op achter de deur. Koffiemok, om straks als de ketel langs gaat te laten vullen, in de hand, baaltje shag tussen de broekrand. Eén voor één stappen de gevangenen uit hun cellen op de ring en begeven zich in slordige formatie naar de recreatieruimten. Houten klompen klikklakkend op ijzeren treden, de verbroken stilte ratelt aan de poort die niets ontsluit en nergens heen voert. 1000 jaar sleutels: klik, klak. ‘Recreatie,’ zegt de cipier die de oude Peijster heeft afgelost. De poort staat op een kier, ik zou wel gek zijn die gaatjes onbenut te laten. Ik glij van het bed en schiet m'n sloffen aan: eens te meer belust een wandelingetje in een doodlopende straat te maken. Het scheelt immers meters, hoewel je in wezen nergens uitkomt en steeds op metselwerk stuit. Te vermijden zelf de specie aan te kruien. Hoe lukt het je je eigen begrenzingen te doorbreken, dat is de kwestie! De bajesbuik galmt, op de begane grond maakt een bewaarder een opmerking die om hem heen lopende gevangenen met gejoel beantwoorden. Ik zie van boven af. Ik loop er zelf, geblinddoekt door een tegelgang. Evenwel; zolang de stutten de betonnen zoldering kunnen
| |
| |
dragen zal ze mij niet bedelven en kan ik dromen van onverwachte wendingen. Daarbij is het noodzaak in beweging te blijven - de stilstand in beweging...
De trap af naar 't vlak, niet snel, geen haast. Lopend door de lange corridor kijk ik naar mensen, hoe ze zich verplaatsen in de cirkel. De bajesklanten: sommigen rechtop en uitdagend, de meesten kapot en gespannen - m'n medemens de vreemdeling. Op weg naar 2 uur amusement, of zoals vanavond: intellectuele denksport & hazardspel. In de doorgebroken cel die als recreatieruimte aangeduid wordt zitten mannen aan tafels peinzend boven schaakborden. Dat is de criminele intelligentsia, de geest aan 't scherpen. Geschouderde types, met veel goud tussen tanden en op de behaarde borst zichtbaar in de nonchalant losgeknoopte overhemden met grote boorden, delen en nemen kaarten. Gek op gouden sterrenbeeldjes en vergulde polskettingen. Sigarettepeuken in de mondhoek, in ploegjes van 4: pokeren, klaverjas. Diamanten ringen domineren spelbedreven gokvingers, men is hier in goed gezelschap. De rook is er te snijden en er wordt om flinke bedragen gespeeld. Administratie wordt bijgehouden van winst & verlies.
Lucifers vervangen het geld, dat, om bewakers te misleiden, in intiemere sfeer zal worden uitbetaald & geïncasseerd. Naar binnen gesmokkelde biljetten cirkuleren in het gebouw. Wie als betrouwbaar bekend staat en geen cash heeft, kan een schuldbekentenis tekenen en vanuit latere vrijheid het bedrag op de kantinerekening van de winnaar storten. Ik ontdek de kale in de verste hoek, z'n lachwekkende brilmontuur wenkt me. Tegenover hem zit Zwabber, z'n partner die in de keuken werkt en waar ik wel eens mee lucht. Een karatefanaat. Hij draait z'n snor op en kijkt me geamuseerd aan als ik naast hem aan de tafel plaats neem. Zwabber heeft z'n benen breeduit zodat ik, ongemakkelijk, m'n knieën niet kwijt kan. Ik zit schuin op m'n stoel, de kale pakt in kalme gebaren damschijven uit een cacaoblik en plaatst ze op het bord tussen hen in. Ik draai een zware Van Nelle. Twee tafels verder bast een speler: ‘Sodemieter op zeg, doe normaal!’ De snor port een elleboog in m'n ribbenkast: ‘Zo grote, je bent dus gekomen, dat is mooi, niewaar Joop?’ Kale Joop knikt ja en schuift een zwarte schijf in een vakje. De te kleine ruimte staat blauw, alleen de kaarters praten hardop, de rest fluistert, zwijgt en bezint zich op een volgende zet. Zwabber opent met wit, een uniform lummelt met z'n handen op z'n rug in de deuropening, de bewaker draait zich om en verdwijnt op de gang. ‘Is die koffie dur nog niet,’ vraagt een tengere schaker aan niemand in 't bijzonder.
‘Kijk, het gaat hierom,’ zegt de kale en vertelt...
