Maatstaf. Jaargang 28
(1980)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1]
| |
[Nummer 7]F.L. Bastet Eline Vere (1860-1887) en haar tijdFrans Netscher heeft aardige herinneringen geschreven die de jaren betreffen waarin Couperus als jongeman bij zijn ouders op Nassauplein 4 woonde, van 1878 tot 1884. Hij vertelt over hun schooltijdGa naar eind1: ‘Beiden waren wij leerling van de h.b.s. op het Bleijenburg, en woonden nog in de Indische buurt, toenmaals pas in opkomst; vier keer daags moest de afstand van die buurt tot de school worden afgelegd; en wij haalden elkaar af, liepen gezamenlijk tot de h.b.s., waar Couperus dan verder zijn eigen weg ging, want hij zat in een hooger leerjaar. Maar om twaalf en om vier uur wachtten wij elkander weer op en wandelden dan naar huis; dag aan dag: - Frederikstraat, Dennenweg, Voorhout, Bleijenburg, en zoo altijd maar den zelfden weg, de zelfde huizen langs, de zelfde menschen tegenkomende, en dàn weer terug. Zoo ging het in een eentoonig herhalen van iederen dag, vier keer het zelfde zich repeteerend’. Hij herinnert zich nog samen met Couperus ‘op een keer in het Voorhout een heer te zijn tegengekomen, gekleed in een zwart fluweel jacquet, zijn handen in de zijzakken gestoken, waar hij ook een wandelstok in vasthield, die recht overeind bleef staan. En toen wij dichtbij waren, zagen wij eensklaps, dat het de Prins van Oranje was, die zich wat verzette met in het Voorhout te wandelen en een sigaret te rooken. Wij bleven staan, en toen hij dichtbij was, brachten wij een zoo eerbiedig mogelijken groet. En dadelijk kwam een hand uit een zijner zakken, groette hij vriendelijk terug en vroeg: “Gaan de heeren wijsheid opdoen? Naar school?” Weer volgde een groetende wuiving in de lucht en hij stapte door’. Hoe Couperus leefde en werkte in de jaren dat hij privélessen bij Jan ten Brink nam, vertelt Netscher ons tenslotte ook: ‘Later, toen de schooljaren al achter ons lagen, zijn wij de gewoonte om elkander dagelijks te zien, blijven volhouden. Dan kwam ik in den namiddag Couperus van huis halen. Ik liep naar boven, naar zijn kamer. Er heerschte daar een buitengewoone orde en regelmaat, een keurige correctheid. Den gezelligen rommel rond iemand, die thuis studeert, zich inleeft in een milieu en daar van alles laat slingeren, zocht men er vergeefs. Alles scheen er opgeruimd, afgestoft, op zijn plaats. Zijn schrijftafel stond voor het raam, met allerlei snuisterijen er op, die nooit van hun plaats waren. En zoo was het met nog meer. Het leek wel, dat hij er nooit iets aanraakte, zoo was en bleef er alles op zijn plaats. 's Zomers lag hij meestal op een rustbank, een vouwbeen in de hand, een boek te lezen, en hij keek dan uit zijn venster het lage, verlaten Alexanderveld op’.- Couperus' kamer lag dus boven aan de achterkant van het huis op het zuidwesten en ving de volle middag- en avondzon. Ook dat is Netscher niet ontgaan: ‘'t Was soms broeierig warm in zijn kamer, bijna niet om uit te houden, zoodat de benauwing op de longen sloeg. Maar dit was juist waar hij naar verlangde; dàn voelde hij zich lekker, in zijn element, gezelligjes, gestoofd, als liep zijn bloed warmer en luier door zijn lichaam. Honderden malen troffen wij hem zoo aan, in die Ooster- | |
[pagina 2]
| |
