| |
| |
| |
J.M.A. Biesheuvel Een goede grap
Jos, een vriend van mij en ik waren een paar maanden geleden op fietsvakantie. Wij wilden weg uit het drukke gedoe in de Randstad om krachten op te doen. In de Achterhoek hadden we een aardig huisje gehuurd aan de zoom van een korenveld dat aan de drie andere zijden door bos werd ingesloten. Het was een houten huisje met bedsteden en een potkachel. De keuken was nog geheel negentiende-eeuws. Als het lelijk weer was zaten we de hele dag te lezen, scheen de zon echter dan bestegen wij onze fietsen en genoten van de stilte en de natuur. Ik ken Jos - zijn achternaam noem ik liever niet, temeer daar hij misschien liever niet heeft dat ik dit verhaal uit handen geef - al vanaf mijn twaalfde. We zaten naast elkaar op het gymnasium en wij kennen elkaar door en door. Jos en ik zijn allebei gelukkig getrouwd, maar één week per jaar gaan wij toch samen op vakantie, om eens uit te praten. Ja, wij zijn echte hartsvrienden. Als Jos een boek mooi vindt kan men er donder op zeggen dat ook ik het zal waarderen. Jos is groot en stevig gebouwd. Hij straalt plezier en levenskracht uit. Hij praat een beetje met een hoge falsetstem en heeft een klein beetje een babygezicht. Hij is mollig en heeft sproeten, hij kleedt zich als een heer, een beetje nonchalant. Hij heeft blauwe ogen, doorzichtig als glas, een heldere blik en een beetje een wulps gezicht. Hij is hoogleraar en weet hoe zich in groot gezelschap te gedragen. Hij is slim en niet voor één gat te vangen.
Op een donderdag goot het van de regen. We hadden allebei geen zin om naar het dorp te gaan om boodschappen te doen. Daarom wierpen wij een gulden op en ik verloor. Toen ik thuiskwam met boter, suiker, brood, aardappelen en groente, jam en vlees, paneermeel en studentenhaver, zat hij al bij de warme open haard Anna Karenina te lezen. We aten wat en we wasten af. Toen nam hij zijn boek weer en ik nam Moby Dick ter hand en een heerlijke dag vol leesgenot kon beginnen. Tegen drieën die middag kwam de postbode. Hij bracht ons brieven van onze vrouwen en er was een kaart bij voor Jos gestuurd door een collega van hem. Jos bekeek de afbeelding en bloosde. Ik had toevallig ook de prent gezien. Het was zo'n kaart die als je hem gewoon bekijkt een luchtig geklede vrouw te zien geeft, maar als je de kaart een kwart slag voor je ogen draait blijkt de vrouw ineens helemaal bloot te zijn. Jos wierp de kaart een beetje korzelig in het vuur van de haard. Hij was kribbig, zenuwachtig en kwaad. Toch stond er bij mijn weten alleen maar ‘hartelijke groeten van Peter’ op. Wij lazen onze brieven, babbelden wat over onze vrouwen en toen doken we ieder weer in ons boek. Tussen zessen en zeven dronken we samen een halve fles Campari en toen begon ik te koken. Ik maakte spaghetti met gebraden gehakt, gesmolten kaas, oud brood, tomaten, aubergine, sla en paprika, uien en knoflook, kleine champignons, een lievelingsmaaltijd van mezelf. Ik kan maar één gerecht bereiden en dat is dit. Jos rukte een fles Pomerol open en wij genoten van het voedsel. De regen tikte gezellig op het dak en tegen de ruiten. Na het eten wasten we af en toen doken we weer in onze boeken. Het begon al vroeg te donkeren en ik voelde me bijzonder op mijn gemak. Tegen tienen, het licht in de kamer was al aan, we zaten tegenover elkaar onder de schemerlamp, keek ik op en zag de sombere ogen van mijn vriend. De hand waarin hij het boek hield hing over de leuning van de stoel,
zijn lichaam lag meer dan zat, het leek of hij mijn blik niet opving, hij was in diep gepeins verzonken. Ik begreep wel ongeveer waar hij zich druk over maakte en omdat wij toch geen geheimen voor elkaar hebben vroeg ik hem: ‘Zit je over die
| |
| |
kaart van vanmiddag na te denken?’ Hij schrok op uit zijn gepeins en zei langzaam, terwijl zijn blik naar een hoek van het vertrek afdwaalde: ‘Ja’. ‘Van wie was de brief eigenlijk?’ vroeg ik. ‘Van Peeters,’ zei Jos somber. ‘Ik ken geen Peeters,’ zei ik. ‘Dat is een lector in de geologie,’ verduidelijkte Jos, ‘ik heb dit jaar samen met hem een artikel geschreven voor een Amerikaans tijdschrift.’ ‘Maar wat stond er eigenlijk op de kaart?’ vroeg ik, ‘je betrok ineens toen je iets erop las en de kaart zag.’ ‘Er stond “Ondeugd!” op,’ zei Jos, ‘en dat gaf mij te denken, vooral door de aard van het prentje. Ik maak mij een beetje zorgen en ben van plan om Peeters om een verklaring te vragen. Wat zou jij denken als jij op je vakantie-adres zo'n kaart van een collega ontving?’ ‘Ik zou eruit opmaken dat mijn collega me voor een vrouwenjager, een rokkenjager versleet,’ zei ik. ‘En wat zou je denken van het feit dat ik zo'n kaart op mijn vakantie-adres ontvang?’ hield Jos aan. ‘Peeters weet immers niet anders dan dat ik met een oude vriend een weekje aan het fietsen ben.’ ‘Ik zou eruit opmaken dat die Peeters je misschien niet helemaal vertrouwt,’ zei ik, ‘hij laat merken dat hij iets van je weet, misschien verdenkt hij je van overspel, misschien denkt hij dat je je hier met een vriendin hebt teruggetrokken om het er, in vleselijke zin, eens duchtig van te nemen.’ ‘Maar dat is toch ronduit een belediging,’ bromde Jos, ‘zoiets hoef je toch niet te nemen? Ik ben geschrokken en kwaad, mijn vakantie is voor vandaag naar de knoppen.’ We pakten tegelijk onze boekenleggers, legden die op de plek waar we in onze boeken gebleven waren, sloegen de boeken dicht en legden die op de schoorsteenmantel.