Die avond, nadat ik ben ingesloten, lig ik nog uren wakker de gedane voorstellen te herkauwen. Of ik onder bepaalde kondities wil trouwen. Valt een tiet geld mee te verdienen. Man, die kale is ook niet misselijk! En wat een verhaal! Van m'n hoerenkast zus en die meid zo, minderjarig, brengt een ton per jaar op, last met de zedenpolitie, gezeik met dur ouders etcetera etcetera. Volgens die kale kun je in Engeland een twee drie trouwen, zonder toestemming van je ouders. Hijzelf kan niet met z'n pupil trouwen daar hij reeds gehuwd is. Daarom zoekt ie een geschikt iemand die dat, tegen betaling, voor hem wil opknappen. Geen wonder dat Joop bankdirekteuren aan het schreien krijgt, een onvervalste aansmoezenier! Affijn, hij zal gedacht hebben toen ie mij zag: há, dat is een jongen die zich gek laat maken door een paar duizend gulden, of: die durft de kluit niet te belazeren, die moet ik hebben! Ha ha.
Buiten slaat de regen tegen m'n venster, onder de dekens zoeken m'n handen houvast. Morgen gaat m'n laatste maand in, de kale wist precies wanneer ik met ontslag ga. In 't voorjaar kom ik vrij, althans kalendervoorjaar. Een lange hete zomer zal het nooit meer worden. Ik zal van de winter weer in portieken slapen en de kerst hier binnen van een afstand bezien. Het Leger des Heils zal z'n goedbedoelde strijd- | |
| |
kreet afgeven en de bewaarders zullen het drukwerkje op de bedden deponeren als we niet in onze cellen aanwezig zijn. En de dominee zal me de hand drukken en zeggen dat het hem spijt me zo vlug weer terug te zien. De zomer zal aan mij voorbij gaan, ik zal m'n kuilen graven. En... even hup! die rooie ruggen meepakken en de onbekende employée van Huize Flamingo huwen. Als ik toch nergens heen ga, waarom dan niet naar Engeland?!
De gestichtswacht loopt z'n nachtronde, in het donker voel ik hoe een oog me door het spiongaatje begluurt. De lente is nog vele slepende nachten ver weg en onbereikbaar.
Hebben getrouwde mensen eigenlijk recht op een hogere bijstandsuitkering?
De dag voor m'n ontslag geeft Zwabber me een datum en adres plus een paar brieven van Joop om buiten op de bus te doen.
‘Zorg dat die brieven werkelijk gepost worden, ze kunnen niet door de censuur, dat begrijp je wel. Enne... op die datum is Joop weer thuis en kun je hem op dit adres ontmoeten. Dan kunnen de zaken definitief geregeld worden. Nou, het beste ouwe reus en de mazzel. Ik hoor het wel van je.’ Weg is ie. Die boys hebben te veel gangsterfilms gezien of ik word ergens ingeluisd. So long ouwe klote bajes, je stinkt! Het adres stop ik in m'n broekzak, de enveloppen onder m'n hemd. Een lach krult m'n lippen, ik trommel een beat op m'n dijen en pak een stapeltje boeken, kleren en collages in een kartonnen wajang margarinedoos.
7 maanden van m'n leven, bij verspilling ingeleverd.
De uit een Hong Kong tijdschrift geknipte Suzie Wong haal ik van de muur, m'n pin-up girl mag mee, mee op avontuur!
De eerste keer dat ik mijn toekomstige bruid zie is in het Americain. Daarvoor tref ik Joop in een pand dat van Zwabber blijkt te zijn. Zwabbers ega zet steeds maar koffie, zit op de bank half naar ons te luisteren en met een ander oog in een damesblad. Staat dan op om onze kopjes te vullen, kijkt me niet onvriendelijk aan en vult hier en daar ook Joops verhaal aan. Zij doet mee aan het komplot... ‘op haar manier dan’, relativeren Joops ringvingers. ‘Leren we mekaar een beetje kennen,’ zegt de kale. Z'n wangen glimlachen maar z'n ogen, vervormd achter z'n jampotjes, schatten me op m'n kaliber. Ik zeg om het ijs te breken: ‘Een tante van mij zet zulke straffe koffie dat je die alleen maar zittend op het toilet kunt nuttigen, diarree weet je wel.’ Joop kende um al, ‘van de radio.’ ‘Ja,’ beaam ik, ‘alles is al gebeurd en verleden & heden walsen door elkaar. Hoeveel zei je dat ik kon verdienen?’
‘Onkosten worden vergoed, je krijgt elke dag dat je daar bent zakgeld van Tanja.’
