Maatstaf. Jaargang 28(1980)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 26] [p. 26] Hans Barendregt Gedichten Avond thuis Je zat te breien aan een trui voor Brecht, de avond schoof zich ter gezelschap binnen, je zei halfluid: vier recht, vier averecht, en de atmosfeer begon zich te bezinnen. Ik vroeg: ‘Ons samengaan, zeg eens oprecht, vind je 't een zeulen of een steeds beginnen?’ Je liet je werk. ‘Je wou iets overwinnen?’ ging dan weer rustig door. ‘Niet goed, niet slecht.’ Verward en onvoldaan zocht ik naar woorden, alsof die altijd kwamen waar ze hoorden. Ik was een popje aan 't snijden uit plataan, maar door de avond kon 'k niet verder gaan. Het woord stelt tussenbei zijn eigen wet; de waarheid wordt gevangen in een net. [pagina 27] [p. 27] De doolhof Door dit gewest (klonk het) is 't wel een tocht, maar middenin springt je de hemel open. We gaven elkaar een hand en gingen lopen op goed geluk telkens een nieuwe bocht. Maar halverwege voelden we ons bekocht, er kwamen doden mistig teruggeslopen, verminkten steels vanuit de haag gekropen, geen had gevonden wat hij had gezocht. De richting raakte ons opeens verloren. De tijd herleeft als 'k bij die bouwval kom, zei jij en ik: maar 't slot ligt meer naar voren. We lieten elkaar los, God weet waarom. We zijn misschien nader dan ooit tevoren. Ik hoor je roep - ik roep mijn roep weerom. [pagina 28] [p. 28] Brug en tunnel De avond valt en wij ontsteken licht, want beiden zitten wij geboeid te lezen. Hier wordt - zeg ik - een tunnel aangeprezen daar die een vrij over- en doorgaan sticht. En ik heb juist - zeg jij - hierin gelezen hoe men 't opblazen van een brug verricht, 't verkeer te water en te land ontwricht en moeiten weert, zodat weer rust kan wezen. Je sluit alle gordijnen, met je rug naar mij verdiep je je weer in je boek, ik zie je haar waar zich het licht om welft. 'k Loop om en bij het venster hurk ik stug, je naam die 'k noem, je ogen die ik zoek, er is veel ouds dat naar een doorgang delft. [pagina 29] [p. 29] Regen Het regent buiten. Langs het vensterglas zoeken de druppels koppig naar een weg; het doorzicht wordt weerstaan, met moeite dreg ik met mijn blik een vrouw op zonder jas. Dat alles anders is dan 't voordien was is droef genoeg, maar dat in heg noch steg inzicht en werkelijkheid tot overleg geraken, dat duwt beide in de dras. Je zegt dat je berooid bent; jou de prijs te schenken die je toekomt, was galanter. En toch is 't hulde die 'k je vol toedraag. Mijn ogen tranen, 't uitzicht is op reis, het maakt onze gestalten wazig, want er stuntelen druppels tussen ons omlaag. [pagina 30] [p. 30] Vrome avond De avond boog zich deelnemend naar binnen en wond de dingen in een stil habijt; de schemering spon zich om onze zinnen en vereenvoudigde de werkelijkheid. Ik zei: De kerkbrink raakt vol van gedrang, de toren blijft de naald van het geweten. En jij: De jaren zijn een kloostergang, de dag behouden en de nacht vergeten. Maar geen van ons vond van de dag nog sporen, de avond legerde zich om ons vast, zodat we elkander uit het oog verloren. De geur van wierook; woorden op de tast. Een auto buiten, kerend op het plein, scheerde een baan licht over het kruiskozijn. Vorige Volgende