Maatstaf. Jaargang 28
(1980)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 89]
| |
Charles B. Timmer Was N.A. Bokowilson een dichter?‘The dividing line between prose and poetry in some of the greatest English or American novels is not easy to draw.’ In zijn inleiding tot het proza van de Russische dichteres Marina Tsvetajeva schreef de Russische dichter Jozif Brodski het volgende: ‘Iedere gedachte van “gelijkheid” is vreemd aan de natuur van de kunst en het denken van iedere literator verloopt hiërarchisch. In die hiërarchie staat de dichtkunst hoger dan het proza en de dichter - in principe - hoger dan de prozaschrijver. Dit komt niet alleen doordat de poëzie in feite ouder dan het proza is, maar ook omdat een dichter die geen stof voor zijn poëzie meer heeft altijd nog een artikel of een essay kan gaan schrijven, terwijl een prozaïst in een dergelijke situatie nauwelijks op het idee zal komen te gaan dichten.’Ga naar eind2 Inderdaad, zo gaat het in deze wereld toe: ook een beeldhouwer zal, als hij geen ‘beelden’ meer kan vinden om te ‘houwen’, niet gauw op de gedachte komt dan maar te gaan componeren. Blijkbaar bestaat er in het totale complex van de kunst een soort kaste-systeem, net als in het maatschappelijke leven van India, een onwrikbare indeling van paria tot Brahmaan, of wel in de literatuur de klimmende lijn van het ‘ingezonden stuk’ tot aan de hoogste status, die van de poëzie. Er zijn echter grensovergangen mogelijk, liever gezegd, plotselinge, verrassende metamorfosen tussen aan elkaar verwante kunstdisciplines. Dan doen er zich gevallen voor, waarin de betreffende kunstenaars zelf niet meer weten wat zij zijn. Of gevallen, waarin zij wanen iets anders te zijn dan zij zijn. Een eclatant voorbeeld hiervan in de moderne literatuurgeschiedenis wordt gegeven door twee eminente prozaschrijvers, critici en dramaturgen, die zich hardnekkig als dichters aan de wereld wilden presenteren - die zich dus (in de zin van Jozif Brodski) in de ‘hogere’ kaste of hiërarchische categorie van de poëzie geplaatst wilden zien. Het gaat om twee Amerikaanse prozaïsten, beiden behept met een geheime liefde voor de Russische letteren. Het gaat om de literaire scherpslijper Vladimir Nabokov en om de goedhartige bullebijter Edmund Wilson. Twee, zoals gezegd, eminente prozaïsten die ruim een kwart eeuw met elkaar in briefwisselingGa naar eind3 hebben gestaan en elkaar in hun brieven als vrienden het felst in de haren zaten, wanneer zij wederzijds hun dichterschap wilden bewijzen en hun meesterschap over de techniek van het vers voor elkaar wilden demonstreren. Vanzelfsprekend met volmondige schriftelijke erkenning - als beleefde heren - van elkaars verdiensten op dit terrein, hetgeen blijkt uit citaten als: Nabokov aan Wilson op 13 december 1942: ‘I liked both your verse and prose enormously.’ (Letters, p. 90); Wilson aan Nabokov op 19 september 1942: ‘I think that this [...] poem is probably your best yet of verses in English.’ (Letters, p. 84); het gaat om een gedicht ‘Exile’ uit The New Yorker, op 24 oktober 1942 aldaar gepubliceerd. Op grond van de door beiden in de loop der jaren gepubliceerde verzenbundels moet men | |
[pagina 90]
| |