‘Tanja,’ vraag ik, ‘wie is Tanja?’ ‘Tanja is je aanstaande.’ Joop heeft er plezier in. ‘Volgende week vrijdag stel ik je aan haar voor, om 9 uur in het Americain.’ ‘Right,’ bevestig ik. De kale blikt op z'n horloge, terwijl hij aan het opwindknopje draait, vraagt hij: ‘Oh ja, wat ik zeggen wilde; je bent toch van die rotzooi afgebleven hè?’ ‘Welke rotzooi Joop,’ geef ik terug. ‘Ja, die heroine natuurlijk!’ ‘Oh dat. Sure man, sure. Ik ben er helemaal vanaf. Ik zal er zijn om 9 uur.’
Zwabbers vrouw moet gemerkt hebben hoe ik steeds weer afgeleid word en naar haar immense borsten staar. Ze leent me een kostuum van Zwabber. ‘Dan ben je netjes voor de trouwerij.’ Strak en alert van de vele kopjes koffie grijp ik haar hand en bedank haar voor alles. We staan in de gang, haar borsten dreigen uit haar truitje te vallen. Ik schud Zwabbers vrouw langdurig de hand om de mijne te verhinderen die verschrikkelijke memmen vol op te vangen.
Het is voorjaar en het regent. Ik slaap vannacht bij vrienden waar meestal van slapen weinig komt.
Tegenwoordig maak ik goeie tekeningen, zo nu en dan een shotje pep. 6 speedfreaks en/of notoire narcomanen in een rommelige kamer. Staccato zinnen stuiteren.
Niemand om mee te praten.
| |
| |
Joop vingerknipt naar de ober. Ik neem een jonge borrel, Tanja een cola en de kale een whisky. Tanja doet haar mond haast niet open (dat zou ze later ruimschoots inhalen!). Wanneer ze spreekt toont zich een slecht gebit. Misschien is dat de reden dat ze dur mond houdt, misschien hééft ze niets te zeggen. Erg geïnteresseerd is ze niet in me. En zo hoort het ook.
Zij zal een dag vooruit reizen en een hotel boeken. Joop geeft me als mijn dag daar is een kaartje voor de ferry naar Sheerness. Daar kun je trouwen indien je 16 dagen op die plaats, of in ieder geval in Engeland, verblijft. De zeventiende dag word je in de echt verbonden. ‘Het zal je aan niets ontbreken,’ zegt kale Joop. Tanja wil nog een colaatje. ‘Ze moet zo nog werken zie je en voor de meiden is alcohol taboe.’ Joop is groos met z'n pupil, dat is duidelijk.
De helft van het bedrag als ik op de boot stap en de rest als het gebeurd is en we een officieel document mee terug brengen. De trein naar Vlissingen wordt ook betaald. Inderdaad: kat in ut bakkie.
Tot slot merkt de kale op: ‘Tanja en jij zullen best met elkaar op kunnen schieten, straks in Sheerness. Hè schat?’ Mijn bruid blikt een moment over haar glas in mijn richting, haar houding is koeltjes. ‘Ja Joop,’ antwoordt ze, ‘dat zal wel lukken.’ En kijkt hem hemels aan. Ik wandel over het plein naar de binnenstad.
De bootreis naar Sheerness zal me heugen, dat voel ik zodra ik aan boord van de nachtferry stap. M'n tas zet ik zolang in het bagagedepot tussen de valiezen der bourgeoisie (een dubbeltje uitsparend op een vliegtuig, trouwens; vliegen heeft tegenwoordig toch niets chics meer) de koffers van Jan met de Pet en de rugzakken van de vlotte kampeerders. Mensen tussen die categorieën tref je zelden op veerponten. Je komt ze überhaupt weinig te spreken, die outsiders. Het zij toegegeven, dat ik, geografies bezien, weinig gereisd heb. De recente jaren en die eeuwen daarvoor kwam ik nauwelijks toe aan geordend ademhalen, laat staan spelevaren. 5 jaar sinds ik, achtervolgd door cold turkey, doodziek Kopenhagen ontvluchtte. Soms heb ik het idee dat ik altijd zal blijven rennen en nooit ‘daar’ zal komen. Neen, van de lijndienst Vlissingen-Sheerness heb ik geen kaas gegeten. Het goede schip de juliana is mij ten enen male onbekend, het is de eerste keer dat ik voet aan wal in Engeland zal zetten èn... de eerste stempel in m'n fonkelnieuwe paspoort!