‘Krankzinnig,’ mompelde Jos steeds maar. We gingen weer tegenover elkaar zitten en keken elkaar aan. Ik glimlachte. ‘Waarom lach jij?’ vroeg Jos. ‘Ik weet het niet,’ zei ik, ‘maar ik wil beslist meer weten van dit geval. Ik dacht dat ik jou toch goed genoeg kende.’ Het begon harder te regenen en ik wierp nog wat blokken hout op het vuur. Ik schonk mijzelf en mijn vriend een glaasje whisky in. ‘We hebben nu al Campari en Pomerol op en nu wil jij weer aan de whisky beginnen?’ vroeg mijn vriend. ‘Drank maakt de tongen los,’ schertste ik, ‘kom Jos, drink dit nu gezellig op en vertel mij precies wat er aan de hand is.’ ‘Het krankzinnige is dat er helemaal niets aan de hand is. Ik heb op geen enkele manier aanleiding gegeven tot het dwaze gedrag van die Peeters, die ellendeling, God hebbe zijn ziel. Ik zou nu het liefste hem opbellen om te vragen wat hij bedoelt met het sturen van. die kaart. Jammer dat we geen telefoon hebben.’ ‘Maar de buren hebben een telefoon,’ zei ik, ‘je hebt gelijk, je moet niet met een kwellende vraag blijven zitten. Als hij jou beledigt, mag jij hem om opheldering vragen. En als je zeker weet dat er niets aan de hand is, zou ik die Peeters onmiddellijk opbellen.’ ‘Denk je echt dat dat het beste is?’ vroeg Jos. ‘Maar natuurlijk,’ zei ik, ‘zo kun je toch niet door blijven lopen, met die omfloerste en droevige blik vanwege een duistere belediging? De zaak moet onmiddellijk opgehelderd worden.’ ‘Je hebt gelijk,’ zei Jos en hij begon zijn schoenen aan te trekken, vervolgens trok hij zijn regenjas aan. ‘Ga je niet met me mee naar de buren?’ vroeg hij. ‘Het heeft allemaal niets om het lijf,’ zei ik, ‘ik blijf liever hier, straks is de bui geweken en kun je weer lezen, ik blijf liever thuis, dan kan ik weer
aan mijn boek beginnen, over tien minuten kun jij met een gerust hart ook weer lezen, dat is een ding dat zeker is.’ ‘Goed,’ zei Jos, ‘dan ga ik meteen en dan ga ik alleen, het doet er ook niet toe, ik ben snel terug.’ Ik pakte mijn Moby Dick weer en begon te lezen, ik hoorde Jos de deur dicht slaan en over het grind lopen.
Ik raakte zonder op iets te letten geheel verdiept in mijn boek en pas tegen twaalven, twee hele uren waren er verstreken, begon ik me af te vragen waar mijn vriend toch eigenlijk zat. Ik liep naar de deur en zag dat het licht bij de buren bij wie Jos aan het bellen was al uit was. Het was duidelijk dat de slaap zijn intrek in dat huis had genomen. Maar wat was er met Jos gebeurd? Moest ik er nu in de stromende regen op de fiets op uit om hem te gaan zoeken? Voor
| |
| |
het gemak riep ik een paar keer hard ‘Jos’ vanuit de deuropening en toen ik voor de derde keer riep hoorde ik een zwak ‘Jaha’ terug. Het was het droevigste ‘Ja’ dat ik ooit gehoord had en het geluid kwam ongeveer van halverwege het huis van de buren en ons eigen huis. ‘Ben jij dat Jos?’ riep ik voor de zekerheid. ‘Ja,’ hoorde ik nu voor de tweede maal maar iets sterker. Ik haalde mijn schouders op, trok mijn regenjas aan en liep in de richting van het geluid. Het water kwam werkelijk bij bakken uit de hemel! Na honderd meter zag ik een grauwe schim op een boomstronk zitten. Het was Jos in zijn regenjas. Hij was doorweekt en zat te klappertanden van de kou toen hij mij zag. ‘Hoe lang zit je hier al?’ vroeg ik. ‘Ik weet het niet,’ zei Jos terwijl hij de natte slierten haar uit zijn ogen wreef, ‘misschien een uur, misschien al drie uur, het kan mij niets meer verdommen, God! wat vreselijk! het is een volledige ramp, wat moet ik doen, wat moet ik doen en wie weet het dan nog meer!?’ ‘Dus er is toch iets,’ zei ik. ‘Het is krankzinnig,’ mompelde Jos, ‘hoe kunnen ze het weten? Het is allemaal al zo lang geleden. Ik dacht dat de zaak dood en begraven was en nu ineens dit!’ ‘Zo kunnen we niet praten,’ zei ik. ‘Ik moet onmiddellijk naar die Peeters toe,’ zei Jos, ‘door de telefoon kan ik niet met hem praten, zeker niet bij de buren, maar ik wil toch het naadje van de kous weten. Ik wil weten hoever ik er aan toe ben. Hoever het al bekend is. Maar hoe gaat het dan met zulke berichten? Sluimeren ze twintig jaar lang vlak onder het natte gras om dan ineens, als een paddestoel, weer de kop op te steken? Je kunt je niet voorstellen hoe ik geschrokken ben, ik ben op van de zenuwen...’ Ik haalde hem over om naar huis te gaan. Daar zei ik hem dat hij zich uit moest
kleden en zich drogen, droge kleren aantrekken. Daar was hij ongeveer tien minuten mee in de weer. Hij kwam weer in de kamer en was sprakeloos toen hij in zijn stoel bij het vuur ging zitten. Vijf minuten zaten we zo tegenover elkaar. Hij zag er zielig uit. Zijn hele gezag, zijn hele persoonlijkheid was hij kwijt. Tenslotte vroeg ik hem - van lezen kon nu bepaald geen sprake zijn -: ‘Wat is er nu eigenlijk gebeurd?’ ‘Als ik je dat vertel moet ik je een heel verhaal achter elkaar vertellen en daar heb ik eigenlijk geen zin in,’ zei Jos, ‘ik schaam me ervoor, ik dacht de bezwarende feiten, in ieder geval de herinnering daaraan uit mijn leven verbannen te hebben.’ ‘Je ging door de regen naar de buren,’ zei ik, ‘wisten die soms iets van je? Iets bezwarends?’ ‘Hou toch op,’ bromde Jos. ‘Je hebt toch wel gebeld?’ vroeg ik, ‘kom, wij zijn de beste vrienden, mij kun je het toch wel vertellen?...’