sche temperatuur. Maar toch nooit als iemand, die onder het werk alles vergeten heeft en den boel laat slingeren waar hij terecht komt. Trouwens, geestelijk maakte hij een zeer moeilijken tijd door’. Deze moeilijke tijd van Louis Couperus op het Nassauplein heeft symbolisch gestalte gekregen in de tragische figuur van Eline Vere, die van de ene crisis in de andere vervalt, in een herfstige stormnacht langs het Alexanderveld het huis ontvlucht en dan tenslotte haar onontkoombare ondergang tegemoet gaat. Er is weinig psychologisch inzicht voor nodig om te begrijpen dat in Elines ziel vol tegenstrijdigheden heel veel van Couperus' eigen aanpassingsmoeilijkheden door hem geobjectiveerd en overwonnen zijn. Eline Vere, zo weten wij van de schrijver zelf, is ontstaan uit dépit. Couperus' gedichten uit die Nassaupleinjaren mogen bij Jan ten Brink en een aantal van diens tijdgenoten in de smaak gevallen zijn, de jonge Tachtigers in Amsterdam hadden er niet veel mee op. En dat terwijl de dichter ze toch met zoveel liefde en overtuiging geschreven had! Het moet een hele slag voor hem geweest zijn. Hij liet de nederlaag echter niet op zich zitten en zette zich, drie jaar na de verhuizing naar Surinamestraat 20, tot het schrijven van een klassieke roman die gewoon ‘een lollig boek’ had moeten worden,Ga naar eind2 zogenaamd ontstaan in ‘een onartistieke bui’.Ga naar eind3 In een brief van mei 1888 zou hij desondanks aan zijn zuster Trudy in Indië schrijvenGa naar eind4: ‘Mijn werk heeft mij den geheelen winter vervuld en ik heb mijn boek met liefde geschreven, met meer liefde dan ik ooit vaerzen schreef’. Zijn zuster mevrouw C.R.G. Vlielander Hein-Couperus herinnert zich in 1923 die tijd nog goed, als zij zegtGa naar eind5: ‘Louis begreep zelf, dat verzen niet zijn diepsten aanleg bloot gaven, en hij schreef Eline Vere. Het ontstaan daarvan heb ik meegemaakt. Maar veel er van thuis vertellen deed hij niet. We wisten met verbazing en ontzag: “Louis schrijft een roman”. Voorlezen, stukken er uit, deed hij bij zijn oudste getrouwde zuster, waar ook zijn “nichtje” woonde, zijn latere vrouw. Heel gauw ging ze voor hem overschrijven. Toen al leefde ze in alles met hem mee’. Nog in zijn poëtische periode las Couperus volgens Netscher bij voorkeur Potgieter en Vosmaer naast Leconte de Lisle.Ga naar eind6 Théophile Gautier, Alfred de Musset en Emile Zola zouden niet strikt tot zijn lievelingsauteurs behoord hebben. Dit laatste kan niet geheel juist zijn: voor Zola in elk geval heeft Couperus tot in zijn laatste jaren meer dan gewone bewondering gehad. Tevens is het niet goed te begrijpen, waarom Netscher verder Gustave Flaubert en Paul Bourget niet noemt. Zij hebben onmiskenbaar hun invloed uitgeoefend, evenals Tolstoi, wiens Oorlog en Vrede letterlijk in Eline Vere genoemd wordt. Over Couperus' werkwijze zegt Netscher:Ga naar eind7 ‘In den aanvang was Couperus een langzaam, ja, haast peuterig werker. Hij schreef toen nog weinig, en wat hij produceerde, kostte hem toen veel tijd. Nooit heeft hij uitgemunt door handige in-elkaar-zetterij, snelheid van productie, maar in den beginne kenmerkte hij zich door erg voorzichtig, bijna angstvallig werken’. Dit gold niet alleen voor de vroege Couperus van de gedichten, want nog in 1898 deelt Hermine C. meeGa naar eind8: ‘Wat je niet begrijpt is hoe meneer Couperus toch altijd weet te werken. Ik heb hem er eens naar gevraagd, en hij vertelde dat ie er zich bepaald in getraind had, om overal te kunnen schrijven. Maar hij doet 't ook zoo langzaam. 