Volg de bordjes: restaurant-cocktail-lounge-cafetaria-teenerkamer-teenerkamer? Een piepklein hokje waarin een muurjukebox de teenagers verleidt muntjes aan Cliff Richard te spenderen. Dikke mensen die willen dansen dienen te wachten tot zij de teenerkamer voor zichzelf hebben. In de cocktaillounge kan men, onder het genot van een drankje, ontspannen bij romantiese sfeermuziek en zo u daar prijs op stelt onderhoudend kouten met de in cocktailjasje gestoken bartender. Verveeld hang ik een poos op een kruk aan de bar, een goede gelegenheid m'n zakgeld te verdrinken. Een dronken Hollander probeert me in z'n gelal te betrekken, ik zoek m'n hut op. Er zijn 4 kooien in de hut doch ik prefereer alleen te slapen. Aan de binnenkant draai ik de sleutel om en laat um in het gat zitten. Alsjeblieft geen medepassagiers in mijn slaapvertrek, wil het leuk houden deze reis. Oosterse verrassing in m'n tas. Een bevriende warme bakker heeft me enkele hashballen verkocht. Afghaanse hash gemixt met deeg, rozijnen, noten en besprenkeld met fijne kokos. Een uitgelezen lekkernij voor wie geen stuff mee de grens over wil nemen. De ballen zien er net zo onschuldig uit als ze in feite ook zijn; voor wie er mee om weet te gaan. Eentje voor het slapen. De zee is kalm, m'n hoofd licht. Het geleende, aan de pijpen net iets te lange, krijtstreepkostuum hangt aan een medegebracht knaapje aan de bovenste kooi. Eerst hangt het lege textiel vrijwel stil, dan begint het allengs meer te bewegen, te zwaaien. De zee is kalm, in mijn cabine steekt de wind op. De bal ligt
| |
| |
zwaar op de maag en droog in de mond - slikken, kauwen, slikken - niets dan water te drinken. Gelukkig dat ik geen horloge bezit; 'k zou mijn tijd niet kunnen rijmen met wat de wijzerplaat me aangaf. Ik val op bed. Later lig ik onder dekens en in een frisse lakenzak. De jenever duizelt. Ik maak een verre reis.
Boem! Boem! Tok tok, klop klop. ‘Hallo meneer, wakker worden!’ De hostess rukt nijdig aan de deurklink. ‘Het is 7 uur meneer. Van boord! Opstaan! Menèèrheer, hoehoe! We zijn er!’ Ik trek m'n broek aan en open de deur. ‘U bent de laatste om van boord te gaan meneer. Iedereen is al weg, haast u!’
Jezus Christus, ja mens, ik kom al. Geslapen als een paard, nu door de douane.
De douanier had m'n vader kunnen zijn. Hij is beleefd en spreekt beschaafd, informeert naar m'n reisdoel en verblijfplaats, bladert in m'n paspoort en zegt: ‘Amsterdam.’ Hij glimlacht veelbetekenend. De man stelt me vragen, hij luistert naar nuances in m'n stem. Of er angst in doorklinkt, of ik iets te verbergen heb. Hij peilt m'n vibraties, hij besnuffelt me. Dat alles uiterst beleefd en met twee woorden. 'k Heb zelden zo diep geslapen om du moment, indien nodig zoals nu, klaar wakker en beducht te zijn. De douanier wijst met een ballpoint naar m'n borst: ‘I know about Amsterdam and how young people today, more or less legally, smoke drugs. And that sort of thing. But you know, in the United Kingdom things are quite different. They are indeed on this particular subject, as I should inform you.’ Ik blik de man des konings ferm in de ogen, moedig hem woordloos vriendelijk aan. ‘You,’ laat de douanier z'n stem dalen, ‘you don't happen to have a little something with you, mister so and so. Now do you?’ Wat een getruukte diender. ‘No sir,’ antwoord ik, ‘of course not.’ ‘The bag, open it.’ De hashballen zitten in een plastic zakje ergens onderop. Ik laat hem m'n geopende tas zien, zonder er in gevoeld te hebben mag ik um weer dicht maken en wuift ie me over de grens. ‘Have a good time over here.’ Z'n neus heeft hem dit keer bedrogen. Kalm, zenuwen in bedwang en nog high van de nacht, loop ik de douanehal uit. Tanja wacht op straat naast een taxi. Ze zwaait als we elkaar zien, in Jobs naam er maar het beste van brouwen.