Jos haalde diep adem en begon als volgt: ‘Bij de buren zaten ze naar de televisie te kijken toen ik aanbelde. Ik vroeg of ik even mocht bellen en het was goed. Ik draaide het nummer van Peeters in Groningen en kreeg zijn zoon van twintig aan de lijn. Die begon onmiddellijk te giechelen toen hij mijn naam hoorde. ‘Met meneer van den Hoofdakker?’ lachte hij, ‘u wilt zeker even met mijn vader spreken?’ Ik hakkelde van ja, ik moest twee of drie minuten wachten en toen kwam Peeters zelf aan de telefoon. ‘Wat is dat voor onzin om mij naar mijn vakantie-adres zo'n zotte kaart te sturen?’ vroeg ik, ‘wat moet mijn vriend niet van me denken? En vanwaar die verdachtmaking, dat kleinerende woordje “ondeugd” achter op de kaart? Had je niet een beetje duidelijker kunnen zijn? Ik wil onmiddellijk weten wat je bedoelt.’ ‘Ik zal meteen duidelijk zijn,’ zei Peeters, ‘ik denk dat je aan één woordje wel genoeg hebt.’ ‘Dat weet ik nog zo net niet,’ antwoordde ik. ‘Goed dan,’ zei hij, ‘Konnie’. ‘Konnie?’ riep ik verbaasd uit en het was of de donder door mijn lichaam en een bliksem door mijn geest, ziel of verstand voer. ‘Ja,’ zei hij heel eenvoudig, ‘een goede grap he? Konnie!’ Ik durfde niet te vragen wie er allemaal van wist en zweeg, misschien haalde ik snel en zwaar adem. ‘Trek het je niet aan,’ zei Peeters, ‘ik leg het je tezijnertijd wel uit.’ Ik kon niet spreken en stond als versteend met de hoorn in mijn hand. ‘Peeters, Pee... Peeters,’ hakkelde ik, maar ik durfde niet meer te praten uit vrees dat de buren toevallig zouden meeluisteren. Ik schaamde me en ging
| |
| |
door de grond. Ineens besefte ik heel goed de strekking van het gezegde: ‘Eens een dief altijd een dief.’ Ik kon niet meer spreken en durfde niet meer te spreken. ‘Van den Hoofdakker!’ riep Peeters, en na een minuut nog eens: ‘Van den Hoofdakker!’ daarna riep hij ‘Jos, Jos, luister nu toch even. De grap is namelijk nog niet afgelopen, er komt nog meer, laat me dat dan even uitleggen als je zo geschrokken bent.’ Een grap! dat noemde hij een grap! De adem bleef me stokken in de keel. Ze haalden een grap met me uit, maar hoe was het dan uitgelekt en de grap was nog niet eens afgelopen? Ach beste Maarten, je kunt je niet voorstellen hoe het mij te moede was, ik ging door de grond en schaamde me diep, ik was als verlamd en kon geen woord over mijn lippen krijgen. Ik hoorde Peeters maar roepen: ‘Jos, Jos, laat het me je nu even uitleggen, hoe kon ik immers weten dat je er dusdanig van zou schrikken?...’ Toen ik maar bleef zwijgen hoorde ik Peeters zeggen: ‘Er is vast en zeker iets met de lijn, er is iets fout en ik weet niet waar hij vandaan belt.’ Toen legde hij de hoorn op de haak en hoorde ik helemaal niets meer. Ik klopte op de deur van de huiskamer van de buren, ze zaten naar een televisie-quiz te kijken en ik was er van verzekerd dat ze niets gehoord hadden. Ik vroeg de buren hoeveel ik hun verschuldigd was. Ze wisten het niet. ‘Geef maar een rijksdaalder,’ zei de buurman. Ik deed dat en wankelde naar buiten toe. Toen ik eenmaal in de regen stond haalde ik opgelucht adem. Maar het gekke was dat ik helemaal niet naar huis durfde te gaan. Ik was bang om jou onder ogen te komen omdat ik zeker wist dat jij me zou gaan uitvragen. Een grap! Ik vond het helemaal geen leuke grap, niet iets fijnzinnigs en het was mij alsof ik met mijn neus door de stront werd gehaald, of mijn goede naam voor de hele wereld door het slijk werd gehaald. Donkere wolken
pakten zich samen in mijn bewustzijn, ik was in zekere zin gebroken. Ik dacht immers dat het verhaal uit de wereld was en ik maakte me zorgen hoe de grap zou aflopen, er moest volgens Peeters immers nog meer... Wat moest ik dan verwachten? Ik peinsde me suf en was droevig. Halverwege de afstand van het huisje van de buren naar ons huisje - ik denk dat ik over dat kleine stukje al zeker een kwartier treuzelend gelopen heb - zag ik een boomstronk, ik was al doornat en dacht: ‘Ik ga hier maar zitten, ik moet eens goed nadenken. En als Maarten me mist dan komt hij me wel halen. Het doet er nu niet meer toe, laat ik maar nat worden en kou vatten.’ En ik gaf mij over aan ellendig gepeins.' ‘Ik heb wel drie of vier keer geroepen zei ik. ‘Maar ik heb je maar één keer gehoord,’ antwoordde Jos. Ik keek naar mijn vriend, hij zat nu in zijn kamerjas, drooggewreven bij het vuur, maar wat een rimpels op zijn voorhoofd, wat een schaamte en somberheid waren in zijn ogen te lezen! ‘Wij gaan nu niet naar bed,’ zei ik, ‘ik veronderstel dat je toch niet zou slapen en mij zou je ook maar wakker houden. Kom, wij hebben geen geheimen voor elkaar, vertel het nu maar eens aan mij.’ Ik wierp nog wat blokken op het vuur en hij begon aarzelend met het schaamrood op zijn kaken: ‘Het zit namelijk zo...’ ‘Niet meteen beginnen,’ zei ik, ‘je bent helemaal uitgeput. Ik ga even een boterham met dik kaas erop voor je klaarmaken en een rumgrog. Dat verorber jij allemaal eerst, daarna voel je je wel iets beter. Je zit te rillen van de kou!’ Ik liet mijn vriend in de steek en begaf mij naar de keuken. Ik maakte de grog gloeiend heet en met veel citroen en rum erin, ik bakte een lekker stuk kaas met brood en toen alles klaar was zat hij ervan te smullen. Buiten regende en regende het maar. Toen ging ik bij Jos tegenover het vuur zitten onder de schemerlamp en zei: ‘Nu kan
je me alles vertellen, je zult zeker wel begrijpen dat ik behoorlijk nieuwsgierig geworden ben.’