'n Halve pagina per dag vindt ie al mooi. En nooit iets veranderen of uitschrappen!’ De langzaam schrijvende Couperus werkte echter met vaste regelmaat, en dit verklaart zijn grote en vooral vrijwel onafgebroken productie. Op 6 december 1886 legde hij zijn examen M.O. Nederlands met succes af.Ga naar eind9 In de laatste decemberdagen van i887 begon hij aan Eline Vere,Ga naar eind10 dat in ruim vijf maanden ontstaan moet zijn en dus in zijn geheel het werkstuk is van een vierentwintigjarige. Van 17 juni tot 4 december 1888 verscheen het boek als | |
[pagina 3]
| |
feuilleton in Het Vaderland. In die jaren stond deze courant bekend als een ‘staat- en letterkundig nieuwsblad’.Ga naar eind11 De redactie stelde eisen en telde als medewerkers bij voorbeeld niet alleen Carel Vosmaer, die er zijn studie over Multatuli ‘Een zaaier’ in gepubliceerd had, maar ook Allard Pierson en Jan ten Brink. Door de activiteit van de muziek-criticus Dr. J. de Jong begon het dagblad als eerste in Nederland een kunstrubriek.Ga naar eind12 Redacteur buitenland was de nog jonge Gerrit Jäger. Dank zij hem en bovendien door invloed van Jan ten Brink werd de aandacht op het handschrift van Eline Vere gevestigd, dat vervolgens in afleveringen in de courant werd geplaatst. Later - op 14 september 1890,Ga naar eind13 dus niet bij het verschijnen in 1889 van de eerste druk in boekvorm - heeft Couperus de roman aan Jäger opgedragen. Deze komt in Metamorfoze voor, vermomd als de sombere Dolf den Bergh. Hij heeft geen gelukkig leven gehad. In 1894 verdronk hij zich in het Haagse Ververschingskanaal.Ga naar eind14 Couperus' precieze werkwijze in die tijd staat er borg voor dat hij wat de compositie betreft een tamelijk nauwkeurig uitgewerkt schema bij de hand moet hebben gehouden. Het is op grond van een recente vondst niet oninteressant eens na te gaan hoe hij de ‘tijd’ in de roman heeft gebruikt. Wij weten nu wel dat het een roman was die over het doen en laten van zijn Haagse medeburgers ging, maar waren dit stadgenoten uit 1887/8 of uit vroegere jaren? Indien het laatste het geval zou zijn, kunnen wij het boek dan zien als een spiegel van Couperus' eigen leven in het begin van de jaren tachtig?
Kort geleden heeft M. Klein een bijzonder aardige ontdekking gepubliceerd.Ga naar eind15 Hij onderzocht eens wanneer in Den Haag nu eigenlijk precies Charles Gounods Le Tribut de Zamora is gezongen, de opera die Eline Vere nog tamelijk in het begin van de roman in de schouwburg gaat horen. Er blijken verschillende opvoeringen van te hebben plaats gevonden, op een na allemaal in het jaar 1883. De première ging op 10 maart, en werd gevolgd door acht herhalingen, vier in maart en vier in april. Na het zomerreces kon men op zaterdag 15 december de opera nogmaals horen. Met een laatste opvoering op 10 maart 1884 werd de reeks besloten. Couperus moet in de roman de opvoering van 15 december 1883 hebben beschreven, die hij daar dan wel naar eind november verplaatst. In het boek is het namelijk winter, en 15 december is in de reeks dus de enige operavoorstelling die in aanmerking komt. Dit geeft ons de sleutel in handen om het tijdsverloop van Eline Vere nauwkeurig vast te stellen. Nu wij weten wanneer de roman als kroniek van eigentijds leven precies begint, kunnen wij ook bepalen wanneer het verhaal eindigt. Wij zullen zien dat op ongeveer drie vijfde van het boek een caesuur is aangebracht, als