De taxi rijdt door het stadje. ‘Is dit alles,’ vraag ik Tanja. ‘Niks te beleven natuurlijk hier.’ Tanja doet verslag van haar bevindingen en dat geeft weinig reden tot uitbundigheid. ‘Een gat van een dorp. Enkele pubs die vroeg sluiten, slecht weer en helaas geen hotel kunnen boeken. En het eten is ook niet te vreten.’ Ze kan zo lekker ordinair lullen die Tanja, toch mag ik enige vraagtekens zetten bij hoe ik de komende saaie dagen door kom zonder gek te worden. Het is niet dat ik Tanja niet mag, we zijn twee werelden apart. Wij spreken elkaars taal niet. Doen er beiden op dit moment, naast elkaar op de taxi-achterbank, enigszins moeite voor maar hebben geen werkelijk kontakt. Oh zeker, ik zie heus wel verder dan dat; haar achtergronden, de tehuizen, de liefdeloosheid, de verbittering. Ik snap, denk ik, waarom ze is zo ze is. Ze speelt de hoer voor Joop en dat haast met devote toewijding. Ben nog geen 3 minuten in Sheerness of ze geeft me al te verstaan dat er niet gerotzooid zal worden want dat Joop haar kerel is. Ik haal m'n schouders op. Jezus, Sheerness...
Een hotel heeft ze niet gevonden nee, ‘wat dan wel?’ ‘Een soortement camping.’ ‘Nee hè, een camping?’ Tanja kijkt alsof ik niet zeuren moet, ‘je ziet het straks wel.’ De taxi stopt aan de berm van een gebogen weg met aan m'n rechterhand, dampend in de vroege ochtendstonde, het groene grasland. Geglooide hellingen en statige bossen. Vandaar lopen & grazen de schapen naar Wales, over die heuvels zijn zoekers & herders getogen en in de schaduw van dat lover schreven dichters met hun rug tegen de stam de prachtigste verzen en... De taxideur slaat dicht. ‘Hij heb van mij geen stuiver fooi gekregen, mafkezen hierzo.’ De taxi rijdt weg. Tanja wijst, ‘hier is het.’ ‘Waar?’ ‘Hier, achter dat hek, we moeten een stukje doorlopen naar de ingang.’ Ze gaat me voor in
| |
| |
de berm. Ik kijk aan m'n linkerzijde: een omheining, een kamp dat meer weg heeft van een vuilnisbelt. Een junkyard. Ik zie stacaravans, autowrakken, hopen half verbrand afval, overal keien & steengruis. Een miezerige motregen druilt, we komen door een hek. ‘Hierlangs,’ Tanja zwenkt schuin over keien stappend over een, door de Engelse neerslag in een modderpoel veranderd, kaal gevreten grasveld.
Ik geloof m'n ogen niet: plastic ‘bungalow huisjes’, rijtjes identieke vakantiehuisjes onder de rook van de deprimerende visverwerkingsfabriek. De deur valt zowat uit z'n hengsels als we er een binnen gaan. Tanja staat, handen in haar zij, in wat zij de huiskamer noemt, ‘villaatje hè?!’ Zulk een weelde slaat me met stomheid. M'n bruid wacht m'n reakties af; een fel katje, bij het minste geringste in de verdediging. Ze gaat er vanuit dat ik haar wil opfokken. Er moeten klaarblijkelijk weer spelletjes gespeeld worden, hardheid geshowed worden. Dat heb je met probleemjeugd; met de vitrioollepel groot gebracht. ‘Nou, verdomme,’ keur ik verlekkerd, ‘'t is hier picobello voor mekaar. Een prachtige imitatie vistrambank met bijpassende fauteuils, een glazen ovaalvormig halfhoog tafeltje waarop een drietal plastic rozen in een nepzilveren vaasje prijken, onder de tafel zo'n handig tijdschriftenmandje en daarin enkele klassieken uit de bouquetreeks, een G-man Jerry Cotton, een doktersroman en een doosje Hansaplast, aan de dunne wand een zigeunermeisje... formidabel! Maar is er ook muziek? En hoe zit dat met de verwarming, ik zie geen kachel, godverdomme wat is het hier koud!’
‘Een butagaskachel zal een dezer dagen bezorgd worden en een radio kunnen we in het dorp kopen.’ Ze zegt het op dat speciale toontje, die bekende ‘schijt aan alles’-tune. Denkt zij mij die monotone melodie te kunnen leren? Regen en wind geselen het gammele vakantiehuisje, ik inspecteer de vertrekken. ‘Waar slaap ik,’ informeer ik neutraal. ‘Waar denk je,’ bitst Tanja, ‘in dàt bed natuurlijk.’ Ze gebaart met haar hoofd naar de wand. ‘Jij slaapt in die andere kamer, ik slaap hier, wat dacht je anders? En nog iets,’ gaat ze door, ‘als ik opsta en jij ook wakker bent en ik moet plassen en over de gang loop, dan mag je niet kijken als ik nog niet aangekleed ben. Dan doe je je deur maar dicht.’