Mijn vriend zette zijn glas neer, likte zijn lippen af en begon als volgt: ‘Je weet dat ik van mijn acht en twintigste tot mijn vier en dertigste op het ministerie Cultuur, recreatie en maatschappij heb gewerkt niet waar? Ik was toen al getrouwd met Yvonne. Ik was toen al afgestudeerd in de geologie maar kon het niet over me verkrijgen om bij een maatschappij als de Shell te gaan
| |
| |
werken om olie te zoeken. Aan de universiteit was geen baan voor mij en ik deed in die tijd postdoctoraal examen bibliotheekwetenschappen. Zo kon ik een goede baan krijgen op de bibliotheek van het ministerie. Niet dat ik me daar als geoloog helemaal op mijn gemak voelde, maar het was toch beter dan niets. Een half jaar later werd mijn zoontje David geboren. Ach! ik had werkelijk alles om gelukkig te zijn en ik neem aan dat ik op jou ook werkelijk een gelukkige indruk maakte. Ik werkte, at met mijn vrouw, reisde met de bus op en neer tussen Zoetermeer en Den Haag, ik vermaakte mij met mijn boeken en met mijn zoontje. Maar ik was behoorlijk ziek in die tijd, ik was er niet goed aan toe. Dat wil zeggen: ik was iets te hartstochtelijk. Veel te hartstochtelijk. De hartstocht en de wellust zijn een ziekte die in een mens zijn leven alles op losse schroeven kunnen zetten. Je weet hoezeer ik ben gesteld op Yvonne, ik kan haar eenvoudigweg niet missen. Ze doet de administratie, de belastingzaken, het huishouden, ze kookt voor de kinderen en voor mij is ze als een zuster en tegelijk is ze een goede minnares in bed. Maar ik was niet tevreden. De wellust knaagde aan mijn ziel. Ik had een plaatje op mijn kamer, dat had ik uit een Amerikaans tijdschrift geknipt. Het stelde een man voor in zogenaamd ideale omstandigheden: hij dronk de beste whisky en had tegelijk een harem. Je zag hem in zijn vrouwenkamer liggen. Een eunuch stond in de deuropening op wacht. Hij lag op een geweldig bed, overal in het rond hingen de Perzische tapijten. Hij bekeek een plaatjesboek, nipte van zijn whisky en overal in het rond lagen vrouwen op kussens. Vrouwen in wijde harembroeken en met blote borsten. Zeker twintig vrouwen telde men op dat plaatje. Zo wilde ik ook leven, maar ik wist dat ik altijd bibliothecaris zou blijven. Ik wist dat er saaiheid en een grauwe eentonigheid in mijn bestaan zouden komen. Vaak als ik op mijn eigen kamer een boek aan het lezen was, dwaalde mijn blik
af naar het prentje dat aan de muur tegenover mij hing en dan dacht ik: “Ach gelukkige, wat is het toch mooi om met twintig vrouwen te leven, ik ben helemaal niet geschikt om maar één vrouw te hebben. Ik ben jeugdig, ik zou alle mooie vrouwen tegelijk willen bezitten.” En het waren mooie verleidelijke vrouwen op het prentje. Jonge vrouwen met een grote haardos, een gulle lach en flink ontwikkelde borsten, prachtige benen en heerlijke buikpartijen. In die tijd kocht ik veel pornografie en ik moest dat alles voor mijn vrouw verbergen want ik wist dat ze dat niet leuk zou vinden. Ik leidde eigenlijk twee levens: aan de ene kant was ik de vlijtige bibliothecaris en de oppassende huisvader aan de andere kant was ik de vrouwenvreter. Ik was werkelijk de hartstochtelijkste man die er in Nederland rondliep. Op straat keek ik naar alle meisjes en ik raakte er nooit op uitgekeken. Als een meisje voor me op de trap liep probeerde ik onder haar rokken te kijken. De hele dag waren er smerige gedachten in mijn hoofd. Je kunt je niet voorstellen hoe het is om zo hartstochtelijk te zijn. Ik gaf per maand wel honderd gulden aan pornografie uit. Ik verlustigde me aan de foto's van meisjes met grote blonde pruiken die zich verleidelijk de lippen aflikten. Die twee levens moest ik zorgvuldig gescheiden houden. Het was moeilijk om een bergplaats voor al mijn pornografische tijdschriften te vinden. Ik zou me schamen als mijn vrouw ervan wist. Het enige wat in mijn kamer op mijn ziekelijke afwijking kon duiden was het prentje van de whisky drinkende man in zijn luxueuze harem. Als Yvonne, mijn vrouw, er maar even niet was zat ik die tijdschriften te bekijken. Ik had toen het liefste beheerder van een pornografische bibliotheek willen wezen. Ik durfde er voor mijn vrienden niet voor uit te komen, jou bijvoorbeeld, heb ik het ook nooit verteld, Yvonne wist er ook niets van. En dan de manier waarop ik die tijdschriften kocht. Ik moest altijd iets eerder van
mijn werk om in de binnenstad van Den Haag te komen. Daar liep ik dan tijdschriftenwinkel in en uit. Ik was het meest verzot op plaatjes van meisjes in ondergoed. Maar het was erg moeilijk om de bladen met zulk soort plaatjes te vinden. Ik was altijd erg zenuwachtig in die winkels, voor- | |
| |
al omdat ik de kerels die er rond liepen te neuzen zo afzichtelijk en moreel verwerpelijk vond, het waren vieze kerels voor mij. Ik schaamde me om die winkels binnen te gaan, ik zou door de grond zijn gegaan als een familielid, kennis of vriend me ooit zo'n zaak binnen had zien lopen. Nu ja, die winkels zijn er nog steeds en jij kent de etalages waarschijnlijk ook wel. Ik vond mezelf erg diep gezakt dat ik langs een uitstalling van kunstpenissen en namaakvaginaas moest lopen, langs onderbroekjes waar de textiel op de belangrijkste plek was weggeknipt, langs allerlei verleidelijk ondergoed waar begerige mannen aan friemelden met een gezicht of ze reeds een vrouw betastten, voor ik bij mijn tijdschriften kwam. Er waren drie winkels in Den Haag waar ik regelmatig kwam. Ze hadden stapels tijdschriften in de achterkamer in voorraad en vaak zat ik een uur te zoeken voor ik had wat ik zocht. Ik had bijvoorbeeld nooit aan een verkoper durven vragen: “Heeft u plaatjes van meisjes in ondergoed voor mij?” Ik moest het allemaal zelf uitzoeken en het was walgelijk wat ik vaak zag. Sadisme, vrouwen die het met dieren deden, mannen die hun geheime deel in een levende rog staken, al dat soort dingen..., en dan eindelijk vond ik iets, meestal een tijdschrift van twintig jaar oud toen men nog niet zo brutaal was met de plaatjes. Dolgelukkig was ik als ik een blad had gevonden met meisjes op hoge hakken, met hun slanke benen in strakke nylons, in een korte babydoll op bed gelegen of op een merkwaardige manier alleen in slipje en beha hangend in een stoel. De modellen staan hangen en zitten, liggen allemaal op de meest vreemde manieren, net of ze heel ingewikkelde
gymnastiek doen. Ik was een echte voyeur. Het liefste had ik een blad waar een meisje op een stoel zat met haar