ervan uitgaan dat Vladimir Nabokov en Edmund Wilson dichters waren, immers, wie bundels gedichten het licht laat zien, houdt vol een dichter te zijn, althans zo lang een critisch onderzoek van derden - van lezers dus - geen twijfel op dat dichterschap werpt. Vladimir Nabokov heeft in het Russisch veel poëzie geschreven en doen verschijnen. Zowel in Russische tijdschriften als in een tamelijk omvangrijke verzamelbundel. Maar dit werk moet hier buiten beschouwing blijven, omdat het geen vergelijkingsmateriaal oplevert. Het gaat mij hier om Nabokov als Engels-Amerikaans dichter. Onder die gezichtshoek is hij merkwaardigerwijze nooit voldoende bestudeerd en critisch geëvalueerd. Geen der vele bijdragen in de uitgebreide ‘Wisconsin’-bundelGa naar eind4 maakt ook maar met een enkel woord gewag van Nabokovs dichterschap. En het spreekt vanzelf dat hij eerst als Engels-Amerikaans dichter de Amerikaanse dichter Edmund Wilson nader kan treden. Kort na hun kennismaking, op 20 oktober 1941, schreef Edmund Wilson aan Vladimir Nabokov: ‘I haven't really told you, why I like your book so much. It is all on a high poeticGa naar voetnoot* level, and you have succeeded in being a first-rate poet in English...’ (Letters, p. 50). Het opmerkelijke nu is dat Nabokov deze lof krijgt toegezwaaid voor een roman, althans een prozawerk: The Real Life of Sebastian Knight. In zijn antwoord, op 21 oktober 1941, schrijft Nabokov: ‘I am a little ashamed to confess that the other day I wrote my first English poem and sent it to WeeksGa naar eind5 who called it “a darling”...’ (Letters, p. 51). Op dit punt gekomen doet zich voor mij de vraag voor: wat is een dichter? Iemand die wel eens een vers heeft geschreven? Een verdienstelijk vers, een geniaal gedicht zelfs? (Stel dat het voor iemand die dat deed mogelijk zou zijn daarmee te volstaan). Of is een dichter hij of zij die zich door het zich voortdurend in dichtvorm te uiten onttrekt aan het verwijt dat die hij of zij zich ook in een andere vorm verstaanbaar had kunnen maken? Om de beantwoording van deze examenvragen te omzeilen vraag ik opnieuw aandacht voor een uitspraak van de Russische dichter Jozif Brodski in zijn inleiding bij het proza van de Russische dichteres Marina Tsvetajeva: ‘Op een paar kleine uitzonderingen na hebben alle min of meer grote schrijvers van de laatste tijd hun offer aan de dichtkunst gebracht. Sommigen, als bijvoorbeeld Nabokov, hebben tot het einde hunner dagen hun best gedaan zichzelf en hun omgeving ervan te overtuigen dat zij toch - misschien zelfs in de eerste plaats - dichters waren.’ Het is dan wel merkwaardig - en tegelijk voor beide dichters in hun poëtisch hiernamaals wel sneu - dat Simon Karlinsky in zijn briljante inleiding tot de ‘Nabokov-Wilson Letters’ geen woord zegt over Nabokov en Wilson als dichters, zelfs geen toespeling maakt op problemen van hun dichterschap, terwijl hij wel uitvoerige beschouwingen wijdt aan hun sociaalcritische en politieke opvattingen, hun literairhistorische inzichten, kortom, dat hij vrijwel alle aspecten van hun geestelijke constitutie behandelt behalve - en dit is toch opvallend - hun beider dichterschap, waaraan zij zoveel waarde hechtten. Door Brodski, een betrouwbare gids, hij kon immers behalve de Engelse ook de Russische Nabokov lezen, zijn wij op een bepaalde kant opmerkzaam gemaakt van de auteur van Lolita, Pnin, Pale Fire, etc., een kant van Nabokov die voor hem blijkbaar heel veel betekende, maar voor zijn lezers eerder een curieuze ‘uitspatting’ was. In een boekbespreking in The New Statesman and Nation van 7 augustus 1948 schreef de Engelse criticus Philip Toynbee: ‘Mr. Nabokov is a deft and loyal translator. He has not the dubious advantage of being himself a poet.’ In 1961, toen Jozif Brodski zijn gevecht, niet met de Muzen, maar met N.S. Chroesjtsjov nog leveren moestGa naar eind6, had ik reeds een bundel Engelse verzen van Vladimir Nabokov voor mij liggen onder de laconieke titel Poems (1942-1960).Ga naar eind7 | |
[pagina 91]
| |
Het is geen omvangrijke bundel, het boekje bevat veertien gedichten, tezamen drieënveertig bladzijden, de meeste gedichten zijn dus tamelijk lang. Een fragment kan de lezer overtuigen waar de poëtische kracht ligt:
Response of a gentle scholar
1[regelnummer]
My back is Argus-eyed. I live in danger.