Ze werkt me haar kamer uit, ik trek me terug in de mijne. Een bed en een kast is wat dit logeeradres mij offreert; een onweerstaanbaar aanbod. Het bed veert door tot op de vloer en de kastplanken zijn met gebloemd, viesglad kastpapier bekleed. De buitenwanden geven geen ramen, geen ruimte, het treurige lampekapje is een kwelling aan de ogen, naweeënde turkeyrillingen doen me sidderen, kortom: de droom van iedere gezonde vrijgezel. De idyllische vooravond van de belangrijkste beslissing in het leven, het huwelijk tot de dood ons scheidt.
Een geheel verzorgde trip naar het pittoreske vissersplaatsje Sheerless garandeert u onvergetelijke wittebroodsweken. Een hashbal kan nog uitkomst bieden ofschoon een dergelijke entourage grover, of liever verfijnder, artillerie verlangt. Maar wat er niet is blijft knagen en dat is best een lekker gevoel, je weet dan zo verdomd goed dat je leeft. Daar heb je dan dat veldgeschut bij nodig, dat sleep je aan en als het er niet is blijf je zoeken. Dat maakt je reiziger in gemoedstoestanden, een schommelend bestaan. Bizar, dat wel.
En als ze een voedzame maaltijd gekookt heeft en de gifgroene doppers me toelachen, het gehakt een hoog ijzergehalte bevat en de applecider golven maagzuur naar m'n mond stuwt, zal ik, wanneer ik langs haar deur loop en een kier haar naakt op een slipje na in voorbereidselen tot het naar bed gaan toont, niet kijken.
Morgen bezoek ik de pub en zuip ik me klem. Solitaire rukker.
Misschien ligt Tanja nu te vingeren.
(driedimensionale fantasieën van een kale hoereur met schertsbril)
| |
| |
Engelse pubs sluiten op het moment dat jij zin in een pils hebt, het neemt een paar dagen om daar aan te wennen. En zo is er meer dat tot aanpassing dwingt. Het in 1 bungalow leven van 2 individuen, het gemis aan muziek, communicatie, sex, dope en plezier, put me uit tot op de bodem van m'n trukendoos. Het inmiddels aangeschafte radiootje is een magere troost, de hashballen zijn op - er is niets te beleven! Geen fatsoenlijke platenzaken, geen underground bar. Gedateerde confectie-etalages, slagerijen, fish & chips-winkels en jonge meisjes zwanger of achter de kinderwagen alsmede sjokkende ouden van dagen bepalen het straatbeeld oninteressant. In de local pub is het eerste wat me opvalt 2 aan de wand achter de tap hangende bordjes. Het ene leest een opschrift: no opium smoking en daaronder vermoedelijk het zelfde in Chinese tekens en het andere bordje stelt een verkeersbord voor met een getekende riksja en in letters: no riksja parking, een rode streep erdoor. Hoe wonderlijk, flegmatieke Britse humor? Ik dood de tijd met het in twijfel verkeren over het ja dan nee ter verantwoording roepen van de kastelein. Eer ik het weet luidt een bel en rept iedereen zich op de valreep een afzakkertje te bestellen. Keurig op tijd loopt de pub leeg, m'n blaas barst van die grote vazen ale. Bier is te volumineus om er echt lekker dronken van te worden. Waar ik langs de weg de gewassen bepis zal nimmer nog weegbree groeien. Grauwsluiers laten het avondrood geen kans in deze godverlaten contreien. Vrachtwagens berijden de verkeerde weghelft, de laatste taxi heb ik net gemist. Een wandeling in niemandsland, speciaal op 't avondlijk uur, is goed voor hart en bloed, tevens nachtrust bevorderend. Drie keer struikel ik over oneffenheden en in het kamp morrel ik aan een huisje dat ik met het onze verwar. Tanja zit met opgetrokken benen in een fauteuil van een Bouquetreeks-aflevering
te smullen. Vriendelijk wil ze boterhammen voor me smeren, pakt pils uit de ijskast en voor het eerst praten we rustig over ins & uits. Veel van wat er zich in haar klantenbestand afspeelt wil ze niet kwijt, dat er mafketels bij zijn mag ik van haar aannemen. Om de 5 woorden noemt ze Joop, dat ze zo gek op elkaar zijn en ze later met hèm wil trouwen. Ze komt uit de stoel, geeuwt, rekt zich uit en zegt al gapend: ‘Als ik eenmaal getrouwd ben met jou en dan weer ga scheiden ben ik meerderjarig en kan ik doen wat ik wil.’ Ze gaapt nogmaals: ‘Heb me moeder mooi het nakijken! Affijn, welterusten, tot morgen.’ De derde dag.