knieën een beetje wijd zodat je onder haar rok kon zien waar de kousen ophielden en het witte dijbeen in de heerlijke schemer begon. Ik moet je vertellen dat ik nooit zo'n plaatje heb gevonden. Het was me altijd net iets te smerig te vies en te brutaal. Op een keer ben ik met mijn fototoestel naar een model toegestapt. Ik wilde de zolang en zo hevig door mij begeerde foto maken. Het was een aardig meisje op een kamer in een hoerenbuurt. “Wat wilt u?” vroeg ze, “zwepen, dieren, kunstpikken, leren riemen, zwarte maskers of is het u om mijn blote kont te doen misschien?” Ik vertelde haar wat ik wilde. Ik zei haar op een stoel te gaan zitten en haar knieën een stukje van elkaar te doen. Ik zag meteen dat ze lange nylons droeg. “Niet zo wijd die knieën,” mompelde ik, “het is mij maar om een heel kleine inblik te doen, de foto moet werkelijk verleidelijk zijn, in ieder geval heel natuurlijk. Ik wil u er in zijn geheel op hebben, het is me alleen om het kleine stukje dij onder de rok te doen.” Het meisje trok als een debiel haar rok omhoog zodat de hele santekraam bloot kwam te liggen, jarretels, dijen, slipje en buik. “Nee!” gilde ik, “dat lijkt toch helemaal nergens op. Ik wil u normaal hebben. Helemaal gekleed op een stoel, met bloes aan en die fluwelen rok precies op uw knieën. Misschien zoudt u eerst eens willen gaan zitten met uw knieën tegen elkaar en de punten van de schoentjes tegen elkaar, maar uw hakken zo ver mogelijk naar mij toe. Dat vind ik altijd zo leuk gezicht bij meisjes, en de volgende foto met de knieën ongeveer drie centimeter uit elkaar...” Het meisje begon te blozen. Ze riep haar herdershond, ging op bed liggen en liet zich berijden door het dier. De hond was er klaarblijkelijk op afgericht. “Maak hier maar foto's van!” riep ze, “maar die viezigheid van u daar ga ik niet op in, helemaal gekleed,
alleen een centimetertje zus en zo, bah! wat bent u een smeerlap. Zeker zo'n ambtenaartje. Wat denkt u eigenlijk van mij? U wilt echt smerige prentjes maken he? En dan de foto's op de rechtbank of op het ministerie laten zien! Echt van die halfzachte, smerige foto's voor kleine jongens.” “Maar dat met die hond dan?” vroeg ik, “vind u dat niet afgrijselijk?” “Dat beest heeft tenminste karakter en natuur,” zei ze giftig, “Hector, pak de viezerik!” De hond rende grommend op me af en beet me in mijn kuit. Ik liet mijn toestel vallen en rende hals over kop de straat uit. “Viezerik, viezerik!”
| |
| |
riepen overal de vrouwen uit hun ramen. Ik begreep niet hoe ze konden weten van mijn geval. “Rooie Jannie is door de wol geverfd,” hoorde ik iemand zeggen, “als die een vent door haar hond laat bijten dan moet hij het wel heel smerig hebben gemaakt. God o God en wij moeten vaak al zover gaan. Gisteren was hier nog iemand die vroeg of ik op zijn teen wilde zuigen en een jaar geleden heb ik zo'n schoft hier gehad die beweerde dat hij een stijve neus zou krijgen als ik het durfde om bepaalde bewegingen te maken. God o God, er zijn toch rare kostgangers op de wereld!”
Het was verschrikkelijk! Ik moest werkelijk door een hel om aan mijn trekken te komen. Nu pas begrijp ik goed het gezegde van Plato dat een man is als een luchtschip getrokken door vier paarden. Twee trekken aan de onderbuik naar omlaag en twee aan het hoofd naar boven. Het is heel makkelijk om naar beneden te gaan. Moeilijker is het om een rechte lijn te beschrijven en pas echt ingewikkeld wordt het als je een beetje wilt stijgen! De stapel bladen die ik op mijn kamer moest verbergen werd steeds groter en zwaarder. Ik schaamde me voor de werkster en voor mijn vrouw. “Op een dag houden ze grote schoonmaak en dan vinden ze de hele mikmak,” dacht ik. Maar dat ogenblik werd nog even uitgesteld. Op een avond toen de kinderen in bed lagen en mijn vrouw toevallig een tamelijk lange zwarte fluwelen rok aan had, een witte bloeze en een zilveren hanger met een donkerblauwe steen op haar hals ging ik voor haar op de grond zitten en we praatten over koetjes en kalfjes. Ik wist dat ze nylons droeg. Op een gegeven moment vroeg ik haar: “Zou je je knieën niet een klein stukje van elkaar willen doen?” “Waarom in vredesnaam?” vroeg ze. “Omdat ik dan zo leuk naar binnen kan kijken,” zei ik, “je kunt je niet voorstellen hoe leuk ik het vind om mijn blik te laten dwalen in de schemer onder je rok.” “Je bent een mallerd,” zei Yvonne, “en je hebt de vreemdste wensen, maar voor deze keer wil ik het voor je doen.” “Je mollige dijen kleven aan elkaar,” lispelde ik, “wat heb je een prachtige witte dijen, als je steeds je knieën van elkaar en weer tegen elkaar doet zie je hoe het raakvlak tussen de dijen zich smakkend en plakkend naar achteren begeeft, het vlees wil als de lippen van een zwijgend mondje niet van elkaar. Het is het mooiste wat ik ooit heb gezien. Het is het wonderlijkste “Sesam open u”, wat ik ken. Het is prachtig om te
zien hoe dat witte vlees eigenlijk niet van elkaar wil! En beweeg nu eens met je knieën langs elkaar, o wat prachtig, nu is het net of er een krekeltje onder je rok sjirpt!” “Je bent een raar ventje,” zei Yvonne, maar ze deed het tenminste voor me. “Je moet niet denken dat ik iedere avond zo'n voorstelling voor je geef,” zei ze, “ik kan maar niet begrijpen wat jij toch voor een vreemde vent bent. Als je dit zo mooi vind, waarom ben je dan niet wat vuriger in bed?” Een maand lang deed ik mijn uiterste best om mijn vrouw zo goed mogelijk te beminnen, ik wilde de meest uitgelezen minnaar voor haar zijn. Ik vond het echter niets gedaan in het donker onder de dekens. Dat gehijg en gekreun! Dat zweet! En weet je waar het hem nu eigenlijk allemaal in zat? Het kwam omdat ikzelf zo graag een vrouw wilde wezen. Het vleselijke verkeer kostte mij werkelijk de grootste moeite. Tegenwoordig is dat allemaal anders, maar er is een tijd geweest dat ik zo jaloers was op Yvonne dat juist zij een vrouw was dat ik in bed helemaal niets kon verrichten. Op een avond had ze weer die fluwelen zwarte rok aan, het was een maand later. Ik haalde nu mijn fototoestel en vroeg of ik foto's van haar mocht maken terwijl ze haar knieën een klein stukje van elkaar deed! En weer was de wereld te klein. Wat of ik wel dacht? Was ze misschien een hoer? Ze schold mij uit voor alles wat vies, afstotelijk en lelijk is. Het lukte mij niet om het plaatje in bezit te krijgen. Wonderlijk eigenlijk dat een doodgewone foto zoveel voor een mens kan betekenen.’