Eline het huis van Betsy op het Nassauplein de rug toekeert, en dat deze caesuur overeenkomt met het tijdstip waarop de familie Couperus van het Nassauplein naar de Surinamestraat verhuist: in het jaar 1884. Het tijdsverloop van Eline Vere ontwikkelt zich als volgt. Het boek begint tegen het einde van november 1883, als het al koud is (i c.ii: ‘in den besneeuwden tuin’). Een dag later wordt dit bevestigd (iy c.v: ‘Het was in de laatste dagen van November en een strenge winter was vroeg ingevallen’. Eline is op dat ogenblik drieëntwintig jaar, zegt de tekst, en zij is dus in 1860 geboren). Die zelfde avond gaat zij naar Le Tribut de Zamora en hoort er de nieuwe bariton Fabrice zingen. In werkelijkheid blijkt deze voor Eline aantrekkelijke figuur nu Seguin geheten te hebben. Vermoedelijk zes dagen later is er een bal (y c.i: ‘Er was ongeveer een week verlopen na de tableaux-vivants’). De hoofdstukken hierna spelen zich af vóór Sint Nicolaas. Dit feest wordt pas beschreven in viii c.i (‘Het was den 5den December’). Hoofdstuk ix c.l speelt kort daarna (‘Het was een paar dagen na den St. Nicolaasavond’), als Eline nieuwjaarskaartjes gaat kopen en zich en passant vier portretten | |
[pagina 4]
| |
van Fabrice aanschaft. Kerstmis komt noch als tijdsaanduiding noch als gebeurtenis ook maar enigszins ter sprake. Inxi c.ii is het 1884 (‘Nieuwjaar was gekomen met harde vorst’). Op 20 januari viert Eline haar vierentwintigste verjaardag (xii c.iii: ‘Den volgenden dag was het de 20ste Januari, heur verjaardag’). In de hoofdstukken daarna blijft het flink vriezen, een kou die het einde van Elines hartstocht voor Fabrice begeleidt (xiv c.i: ‘waarin ze drie maanden geleden voor het eerst... Fabrice had gezien...’). Het moet dan eind februari zijn. In het daarop volgende voorjaar verlooft Eline zich met. Otto van Erlevoort, vermoedelijk nog in april gezien kort daarna xvi c.i (‘Het was een frissche, heldere dag in Mei’). Haar nieuwe liefde wordt begeleid door de warme dagen van de vroege zomer. In xvii c.vi wordt de op de Horze spelende periode aangekondigd. Eline zal er eind juli naartoe gaan ‘om gedurende de geheele maand Augustus in Gelderland te blijven’. Begin september komt zij weer terug (xx c.ii ‘het was September’), en spoedig is er sprake van dat zij in november zal trouwen (xxii c.i: ‘dat zij het toch vreeslijk zou vinden in November te trouwen’). Kort daarna verbreekt Eline haar verloving. Tijdens een oktoberstorm ontvlucht ze Betsy's huis aan het Nassauplein. In xxv c.i logeert zij al een maand bij de Ferelijns als haar oom Daniël haar daar bezoekt. De kalender toont haar de fatale datum van haar verworpen huwelijksdag: ‘Met groote, zwarte cijfers zag zij er: 15 November’. Eline gaat daarna voor anderhalf jaar weg uit Den Haag, op reis met haar oom. Tot zover is het boek dus als een zich gelijkmatig ontwikkelende kroniek opgebouwd, die vrijwel precies een jaarcyclus bestrijkt: van november 1883 tot november 1884. De compositie volgt de seizoenen nauwkeurig naar de kalender. Exacte data als Sint Nicolaas, de verjaardag, de trouwdag, geven de vaste aanknopingspunten. Na deze caesuur echter, wordt de roman wat losser van constructie. Toch kan het tijdsverloop ook dan nog vastgesteld worden. Het verhaal gaat verder van mei 1886 (xxvi c.i: ‘Anderhalf jaar was verloopen’; ii: ‘De dag werd bepaald op 30 Mei’) naar begin juni (xxvii c.i: ‘Het was in