Tanja vertelt dat de beheerdersvrouw ontzettend nieuwsgierig is naar de finesses van onze relatie. Met het lakens verschonen heeft ze bemerkt dat het jonge aanstaande echtpaar in aparte bedden slaapt. Langs omwegen probeert de vrouw Tanja uit te horen. ‘Ik zei dat het niet mocht van m'n geloof, coïtus voor het huwelijk. Toen knikte ze begrijpend: oh, I see...’ Het lachen vergaat mij zo zoetjes aan, ik verlang naar de stad, een beatband en een lekkere joint. En m'n vlak voordat ik wegging tegen het lijf gelopen Finse vriendin die het raar vindt dat ik een puur zakelijk huwelijk kan sluiten maar me desalniettemin in een envelop hash op zal sturen. Tenminste, dat heeft ze beloofd. Hunkering naar haar boerse dijen en een verlangen naar de neonlichten van het nachtleven. Het stadhuis noteert ons trouwverlangen en plechtig akteren we in 't aangezicht van de ambtenaar het verliefde stelletje. De man is een oude rot in 't vak - ‘good heavens, the stories I could tell!’ Gelukkig doet ie het niet. We bekomen een licence van de Kent County Council-registration of births, deaths and marriages - £10 totaal. Tot slot een bedrag op de huwelijksdag en niets staat ons geluk dan nog in de weg. Een plotselinge inval; ik vraag de man of het per se noodzakelijk is 16 dagen achtereen in Engeland door te brengen. Door te beweren dat m'n trouwe hond ernstig ziek is (bericht uit Holland) kan ik eventueel als uitzonderingsgeval het land uit indien ik 3 dagen voor de ceremonie terug ben. Tanja werpt me verbolgen blikken toe, buiten zeurt ze dat Joop
| |
| |
eerst toestemming moet geven en zij niet weet of enz. enz. Soms kost het me moeite haar geen oorvijg te geven. Zoals wanneer ze haar goed gevulde portemonnaie ter sprake brengt en me te verstaan geeft dat alles geteld is. ‘Luister meisje, ik heb jou niet nodig als ik op m'n vingers gekeken wil worden. Jouw taak is mij elke dag m'n zakgeld uit te keren, jij bent degene die trouwen wil, niet ik. Dus cool out, wil je. Bel Joop maar op en vertel hem dat ik gek word in dit gehucht, dat ik oversteek naar Amsterdam en op tijd terug ben voor de plechtigheid. Zo staan de zaken, zo speel ìk het.’
Tanja wisselt een bankbiljet om in muntgeld en telefoneert met Nederland.
's Morgens pak ik m'n tas en stap op de boot.
10 Dagen later, m'n ik bevredigd en verkwikt, rijdt de zelfde norse taxichauffeur me naar de verwaarloosde camping. Het vooruitzicht dat ik er maar 3 dagen hoef door te brengen maakt de plaats minder afschrikwekkend. Tanja is blij in haar moerstaal tegen iemand aan te kunnen praten. Ze heeft zich verveeld, sommige lange avonden heeft ze gebroken met gebrekkige buurpraatjes. Ook is er een bingoavond in de kantine geweest. Blikje corned beef gewonnen. De hashenvelop is gearriveerd, de kachel snort en ik heb boeken, schrijfpapier en een goed humeur meegebracht. Ik kan niet meer stuk, nog 3 nachtjes slapen en ik zal een gehuwd man zijn! Van de poen maak ik een reis naar Finland, misschien zal het toch hoogzomer worden! Scheiding aanvragen zodra ik van die trip terugkeer, ervaringen rijker, een man van de wereld, getrouwd bovendien. Het voelt nu al anders. Ik erger me nergens nog aan. Niet aan Tanja's achterbuurtmanieren in de middenstandswinkels waar we boodschappen doen, niet aan de regenbuien, de tochtige vakantiebungalow, de duffe pub, noch wind ik me op over het ruisende transistorradiootje. Just let it roll and move along!