Het vuur dreigde uit te gaan en ik wierp er weer wat blokken op, ik keek mijn vriend, die even zweeg lang aan. ‘Dat wist jij allemaal niet van mij he?’ vroeg hij, ‘maar straks komt er nog veel meer, je oren zullen ervan tuiten.’ ‘En heb
| |
| |
je dat allemaal nodig om die geschiedenis met Peeters in een duidelijk daglicht te stellen?’ vroeg ik. ‘Zeker,’ zei hij, ‘en nu ik eenmaal begonnen ben wil ik je ook alles vertellen. Maar denk nu niet dat ik een viezerik ben, het heeft alles te maken met het feit dat ik zelf zo graag een vrouw wilde zijn, dat is me later pas duidelijk geworden.’ Ik schonk nog twee glazen whisky in, ik stak een sigaar op en Jos ging door: ‘Een jaar later werd mijn dochtertje Esther geboren. Men zou zeggen: “Wat een gekke boel is dat toch, aan de ene kant een normaal huwelijksleven, een zoontje van drie, een lieve vrouw en een dochtertje dat pas nieuw is en aan de andere kant die malle afwijking”. Ik had misschien een psychiater moeten zoeken, hoewel ik op de lange duur zelf de oplossing heb gevonden. Nu ja, in ieder geval begon ik de pornografische tijdschriften weer te kopen. Juist in die winkels voelde ik mezelf vies. Daar stond of lag ik op de grond in mijn nette pak, met mijn diplomatenkoffertje naast me, te woelen in de stapels tijdschriften. En weet je, als ik dan iets gevonden had durfde ik niet naar de toonbank te lopen en af te rekenen. Het liefste stopte ik het blad heimelijk in mijn koffertje en verdween dan als een dief uit de winkel. Ik deed dat niet uit gierigheid maar omdat ik me schaamde tegenover de verkoper. Als ik betaalde liep ik schoorvoetend naar de toonbank en vroeg dan bedremmeld aan de verkoper, met een schuldige blik in mijn ogen en het rood van opwinding op mijn wangen: “Zou ik dit blad mogen hebben?” Hij bladerde het dan door met een gezicht van: “God, dat we ook nog zulke smerigheid in huis hebben, de mensen lopen toch met de vreemdste afwijkingen rond. Dit is nu een echte heer en hij heeft hier een uur in het stof op zijn knieën gelegen om iets van zijn gading te vinden. Er is nog geen naakte vrouw bij en van de exotisch uitgebeelde paring is helemaal
geen sprake.” Dan zei hij bijvoorbeeld met een pokerface: “Dat is dan vijftien gulden,” terwijl het tijdschrift al vijftien jaar oud was, helemaal beduimeld, terwijl ook de blaadjes met de meest vunzige prenten maar vijf of acht gulden kostten. Dan zette ik mijn koffertje neer en keek nog even naar de andere mannen. Ik hoopte dat ze niet zagen dat ik inderdaad wat kocht. Dan diepte ik mijn portemonnee uit mijn zak, liet vervolgens het blad en mijn geld op de grond vallen. Ik bukte me om om alles op te rapen en het spookte in mijn hoofd: “Schoft, schoft!” Met afgewende blik, ik durfde de verkoper niet aan te zien, en met trillende hand gaf ik hem twee tientjes. Dan gaf hij mij vijf losse guldens terug. Vaak beefde ik zo dat de guldens in mijn mouw en op de grond terecht kwamen. Ik stamelde “dankuwel” en dook naar de grond om het geld op te rapen. Wat een vernederingen allemaal. Dan zette ik mijn koffertje op de toonbank en de verkoper zag mijn broodtrommeltje, mijn tandenborstel, mijn boeken en mijn paperassen. In een zijvakje van de tas stopte ik dan het tijdschrift. Met een deftig klakgeluid ging het koffertje weer dicht, het koffertje paste helemaal niet bij een vieze oude vent en dan kon ik opstappen. Onderweg naar het busstation liep ik me steeds meer op te winden: “Ik heb iets bijzonders in mijn koffertje, ach! kon ik het nu maar eens goed bekijken.” Ik zag de mensen naar mij kijken en het was net of de mensen door het leer van mijn koffertje heen konden zien en mijn buit bekeken. In de trein heb ik ooit een jongen gezien, van ongeveer twintig jaar, er zaten nog drie andere heren in de coupee waarvan ik er een was, die zomaar uit zijn tas een blad pakte en plaatjes van parende mensen ging zitten bekijken. Ik had grote eerbied voor die jongen. “Een gewone jongen,” dacht ik, “dat is iemand zonder schaamte en schuldgevoel. Die blaadjes circuleren bij duizenden op de markt en
ze hebben handelswaarde, iedereen weet ervan, waarom zo heimelijk en huichelachtig doen? Het komt allemaal door mijn gereformeerde opvoeding. De mens is geneigd tot alle kwaad en er kan niets goeds uit hem komen. Ja, ik had grote eerbied voor die jongen en hoopte nog eens zo te worden, gewoonweg uitkomen voor je verlangens en heimelijke begeerten. Zo was ik eens op een psychologische keuring en moest schrif- | |
| |