het begin van Juni’) en eind juni (xxix c.iii ‘Georges en Lili waren sedert een maand in hun huisje’). Hoofdstuk xxx speelt in juli (c.ii ‘Het was, na een warmen Julidag,’), evenals xxxi (c.iv: ‘stovende in de Juli-ochtendzon’). In xxxii c.i is het herfst (‘nu de eerste herfstkoelte haar frisch in het gelaat woei’) en wordt het winter (‘De winter kwam’). Kerstmis wordt ook ditmaal volstrekt genegeerd. In xxxiii c.vi is het ‘de dag vóór Oudejaarsavond’, waarna c.vii die laatste avond van 1886 zelf beschrijft (‘Dien volgenden avond, omstreeks half tien’) en c.ix ergens begin januari speelt (‘Er verliep een groote week’). In xxxiv2 c.iiiGa naar eind16 is het maart 1887 geworden (‘een koude, geeselende Maartsche regen’), in c.v mei (‘Het was nu Mei geworden). Dat is de maand waarin, op een niet precies aangegeven dag ‘in het midden van die maand’, Eline Vere sterft terwijl de avond valt. Zij is dan zevenentwintig jaar. De roman eindigt tenslotte met een afsluitend hoofdstuk xxxv c.i, dat begint als er na haar dood ‘meer dan een jaar verloopen is, en ophoudt ‘in het midden van den zomer’ (c.ii), dat wil dus zeggen de zomer van 1888. Het merkwaardige is nu dat dit tijdstip weinig verschilt met het ogenblik waarop Louis Couperus zelf ook een punt achter de laatste regel van zijn manuscript zette.Ga naar eind17 De roman bestrijkt een tijdsverloop van ruim viereenhalf jaar. Het waren dezelfde viereenhalf jaar die Couperus achter de rug had toen hij zijn pen neerlegde.
Wij krijgen hierdoor een beter begrip van Couperus' werkwijze als jong romancier. Aan de compositie ligt als hecht stramien waar hij met fantasie op verder kon borduren een netwerk van hem goed bekende situaties en hier en daar zelfs werkelijke gebeurtenissen ten grondslag. De tableaux vivants van november 1883 bij de familie Verstraeten moeten geïn- | |
[pagina 5]
| |
spireerd zijn op voorstellingen van dit type die Jan ten Brink zowel in zijn Haagse huis Korte Molenstraat 15 als ook later, na zijn benoeming tot hoogleraar aan de Leidse Universiteit - hij aanvaardde zijn ambt op 11 juni 1884 - in zijn woning Apothekersdijk 27 te Leiden graag ensceneerde. Op de invloed hiervan is al gewezen door Francine Schregel-Onstein.Ga naar eind18 Zij weet te vertellen dat Couperus bij deze gelegenheden iedereen geweldig liet zwoegen maar zelf nauwelijks een hand uitstak: hij oefende alleen maar kritiek uit, die hem overigens graag werd vergeven om de ‘voornaamheid van een grand seigneur, wiens zelfingenomenheid ontwapent’. ‘Alleen bij een z.g. “klassiek tableau” met b.v. een stervende poëet wilde hij deze wel voorstellen - wat hij dan uitnemend volbracht’. Als wij de beschikking zouden hebben over brieven van familie en vrienden uit die tijd, zouden wij waarschijnlijk ook over de personen uit het boek meer te weten kunnen komen. Enerzijds heeft zijn zuster mevrouw C.R.G. Vlielander Hein-Couperus later weliswaar verklaard:Ga naar eind19 ‘Natuurlijk inspireerde hij zich op zijn omgeving, maar hij gaf geen portretten, zooals Emants deed, naar ik meen. Uit Emants' novellen kun je Hagenaars herkennen. Louis zette werkelijk den neus van den één boven den mond van den ander’. Anderzijds liet zij daar echter onmiddellijk op volgen: ‘In Eline Vere komt zoo'n aardig troepje kinderen voor, dat nat naar huis rijdt na een buitenpartij [...] dat was mijn troepje’ (xix c.vi). Dit betekent dan toch wel dat