Vrouwtjelief kan lekker koken en heeft versierd dat we na het eten bij een oude, slecht ter been zijnde man, in zijn caravan tv mogen kijken. Een teleurstellende voetbalwedstrijd. De oude zet slappe thee, serveert er behaaglijke rum bij en scharrelt in het buffet, zoekend naar de foto's van z'n overleden vrouw. ‘You must be happy, young man, to marry such a lovely lady,’ babbelt de invalide bejaarde. Reken maar van yes sir! We drinken z'n hele fles leeg en moeten vooral nog eens langs komen voor we weg gaan. Ik beloof het met een krop in m'n keel en wil ik ook zo kind zijn de garbagecan op het grindpad bij de kampingang te zetten? Vanavond doe ik alles, een hoge tolerantiegraad ten aanzien van de hulpbehoevende medemens. Ik toef in hoger sferen, zo'n beetje ‘last bachelor night’ gevoel. Eufories.
‘Alles is geregeld, we hoeven ons geen zorgen te maken. De boot vertrekt om 11 uur en de plechtigheid is om 10.30. Weliswaar een krap schema maar het moet haalbaar zijn.’ Nerveuzer dan ze mij durft laten blijken toupeert Tanja, voor de keukenspiegel staand, haar haar. Ik kijk tegen de gootsteen leunend toe: ‘Ik blijf erbij dat je in het wit had moeten trouwen. Een meisje trouwt tenslotte niet elke dag zo'n schone ridder!’ ‘Hou nou op kwal, smeer um liever.’ Ha ha ha, de bruid heeft vlinders in dur buik.
‘Als die klote taxi maar op tijd komt.’ Tanja tuurt halsreikend langs de weg in de verte, ik voel me bespottelijk met m'n bagage in m'n hand, m'n te lange broekspijpen en de komende gebeurtenis. Nu ik weg ga van dit oord mag het ook niet veel langer duren. De taxi is 5 minuten te laat.
Het gebouw waar het vonnis geveld zal worden ruikt naar vergeelde paperassen en bestofte dossiers. Een vunzig mannetje - uit de neusgaten groeiende haren, smoezelige manchetten, een vet boordje, rouwnagels en een bedorven adem - noteert onze gegevens in een boek en strijkt het resterende licentiebedrag op. De ambtenaar die het huwelijk voltrekt is wat verlaat, hij kan elk moment komen. Onze getuigen, de campingbeheerder en z'n vrouw zijn
| |
| |
er gelukkig wel. Nog een mazzel dat die vent met die vieze nagels ons niet trouwt. Tanja rookt ketting, de beheerdersvrouw geeft haar de laatste adviezen. Haar man houdt mij z'n sigarenkoker voor en geeft me een mannenknipoog. Hij weet er alles van, al 21 jaar getrouwd. Nee, geen kinderen. Een zucht. Ik blik op de muurklok, de deur van de wachtkamer gaat open en de ceremoniemeester excuseert zich voor het oponthoud. We kunnen beginnen. Voor de zekerheid vraagt hij of we het verschuldigde bedrag voldaan hebben. ‘Yes? Then, please do step forward.’ Naast elkaar staan bruid & bruidegom voor de huwelijkstafel. De man er achter vraagt of we ringen hebben. ‘Ik wist niet dat dat nodig was,’ sist Tanja in m'n oor. ‘We use this one,’ improviseer ik, en schuif een lelijke kwasie moderne ring van Tanja's vinger. De ambtenaar is accoord. ‘Repeat after me...’ ellenlange spreuken in ouderwets Engels moeten we opzeggen, om de beurt. Tanja spreekt nauwelijks een redelijk woord Engels, haar interpretatie is niet om aan te horen. Nog een kwartier voor de boot afvaart. Nu de ring. ‘So help me God Almighty. I declare you man and wife. Congratulations! You may now kiss the bride.’ 7 minuten te gaan. We kussen, geforceerd spontaan. De getuigen feliciteren ons en geven Tanja een fles champagne versierd met een kleurige strik rond de hals. Ze brengen ons in de auto racend naar de haven, we halen de boot op het nippertje. Vrijwel ogenblikkelijk loeit de toeter, het zeegat uit, oh Nederland!
Joop is rechtstreeks uit een b film gestapt. In snel, aan de buik bollend, kostuum, vingertoppen tegen een mooie bmw, kale schedel glimmend in het reflecterende chroom, verwelkomt de boss z'n schaapjes in het moederland. Een discrete envelop verwisselt van eigenaar. Tanja laat Joop de trouwakte zien. Hij leest, grijnst en stopt het papier in z'n binnenzak.
Comfortabel weggezakt in de achterbankbekleding van de zacht zoemende klasse-auto bevinger ik de welgevulde envelop.
|
|