telijk de zin afmaken: “Heimelijk verlang ik er wel eens naar om...” ik maakte er van: “...om een meid van de straat, een lekkere del te neuken als mijn vrouw er maar niet achter komt.” Later werd ik juist op grond van die zin afgekeurd. De psycholoog beweerde dat ik achterbaks was. Ik heb dat altijd vreemd gevonden: men zegt toch niet “Heimelijk verlang ik er wel eens naar om een nieuw bureaulampje te kopen?” Nu ja, ik liep op straat en het was net of iedereen naar me keek: “Daar gaat weer een slachtoffer van de pornografie.” Als ik op het busstation kwam ging ik daar snel naar het toilet, opgewonden en zwetend opende ik mijn koffertje om het tijdschrift nu eens beter te kunnen bekijken. Meisjes met een borst bloot die hun lippen aflikten. Zwarte nylons, wit dijvlees, hoge hakken. Jurkjes met een diepe inkijk. Daar zat ik dan een uur naar te turen. De toiletjuffrouw hoorde het maar ritselen in het hokje en vaak kwam ze tenslotte om te vragen of ik onwel was geworden. Dan ging het blad weer snel in mijn koffertje en ik kwam naar buiten alsof ik een misdaad had begaan. Vervolgens kocht ik bloemen voor Yvonne en dan ging ik naar huis. Ik gaf de bloemen aan mijn vrouw en beweerde dat ik had moeten overwerken. Yvonne haalde altijd zelf het broodtrommeltje uit de koffer en dan was ik weer bang dat ze iets zou zien in het zijvak. Dat is gelukkig nooit gebeurd. Als ze aan het afwassen was, bracht ik mijn koffer naar mijn kamer en borg het tijdschrift op bij de andere bladen. Zo heb
ik me jarenlang een dief in mijn eigen huis gevoeld. Het was werkelijk een smerige en afschuwelijke tijd. En het
ergste van alles was dat de foto die ik eigenlijk zocht nooit bij de door mij gevonden waar te vinden was.
In die tijd had je juist de sexuele revolutie. Ik was toen ongeveer dertig jaar en veel van mijn kennissen meenden een achterstand te moeten inhalen. Velen hadden een grote slaapkamer met een bar bij het bed. Aan de bar werd je dronken gevoerd en dan werd je in bed getrokken. Ik vond dat iets walgelijks: ik heb nooit gehouden van geslachtelijke omgang met vrouwen van vrienden en kennissen, uit ervaring wist ik dat daar altijd de grootste ellende uit voortkwam, niet zelden een echtscheiding en ik wilde helemaal niet van Yvonne weg. Ja, ik wilde strijden tegen mijn opwinding en mijn afwijking. Ik was in alle opzichten normaal alleen op één puntje was ik afwijkend en ik was mild genoeg om het mezelf vaak te vergeven. We waren eens op een groot feest en toen ben ik echt boos geworden. We zaten in een grote kamer en er waren wel vijftig mensen die allemaal gezellig met elkaar babbelden en zaten of stonden te drinken. Maar tegen tienen waren Yvonne en ik nog maar met vier andere mensen over en wij begonnen door het huis te dwalen. Vanachter een deur klonk gestamp en gezucht. Een jongetje kwam met zijn hoepel over de gang en lachte tegen ons. “Ik zou daar maar niet naar binnen gaan,” zei hij. “Waarom dan niet?” vroegen wij. “Dat is de hijg- en zuchtkamer,” zei hij. We begrepen niet wat hij bedoelde en openden de deur. Daar rezen en daalden gewoon op de vloer zeker zes en dertig buiken en billen van mannen en vrouwen op elkaar. Het gehijg was inderdaad niet van de lucht en de zweetlucht was onbeschrijfelijk. “Walgelijk,” zeiden Yvonne en ik tegelijk en we verlieten het huis om er nooit terug te keren. Onderweg hadden we het erover dat wij het nooit zover zouden laten komen. Ik gaf mijn vrouw groot gelijk: niets vond ik smeriger dan op een feest een meisje te ontmoeten en een half uur later bloot op haar te liggen rijden. “Er zijn geen normen en waarden meer,” zei ik tegen Yvonne.
“Gelukkig dat je het met me eens bent,” sprak ze, “we leven werkelijk in een waardeloze maatschappij.” Een paar maanden later gaf ik zelf een feest. De deuren van alle kamers stonden open, het was de bedoeling dat de mensen ook naar de zijkamers, de slaapkamer en mijn studeerkamer zouden gaan om daar te praten en naar muziek te luisteren. We hadden een poes en die heb ik de hele avond niet gezien. Het was een feest ter gelegenheid van het afstuderen van Yvonne. Ze heeft zeker twintig bossen bloemen gehad en Jacob Lever heeft een nieuw verhaal voor- | |
| |
gelezen. Er werd geen wanklank gehoord en ik was erg in mijn nopjes toen het feest was afgelopen: eindelijk had ik weer een vriendelijk, gewoon ontspannen feest meegemaakt zonder allerlei vieze bijbedoelingen van de bezoekers. We begonnen de rommel op te ruimen en alle bloemen in vazen en teilen te zetten. Ik was aan het afwassen en hoorde ineens Yvonne gillen op mijn kamer. Ik rende er naar toe en zag de hele vloer tussen het bureau en de sofa bezaaid met pornografische tijdschriften. Nu was alles uitgelekt. De kat was in het kastje onder mijn bureau gekropen en naderhand was alles eruit gevallen. “Viezerik!” krijste Yvonne, “waar heb je al die bladen vandaan en wat kosten die wel niet? Wat doe je er eigenlijk mee? En hoeveel gasten zullen er niet op je kamer zijn geweest en zich hebben verlustigd aan de aanblik van de vieze rommel op de studeerkamer van meneer van den Hoofdakker? Ik schaam me diep.” Ik vertelde haar dat ik het al jaren deed en dat het een heel pijnlijk geval voor me was. Ik was in staat om de kat een trap te verkopen. Maar ook een gevoel van opluchting maakte zich van me meester: ik hoefde nu niets meer voor Yvonne verborgen te houden. “Ik schaam me nog meer voor jou dan voor die mensen in de hijg- en zuchtkamer,” zei ze, “die mensen doen het tenminste openlijk maar jij knijpt de katjes in het donker.”