2[regelnummer]
False shadows turn to track me as I pass
3[regelnummer]
and, wearing beards, disguised as secret agents
4[regelnummer]
creep in to blot the freshly written page
5[regelnummer]
and read the blotter in the looking-glass.
6[regelnummer]
Behold the slogan! Passionate but pure!
7[regelnummer]
Successful Treatment for the Poet's Curse!
8[regelnummer]
Lee Wilson Dodd can look at literature
9[regelnummer]
and never sleep at night a wink the worse!
10[regelnummer]
Let me allude, before the spell is broken
11[regelnummer]
to Pushkin, rocking in his coach on long
12[regelnummer]
and lonely roads: he dozèd, then he woke,
13[regelnummer]
undid the collar of his travelling cloak,
14[regelnummer]
and yawned, and listened to the driver's song.
15[regelnummer]
Academies shall crown the novelist
16[regelnummer]
who, squeezing, makes a theme - as smooth as plush! -
17[regelnummer]
which might have broken Dostoevsky's wrist,
18[regelnummer]
run out and lie like ribbon on the brush. -
19[regelnummer]
We gentle students of the dead,
20[regelnummer]
we've known them long and marked them well -
21[regelnummer]
who seek among the books a bed,
22[regelnummer]
ill-shod, unshaven, foul to smell,
23[regelnummer]
and marked you others, better-shod,
24[regelnummer]
among the books who beg to creep
25[regelnummer]
to planes of being chaste but odd:
26[regelnummer]
not literature nor life nor sleep.
Er is een ‘mind of a gentle scholar’ voor nodig om te ontdekken, wat er met dit gedicht aan de hand is. Om er achter te komen dat de regels 1-5 uit Nabokovs gedicht ‘An Evening of Russian Poetry’ komen (Poems, p. 22), maar de regels 6-9 van Nabokovs vriend, de criticus, schrijver en dichter Edmund Wilson stammen (uit diens bundel, Poets, Farewell!Ga naar eind8) en wel uit het gedicht ‘American Masterpieces’ (p. 16); dat de regels 10-14 wederom van Nabokov zijn uit zijn voornoemd gedicht, maar de regels 15-18 het vervolg zijn van Edmund Wilsons ‘American Masterpieces’ en dat de regels 19-26 ten slotte uit Wilsons gedicht ‘Response of the Gentle Scholars’ zijn gehaald en te vinden zijn in zijn tweede bundel verzen, Note-Books of Night, p. 25.Ga naar eind9 De conclusie uit dit poëtische experiment is dat er eigenlijk - en met enig goed recht - gesproken kan worden van één uit twee personen bestaande schrijver/dichter, die wij als N.A. Bokowilson in de literatuur willen introduceren. Wanneer ik de drie, hier wel wat boosaardig tot één gedicht aaneengemetselde fragmenten nader onder de loep neem en naar de oorzaak zoek van het fenomeen dat zulk een versmelting vrijwel naadloos geschiedt en daarbij nog een toch wel acceptabel geheel heeft opgeleverd, kom ik terecht bij het punt, dat ik met dit spel bereiken wilde: de sleutel tot het bestaan van de imaginaire dichter N.A. Bokowilson is tegelijk de sleutel tot de dichtkunst van zowel Edmund Wilson als Vladimir Nabokov: en die sleutel is gevormd uit een legering van rijm en retorica, of wel: de welsprekendheid toegepast als poëtische kunstgreep. De Nabokoviaanse zinswending ‘creep in to blot the fresly written page/and read the blotter in the looking-glass’ bereidt de Wilsoniaanse retorische uitroep ‘Behold the slogan! Passionate but pure!’ op een onverbeterlijke wijze voor en keert dan in regel 24 weer, in Wilsons: ‘[...] who beg to creep to planes of being chaste but odd:/not literature nor life nor sleep.’ Het summum van meesterschap, volgens Nabokov gelegen in Poesjkins ‘non-attachment’ ten aanzien van het genie, wordt door hem verwoord in ‘[...] undid the collar of his travelling cloak/and yawned, and listened to the driver's song’, waarop als tegen-echo uit het bos van het proza Wilsons constatering van het totale ‘engagement’ terugklinkt: ‘The novelist/who, squee- | |