leden van de familie Vlielander Hein aanwijsbaar een rol hebben gespeeld in de roman. In het boek komt een tweede buitenpartij voor (xviii c.ii): ‘De tocht ging naar een boer, welbekend bij de Verstraetens’. Ook in dit geval heeft Couperus misschien herinneringen aan een door Jan ten Brink georganiseerde toer verwerkt. Rijdt de familie Verstraeten met haar gasten in een Jan-Plezier de Loosduinse Weg af, de Ten Brinks gingen met Couperus en enkele jongelui naar de Keukenhof.Ga naar eind20 Wegens het losbarsten van een regenbui moest men daar de wijk nemen naar een boerderij. Wat hier gebeurde, heeft Couperus in de roman wijselijk niet gebruikt: ‘Bij het verschijnen van een jongen met een koe’, aldus Francine Schregel-Onstein, ‘verschool de vaak hardnekkig flauwe Louis zich, gilletjes slakend, achter een dochter van Ten Brink, waarbij de jongen hem dadelijk toevoegde: “Ja, past u maar op, M'nheer, want ze heeft nog niks gegeten!”’Ga naar eind21 Het lijkt kortom niet uitgesloten dat de familie Verstraeten enigszins op de familie Ten Brink moet zijn geïnspireerd. Deze veronderstelling wordt versterkt door een ander gegeven. De kaartjes voor Le Tribut de Zamora krijgt Eline Vere in het boek van mevrouw Verstraeten (iv c.v), die een vaste loge in het theater heeft maar er die avond geen gebruik van zal maken. Jan ten Brink was te Den Haag tot aan zijn vertrek naar Leiden in 1884 commissaris van de Haagse schouwburg en beschikte daar altijd over twee vrijplaatsen.Ga naar eind22 Groot liefhebber van het toneel, heeft hij zelfs met Sarah Bernhardt gecorrespondeerd, en toen deze beroemde actrice in Den Haag speelde, spoorde hij zijn leerlingen aan de voorstelling bij te wonen en haar na afloop een serenade te brengen. Couperus moet hier getuige van geweest zijn. In mei 1883 schreef hij aan zijn zuster in Indië over zijn debuut in Nederland: in het juli nummer zou door tussenkomst van Ten Brink zijn opus 1 nr. 1, het gedicht Erinnering verschijnen. Zijn zwager G.J.P. [de la] Valette heeft dit, niet meer bewaarde, epistel gelezen en geboekstaafd:Ga naar eind23 ‘Aan het eind van dienzelfden brief vier bladzijden met minutieuze beschrijvingen van Sarah Bernhardts toiletten in Fédora [Victorien Sardou], zwaar van goud brocaat en hermelijn, overwolkt met crême kant, een burnou ruischend van zwaar gebrocheerd vieil-or satijn, in de hand een eventail géant van schildpad met goudgele struisveeren’. - Sarah Bernhardt heeft Fédora op 12 december 1882 te Parijs voor het eerst gespeel.Ga naar eind24 De voorstellingen | |
[pagina 6]
| |
werden voortgezet tot in april 1883. Gedwongen door schulden heeft zij daarna een tournée gemaakt die haar behalve in de Franse provincie ook in België, Nederland en Engeland heeft gebracht. Couperus heeft de voorstelling die hij in Den Haag heeft bijgewoond, en dus ook de serenade, niet in Eline Vere kunnen gebruiken omdat het historische tijdschema van de roman, die immers pas in november 1883 begint, dit niet toeliet. Toen Eline Vere als boek verscheen, schreef hij in april 1889 aan zijn zuster Trudy op Java:Ga naar eind25 ‘Oh, it is very delight - to create psychologically human beings, and I long to hear your opinion about the dramatis personae of Eline. Here in the Hague they say they are all portraits, but I can assure you, they are pure fiction, hut of course: getoetst aan de werkelijkheid. Do you think Eline “een goed uitgewerkt, natuurecht mensch?”’