J.P. Guépin Gedichten
Het overwonnen land
geschreven 30 april 1980, 's avonds
Treedt maar weer af, Mevrouw, ik zag U bijna stikken
van opgeblazenheid, een koningin voor kikkers.
Uw moeder leek op die van mij, dit burgerlijke
temen van dienst en bom was tegenstanders likken.
Treedt maar snel af, Mevrouw, Uw volk ontduikt Uw wetten,
gehoorzaamheid heet dwang, maar anderen beletten
is vrijheid, vraag wordt eis, recht halen dreigen met een
actie, afwenteling bestuur - bakens verzetten.
‘Flatjatter, ben je soms gewond? Agent gedaan?
Hier, kusje van je moe, en nu weer spelen gaan
met stenen voor je huis, je kamer houd ik aan.’
Blijf liever aan, Mevrouw. Onze oorlog werd verloren
door rellen om Vietnam, U moet de Rus bekoren!
Fout zijn ze allemaal, Uw collaboratoren.
| |
Twee liefdesgedichten
Traag stoomt de rijkaard in zijn jacht voorbij
Hyannis, Acapulco, Cap Ferrat.
Motorgezoem, gerinkel van gerei;
de grijsaard staart maar naar het zilte nat.
O arme rijkaard, ik ben net als jij,
ik wou wel geven alles wat ik had,
maar mijn beminde vrouw slaapt niet bij mij,
wat baat mijn liefde mij, mijn rijke schat!
Mijn wederhelft slaapt niet bij mij in bed,
een slapeloze schaduw lijk ik net.
Ik ben het zomerweer, zij zit hier niet,
ik ben een maaltijd, die zij niet geniet.
Tien nachten waken, wachten? Eindelijk,
daar komt zij dan, nu geef ik rijkelijk!
‘Ik word als jij, we gaan elkaar vertrouwen,
kom bij me, kijk naar mij, ik kijk naar jou,
mijn armen om je schouders, jij de jouwe,
ik voel hoe jij, jij hoe ik van je hou.’
‘Ik word als jij, als w'in elkaar vergroeien,
ik proef mijn zoen, jouw zoen is nu mijn zoen,
mijn hand jouw buik, jouw buik mijn hand doet gloeien,
wat ik ook doe met jou zal jij weer doen.’
Nu woest maar kalm, dan opgewonden klaar,
gefluister, schreeuwen, en doodstil een poosje,
heel knus als lepeltjes in een klein doosje.
Zo gaan we op elkaar in op elkaar,
wij met zijn tweeën weten hoe dat kan:
de man wordt telkens vrouw, de vrouw wordt man.
|
|