[pagina 92]
| |
zing, makes a theme [...] which might have broken Dostoevsky's wrist [...]’ In het geciteerde gedichtfragment van N.A. Bokowilson is niet zozeer de dichter aan het woord als wel de geniale orator, een Cicero of een met zijn taal spelende Cato die de geesten linguistisch benevelt. Dit zijn dan deze beiden ineen, Wilson en Nabokov, een tweeëenheid met Wilson misschien iets spontaner en natuurlijker, Nabokov in zijn beeld en verbeelding gekunsteld maar briljant. Het zonderlinge hierbij is dat zowel Nabokov als Wilson de grens tussen de beide ‘kasten’, tussen proza en poëzie hebben overschreden zonder dat zij eigenlijk goed wisten wat zij deden. Op een gegeven ogenblik van literaire vervoering vloeien de begrippen ‘proza’ en ‘poëzie’ samen, of liever, zij verliezen hun hiërarchische onderscheiding en worden beiden ‘brahmaan’. Wanneer men de twee verzenbundels van Edmund Wilson bekijkt, valt het trouwens meteen op, hoe weinig betekenis de auteur zelf aan dat onderscheid in categorieën hecht: beide dichtbundels bevatten tussen ‘gedichten’ door prozastukken, die een memoiristisch karakter dragen en aan voorstudies doen denken voor zijn beroemde Memoirs of Hecate County. Het titelgedicht van Edmund Wilsons bundel Poets, Farewell! (1929) eindigt met de versregels: Voices, farewell! - the silver and the brass -
I leave that speech to you who have the
tongue.
Maar dit ‘farewell!’ uit 1929 werd in 1942 door de dichter ongeldig gemaakt en herroepen: Edmund Wilson vond dat hij tóch ‘the tongue’ voor poëzie had, hij publiceerde zijn Note-Books of Night, daarna nog een bundel en - begon zijn jarenlang durende dialoog met Nabokov over de dichtkunst. Nabokov van zijn kant vertoont het dubbele kunststuk van literaire perfectie: hij ontpopt zich (dikwijls) als prozaïst, wanneer hij per se poëzie wil schrijven en hij wordt (dikwijls) in volslagen argeloosheid tot dichter, wanneer hij een willekeurig stukje proza weggeeft, bij voorbeeld, wanneer hij aan zijn vriend Wilson een krabbeltje schrijft, op 28 november 1941 (Letters, p. 53), met een tegen Henry James gerichte critische boutade die zich - door mij letterlijk geciteerd, maar nu tot gedicht gefatsoeneerd - als volgt ontplooit:
Henry James seeing a man smoking a cigar in the dark
Red tip makes one think of red pencil or
a dog licking itself; it is
quite wrong when applied to the
glow of a cigar in pitch-darkness
because there is no ‘tip’;
in fact, the glow is blunt.
But he thought of a cigar having a tip
and then painted the tip
red...
Men kan hier aanvoeren dat niets zo gemakkelijk is als proza typografisch om te zetten in poëzie, hetgeen natuurlijk in zijn algemeenheid niet waar is. Wel is het waar dat er in het gebied van de letteren geen ‘kasten’ in Indiase zin bestaan, geen absolute scheidingslijnen. En ook moet het als ‘proza’ aangebodene uiteraard zekere geheime eigenschappen in zich verborgen hebben om de metamorfose tot ‘poëzie’ met succes te kunnen doorstaan. Ik herinner mij een artikel in The New Statesman and Nation van 19 februari 1965, een notitie van de toenmalige schrijver van de bekende rubriek London Diary, John Morgan. Welnu, zijn notitie luidde, hier typografisch tot gedicht vervormd: A friend of mine
has a Russian horse.
Riding it around the countryside last
weekend,
she came across a hunt.
A red-coated man
| |
[pagina 93]
| |
rode across and addressed her:
‘What is that horse?’ he asked.
‘It is, she said, a Russian horse.’
He looked the animal up and down
and grunted.