. - Deze getoetste werkelijkheid moet waarschijnlijk toch niet onderschat worden. Er zijn immers veel redenen om te veronderstellen dat de Verstraetens hun bestaan aan de familie Ten Brink danken en dat de Van Erlevoorts veel te maken hebben met leden van de, grote, familie Vlielander Hein. Zij ook hebben voor Couperus in die jaren het meest betekend. In het Couperusgezin zelf was toen al niet veel vertier meer voor hem te vinden. De meeste broers en zusters waren getrouwd en het huis uit. Als laatste vertrok zijn broer Frans in 1884 naar Indië. Men kan zich afvragen of het optreden van de ziekelijke Vincent, die eind juli 1884 zijn intrek in het huis aan het Nassauplein neemt, misschien voor een klein gedeelte kan zijn ingegeven door wat er aan de hand was met Couperus' ongehuwde broer Petrus Theodorus.Ga naar eind26 Deze was tussen 1880 en 1883 al met verlof wegens ziekte uit Indië teruggekomen. Op 19 maart 1883 was hij benoemd tot controleur eerste klasse, maar reeds in 1884 kwam hij opnieuw wegens ziekte terug. Dit tweede verlof duurde tot 15 mei 1886, toen hij eervol uit 's lands dienst ontslagen werd. Deze oudere broer (geboren 1849) werd, of was reeds, geestesziek en is vervolgens opgenomen in Meerenberg. Tussen 1884 en mei 1886 was hij de enige broer thuis. Couperus heeft, gevoelig als hij was, ongetwijfeld sympathie voor hem gekoesterd en in de zielsziekte van zijn broer misschien eigen onzekerheden en problemen herkend. Het mededogen dat Vincent - in het boek een neef van Eline en Betsy - zijn jonge nicht inboezemt, kan berusten op deze in werkelijkheid dus vergelijkbaar bestaande relatie. Het is opvallend dat in het boek Vincent eerder als zwak en hulpeloos dan als een door en door slecht mens getekend wordt. Wat overigens niet wegneemt, dat de Vincent-figuur natuurlijk wel een enigszins caricaturale vertekening van Petrus Theodorus moet zijn geweest: zo dat men hem niet meer heeft herkend.Ga naar eind27 Een feit blijft dat de gezinssituatie in 1884 zeker geleid kan hebben tot de door Couperus beschreven gevoelens en spanningen. Dit alles blijft natuurlijk volstrekt hypothese. Maar het is onmiskenbaar merkwaardig dat de terugkeer van de zenuwzieke broer in het ouderlijk huis vrijwel precies blijkt samen te vallen, in de tijd, met het optreden van Vincent in de roman. Al deze vermommingen zijn Couperus goed afgegaan, en hijzelf als Eline Vere is vermoedelijk evenmin gemakkelijk herkend. Zijn zuster Catharina heeft meegedeeld:Ga naar eind28 ‘Men heeft beweerd, dat Eline Vere een bepaald meisje voorstelde. Ik geloof er niets van; ik zou niet weten wie. Wel wàren de meisjes in dien tijd nogal dweepachtig aangelegd. Een zekere tea-room werd bestormd met hun bezoek, als ze maar durfden verwachten, dat een bekend Fransch tenor daar zou kunnen komen theedrinken. Dat zijn van die kleine gegevens, waaruit in hèm de conceptie groeide. Hij was ook dol op ouderwetsche opera's: Trouvère, Profeet; als iemand er uit begon te zingen, viel hij in en acteerde er bij’. Tijdens de sterfscène in xxxiv c.vi acteert Eline Vere nog altijd, maar in het boek dan wel voor het laatst! Wat tenslotte Fabrice betreft, uit het door M. Klein teruggevonden programmablad weten | |
[pagina 7]
| |