‘Not bad for a Russian horse,’
he said
and rode away.
Hier treffen wij m.i. alle elementen aan van een perfect gedicht: een poëtisch beeld, directheid van taal, eenheid van compositie en het ‘vreemdmakende’, zoals V. Sjklovski het noemde. Maar het is niet met de intentie van gedicht geschreven, de auteur, een feuilletonist, heeft geen vermoeden gehad van wat hij deed, of liever, van wat men met zijn notitie kon doen. Hij was eenvoudig geen dichter, dat wil zeggen, iemand op zijn qui vive voor het poëtische als zeldzame sublimatie van proza, wanneer er tussen de woorden wonderlijke suggesties ontstaan en het ‘onzegbare’ - onder woorden kan worden gebracht Mijn eerste kennismaking met Edmund Wilson was niet zijn essayistisch proza, maar zijn nu tamelijk zeldzame dichtbundel Poets, Farewell! uit 1929. In toto genomen zijn deze in versvorm gegoten impressies een triomfantelijk pleidooi voor de welsprekendheid als poëtische kunstgreep - à la Victor Hugo. Dit element van welsprekendheid blijft overigens ook van kracht bij een omkering van het proces, een omzetting van Wilsons poëzie in proza. In het fragment: ‘Lieutenant-Colonel Roosevelt has unequivocally felt that nothing less will now suffice to purge the people's heart of vice and save Americans from schism than vigorous Americanism’ (Poets, Farewell!, p. 67), vormen alleen de rijmen nog de treurige ruïnes van wat volgens Edmund Wilson een gedicht moet zijn geweest, getiteld The New Patriotism.
Wanneer men de briefwisseling tussen Edmund Wilson en Vladimir Nabokov in kaart brengt, blijkt alras dat boven kwesties over collegaschrijvers, privé-zorgen en uitgeverszaken het onderwerp poëzie overheerst en wel voor een groot deel de techniek ervan, de prosodie. Daarbij concentreert van het begin van de correspondentie af beider aandacht zich op de Russische dichter A.S. Poesjkin (1799-1837). En ten slotte blijkt dat de vriendschap tussen beide schrijvers, een vriendschap van een kwart eeuw, over Poesjkin, over de poésie de l'autre (om Sartre te parafraseren) is gestruikeld: de pijnlijke en fatale steen des aanstoots was Poesjkins roman in verzen Jevgeni Onegin en de Engelse vertaling ervan door Nabokov. Helaas zijn de destijds (omstreeks 1964) vooral in de New York Review of Books gepubliceerde boze brieven over deze vertaling niet als bijlage in de Nabokov/Wilson Letters meegegeven. De briefwisseling is de neerslag van een vriendschap. Jarenlang hebben de beide bewegelijke geesten zich intensief met Russische en Angelsaksische prosodie beziggehouden, met het fenomeen verskunst als een uitzonderlijke techniek, met de problematiek van ‘Hoe maakt men verzen’ en dan niet zoals ik (alias N.A. Bokowilson) verzen maak, maar zoals de Russische dichter Vladimir Majakovski het eens in een essay van die naam heeft beschreven. Een willekeurige greep uit de brieven: Op 24 augustus 1942 schrijft Nabokov aan Wilson: ‘Dear Bunny... I do not recall what MirskyGa naar eind10 says about Pushkin's Shakespearean flexibility; but I do know that there is absolutely nothing regular or pedantic about Pushkin's iamb.’ (Letters, p. 71). En direct daraop bombardeert hij zijn arme vriend met acht bladzijden uiteenzetting over versificatie, metrum, Russisch ritme, Russisch woordaccent en de geheimen van de ‘jambe’ bij Poesjkin - alles met voorbeelden, diagrammen, kortom, met heel het gebruikelijke ‘wetenschappelijke apparaat’. Edmund Wilson laat zich niet kennen en antwoordde ‘dear Volodja’ met een op het Grieks en Engels gebaseerd metrisch systeem plus de nodige toegevoegde voorbeelden. - Dit alles gebeurde in het beginstadium van hun vriendschap. Jaren later, in 1950, ontvlamt er tussen beide | |
[pagina 94]
| |
heren een twist over het woordaccent in het Engels en wel in het woord ‘automobile’ dat Nabokov in zijn gedicht ‘The Room’ had gebruikt en wel in de eerste regel van het vierde couplet: Whenever some automobile
subliminally slits the night,
the walls and ceiling would reveal
a wheeling skeleton of light. (Poems, p. 25).
Wilson houdt vol (Letters, p. 248), dat Nabokov de eerste versregel van dit kwatrijn heeft verknoeid, immers, bij Nabokov valt de klemtoon in het woord ‘automobile’ op de tweede lettergreep, de o, en dat kan in het Engels niet. Nabokov antwoordt op 28 mei 1950: ‘Dear Bunny, - 1. Automobile. If you insist on having a primary or strong secondary accent on “au” then you are really making two words of it [...] and then you can never use “automobile” in iambic or trochaic verse...’ enz. Kortom, het pleidooi van een advocaat voor kwade zaken, amusant om te lezen, maar verre van overtuigend, behalve voor de man die coûte que coûte gelijk moest hebben. ‘Dear Bunny’ eindigt zijn betoog op zijn Russisch met een keizerlijke oekaze: ‘Once for all you should tell yourself that in these questions of prosody [...] you are wrong and I am right, always.’ De arme Bunny (Edmund Wilson) laat dit niet op zich zitten en geeft enkele dagen later een flegmatisch Amerikaans antwoord: ‘It demonstrates the fallacy of your stress theory [...] You have spoiled your line.’ Het geciteerde kwatrijn uit het gedicht ‘The Room’ geeft bovendien een goed voorbeeld van Nabokovs ‘welsprekendheid op rijm’ die dan als poëzie wordt aangeboden: het apothekerswoord ‘subliminally’ in de tweede regel is niet fraai, de eerste regel met het verkeerd beklemtoonde woord is niet beter, het rijm ‘night-light’ is niet om over in de handen te klappen, maar dan rehabiliteert de dichter zich: regel drie en vier geven een retorisch geslaagd beeld, onderstreept door het dubbele binnenrijm (ceiling/reveal/wheeling) en het stafrijm op w (walls/would/wheeling). | |
[pagina 95]
| |
Wonderlijk, dit poëtische duel over een dubieus vers en dat terwijl de beiden, vooral Nabokov, in hun proza soms gratis poëzie weggeven. Immers, hoeveel sterker is het volgende niet, als de pennevrucht van de briefschrijver-criticus-novellist-romanschrijver-dramaturg én dichter Vladimir Nabokov:
Coming Home from the Dentist
His tongue, a fat sleak seal,
used to flop and slide so happily among
the familiar rocks, checking
the contours of a battered but still
secure kingdom,
plunging from cave to cove,
climbing this jag, nuzzling that notch,
finding a shred of sweet
seaweed in the same cleft -
but now
not a landmark remained.
All there existed was a great dark wound,
a terra incognita of gums. (cf. Letters,
pp. 113-114).
Dit is poëzie die op de evocatieve kracht van het beeld berust en op niets anders. Alleen - het bovenstaande is in werkelijkheid gewoon een prozafragment van Nabokov, uit diens roman Pnin. Het blijkt in de alchemie van de literatuur dus mogelijk te zijn de ‘substantie’ van poëzie of proza te veranderen, anders gezegd, de grens tussen de ‘kasten’ in bepaalde gevallen uit te wissen. Het valt daarbij op, dat het doorgaans gemakkelijker is om door een bepaalde rangschikking, maar zonder tekstwijziging, proza tot poëzie te ‘verheffen’ dan omgekeerd. Of eigenlijk is dit verkeerd uitgedrukt: het proces dat plaatsvindt is natuurlijk het onthullen van een gedicht dat in een prozastuk al gecamoufleerd aanwezig moet hebben gelegen. Een voorbeeld trof ik aan in het laatste prozawerk van Jeroen Brouwers, Het verzonkene.Ga naar eind11 Op. p. 130 staat in prozavermomming het gedicht dat tegelijk de nucleus van het boek is, maar dat in zijn verborgenheid door de argeloze lezer ‘onder de voet’ wordt gelezen:
Het verzonkene
Ik ben ergens
waar ik de talen versta die er
worden gesproken.