wij nu dus dat deze figuur geïnspireerd is op de tenor Seguin, die in Le Tribut de Zamora de partij van Ben Saïd zong. Klein preciseert:Ga naar eind29 ‘Van Théo Fabrice wordt in Eline Vere verteld, dat hij in het seizoen waarin Le Tribut werd opgevoerd, debuteerde en wel in drie opera's: de eerste maal was hij opgetreden in Hamlet, daarna in Le Tribut de Zamora, en tenslotte Guillaume Tell. De bariton die in werkelijkheid Le Tribut gezongen heeft, Seguin, zingt in 1882/1883 in exact dezelfde opera's, zij het dat hij eerst in Guillaume Tell opgetreden is (7 december 1882) en daarna pas in Le Tribut (première 10 maart 1883).’ Hieruit zien we hoe betrekkelijk nauwkeurig Couperus een kroniek van Haags leven uit die periode heeft geschreven. Het nieuwe gegeven maakt tevens een eind aan de strijdvraag wie ‘Fabrice’ geweest is. In 1938 berichtte de NRCGa naar eind30 dat men hiervoor wel de bas Vanni Marcoux heeft aangezien, maar dat dit niet juist kon zijn daar deze dus geen bariton was en bovendien pas in 1907 in Den Haag zou zijn verschenen. De courant kwam met een alternatief: ‘Toen in den loop van het vorige jaar de bekende Fransche zanger Paul Lhérié op hoogen leeftijd was gestorven, is in herinnering gebracht, dat hij op de Haagsche planken de eerste José uit Carmen was geweest. Tevens is er toen op gezinspeeld, dat hij Couperus als model gediend zou hebben voor den zanger Théodore Fabrice’. Speculaties van deze aard zijn wel meer gemaakt. De naam van Seguin maakt verder debatteren overbodig. Het eerste gedeelte van Eline Vere is bijzonder hecht en overzichtelijk opgebouwd. Haar vertrek tenslotte, in november 1884, markeert in Couperus' eigen leven een zekere caesuur. Niet alleen verhuisde de familie naar het in dat jaar gebouwde huis Surinamestraat 20, ook vertrok Jan ten Brink naar Leiden. Hoewel Couperus daar lessen bij hem is blijven nemen aan de Apothekersdijk, miste hij van dat ogenblik af toch een stuk gezelligheid aan Haags leven met veel toneel, opera en tableaux vivants waarvan Ten Brink en zijn gezin het middelpunt waren. Dat de roman op dit punt voor anderhalf jaar afbreekt, kan geen toeval zijn. In Couperus' leven trad een nieuwe fase in. Naar wat in dit verband de terugkeer van zijn geesteszieke broer uit Indië voor hem en zijn ouders betekend heeft, kunnen wij helaas alleen maar gissen. Couperus heeft later veel van zijn boeken veroordeeld maar voor Eline Vere heeft hij duidelijk een zwak behouden. Tegen André de Ridder verklaarde hij in 1916:Ga naar eind31 ‘Wat zal ik u van Eline Vere zeggen?... 't Is mijn oudste dochter... en ik houd nog altijd zeer veel van haar, met al haar fouten... 't Is stellig een goed boek voor een jongen schrijver van 28 [lees: 24] jaar... er is heel de fraicheur van de jeugd in... Eline zelve was voor mij een teedere liefde...’. -Elisabeth Couperus-Baud heeft het boek in 1917 bewerkt voor het toneel.Ga naar eind32 In oktober 1918 werd het door het Hofstad Tooneel gespeeld in het Theater Verkade. De kritieken waren over het algemeen slecht, afgezien van de creatie die Else Mauhs van de hoofdrol maakte. Couperus is daar erg ongelukkig over geweest. Hij had de première natuurlijk zelf met Elisabeth van uit een loge gevolgd. De ochtend na het duidelijke échec van deze voorstelling bezocht G.H. 's-Gravesande de schrijver. ‘Jonge man’, zei Couperus tegen hem,Ga naar eind33 ‘schrijf nooit voor het tooneel, want het is afschuwelijk om de onverschilligheid te voelen van het publiek voor een vrouw waarvan je zoo gehouden hebt.’Ga naar eind34 |
|