En waar ook de taal die ik spreek
wordt verstaan. -
Ik ben in een ergens
waar ik hoor.
Een oord van troost en rust,
een moederoord,
het ligt onder water. -
Aan de andere kant blijkt de authenticiteit van poëzie uit de weerstand die wordt ondervonden bij pogingen haar in ‘proza’ om te zetten. Of wel het lukt ondanks alle typografische kneedkunst helemaal niet, als bijvoorbeeld bij de volgende ‘poging tot proza’: ‘Glanz und Ruhm so erwacht unsere Welt heldengleich bannen wir Berg und Belt jung und gross schaut der Geist ohne Vogt auf die Flur auf den Flut der umwogt’ - waarin het eigenzinnige rijm het gedichtGa naar eind12 overeind laat, zelfs bij weglating van alle leestekens. Of het resultaat is klinkklare onzin, lucht. Als proza is bijvoorbeeld de volgende mededeling: ‘Im Wald schweigen die Vögel; warte nur, auch Du wirst bald ruhen’ een weinig belangwekkende waarschuwing. Zo niet direct onzin, dan toch lucht. Er zijn natuurlijk uitzonderingen, die overigens aantonen dat er dan aan de authenticiteit van het gedicht iets hapert: dit doet zich voor in die gevallen, wanneer de zogenaamde poëtische kunstgreep van de retoriek heeft gefaald. Ik gaf reeds een voorbeeld uit het gedicht ‘The New Patriotism’ van Edmund Wilson. Maar wij vinden iets dergelijks al evenzeer bij Nabokov. Het gedicht ‘A Literary Dinner’ laat zich moeiteloos in proza omzetten en het wordt proza dat absurdistische eigenschappen vertoont in de trant van Daniil Charms: | |
[pagina 96]
| |
‘Come here,’ said my hostess, her face making room for one of those pink introductory smiles that link, like a valley of fruittrees in bloom, the slopes of two names - ‘I want you,’ she murmured, ‘to eat Dr. James.’ - I was hungry. The Doctor looked good. He had read the great book of the week and had liked it, he said, because it was powerful. So I was brought a generous helping...’ (Poems, ‘A Literary Dinner’, p. 13).
Over dit gedicht van Nabokov zou Edmund Wilson in zijn brief van 6 mei 1942 schrijven: ‘I read the poem and liked it, but parts of it I don't understand.’ (Letters, p. 61).
Ik weet niet wat het resultaat van deze beschouwing zal zijn en wat voor conclusies men zal trekken uit mijn vergelijking van proza en poëzie in het werk van twee Amerikaanse dichters en hun briefwisseling daarover. Ik weet niet, of het mij gelukt is de dichter Bokowilson, A.N. in de naamregisters der handboeken over literatuur geplaatst te krijgen. Maar wel kan ik met enige stelligheid zeggen dat wat ik uit het voorafgaande onderzoek overhoud de ontdekking is van twee gezelschapsspelen die ongetwijfeld op het intellectuele niveau van onze Nederlandse televisie staan en dus populair kunnen worden: het eerste spel bestaat uit het samenvoegen van versgedeelten van verschillende dichters tot een geheel dat een nieuw gedicht oplevert; het tweede spel is al even onderhoudend: het bestaat uit het omhakken van proza tot poëzie. Het leuke hierbij is dat dan ongemerkt, buiten iedere theoretische beschouwing om, wel eens aan het licht kan komen, wát proza en wát poëzie is. Maar ieder spel dat men lanceert dient vergezeld te gaan van een waarschuwing. In mijn geval luidt deze waarschuwing aan de aspirant-speler: ‘Weest op uw hoede voor het zogenaamde ‘dichterlijke proza’ - en tevens voor de anomalie van prozaïsche poëzie! Er bestaat niets ergers in de literatuur. Het zijn bastaarden, vruchten van ontoelaatbare mesaillances, halfbloedige wanprodukten van hermafrodieten of ouden van dagen, ik bedoel: teksten van bijvoorbeeld de eens zo populaire Noto Suroto, of de ‘prozagedichten’ van Toergenjev met hun pretentie van ‘senilia’. |
|