Ik begon te huilen en omhelsde Yvonne die mij wild van zich afstootte. “Je bent een monster,” zei ze, “jarenlang heb ik een adder aan mijn borst gekoesterd.” Ze zweeg een tijd en keek me bestraffend aan. “En jij altijd met je moraliserende praatjes,” zei ze, “ook al gaat het in een huwelijk niet zo goed dan moet je tegenover de buitenwacht nog altijd de schijn ophouden van iets moois en teders, dat zeg jij toch altijd? Waar blijf je nu? Waarom heb je er nooit met me over gepraat? Waarom moest dat allemaal zo in het verborgene gaan?” Ik bekende schuld en nam me voor om nooit meer zo'n blad te kopen. Dat besluit viel me tamelijk makkelijk omdat, zoals ik al gezegd heb, ik nooit de foto gevonden heb waar ik op zat te wachten. De open haard brandde nog en we hebben alle bladen in snippers erin gegooid. Het heeft twee uur lang gebrand als een hel. Na drie weken was de ruzie bekoeld en kon ik weer gewoon met Yvonne omgaan.
Dat is het eerste deel van het verhaal. Een half jaar ging voorbij en toen ging Yvonne een week naar haar moeder met de kinderen. Ik was blij nu eens alleen te zijn want er was een ander idee in mijn hoofd gerijpt. Zes maanden lang had ik als een gewoon en eerbaar burger, een keurig mannetje geleefd zonder bezoeken aan sexwinkels. Maar nu Yvonne er niet was en ik in haar kleerkast keek bekroop me het verlangen om me eens in haar kleren te hullen. Ik vond een pruik en trok haar kleren aan. Ik heb een kleine maat schoen en Yvonne juist een grote. Zowaar, de schoenen pasten mij. Ik begon me op te maken en was dolgelukkig. Vaak heb ik me sindsdien verkleed. Maar Yvonne mocht er niets van weten. Dat was moeilijk, want ik was nu eenmaal niet vaak alleen thuis. Op een keer zou ik een week naar een congres gaan waar ik ruimschoots over vrije tijd kon beschikken. In Amsterdam kocht ik dameskleren en een pruik. Als dame reed ik door de stad. Nu durfde ik ook de straat op en mijn hart sprong op van vreugde toen een jongetje aan mij vroeg: “Mevrouw, kunt u me ook vertellen hoe laat het is?” Nog mooier was het als een iemand me vroeg even te helpen bij het oversteken van de straat. En het fijnste van alles was als er mannen naar me floten. Nu geloof ik ook dat ik er toen appetijtelijk uitzag. Ik had toen nog geen buikje. Ik hoorde van een vereniging van transvestieten en transsexuelen, genaamd “TenT” en ik ging daar op een woensdagavond heen. Nu was ik onder soortgenoten. Ik bepraatte met een aardige man, die er nog beter uitzag dan ik, waarom we het eigenlijk deden. We wisten het niet, het was een tomeloze drift. Ik zag daar een man die geheel als man gekleed was, alleen had hij een beha over zijn overhemd heen aan, dat was een mal gezicht. Er was ook een oud kereltje dat bij zijn gewone pak alleen maar een pothoedje met een voile droeg. Ik voelde me daar toch niet helemaal thuis. Ik heb een uur
| |
| |
zitten praten met een meisje van wie de jongen ook die neiging had, ze wilde nu eens precies weten hoe het zat. Toen ik weer naar huis ging, nadat het congres was afgelopen, moest ik alle kleren, de schoenen en de pruik wegdoen. Ik wist niet hoe ik de spullen moest verbergen voor Yvonne en een ontdekkingsscène van de contrabande wilde ik geen geval voor een tweede keer hebben. Ik werkte toen nog steeds op de bibliotheek van het ministerie en op een keer versprak ik me. Ik zei namelijk tegen een collega dat ik best secretaresse van de minister wilde worden. Mijn collega lachte en deed of ik me versproken had. Maar ik meende het in alle ernst! Op een keer ging Yvonne naar een concert, het was een heerlijke zomeravond, windstil en een warme temperatuur. Ik wendde hoofdpijn voor en zei dat ik alvast naar bed ging. Yvonne legde de kinderen in bed en de babysit werd afgezegd. Nu had ik het huis voor mezelf alleen. Nadat ik haar de deur dicht had horen slaan, wachtte ik nog vijf minuten. Toen kleedde ik me uit en dook in Yvonne's garderobe. Een uur later bevond ik mij in de begeerde toestand: ik zag er als een vrouw uit. Ik had veel sieraden om en droeg een lange jurk. Ik had een korte blonde pruik op en had me uitdagend opgemaakt. Ik wilde juist de straat opgaan toen ik iemand in het sleutelgat hoorde morrelen. Het was Yvonne! Mijn hart stond bijkans stil van schrik. Ik verschool me gekleed in bed, dwaas genoeg hoopte ik dat ze me daar niet zou vinden, de pruik had ik snel onder het bed gegooid. Yvonne klopte op de deur van de slaapkamer. Dat is een heel nobele eigenschap van haar: of ik op mijn kamer ben, in de slaapkamer of onder de douche, altijd klopt ze. Met bonzend hart hoorde ik haar de kamer binnenkomen en ze zei: “Oh oh, wat lig je weer mal, wacht ik zal het bed even opmaken.” Met een liefderijk gebaar haalde ze het laken en de dekens van me af en voor de tweede keer dat jaar begon ze te gillen: “Wat doe
je in mijn kleren? En wie heeft je gezicht zo toegetakeld? God, wat een afwijkingen heb jij.” Mijn hart deed pijn, ik schaamde me. Tegelijkertijd wilde ik uit bed komen en haar afrossen. Ik wilde nu eindelijk wel eens mezelf zijn. Maar toen ik zag dat ze op het voeteneind van het bed ging zitten huilen, dat ze helemaal radeloos was, werd mijn hart week, ik had medelijden met haar omdat ze met zo'n vreemde man door het leven moest. Het is krankzinnig, maar niets kan een vrouw zo tot wanhoop drijven als een verkleedpartij van haar man. Andersom is dat toch helemaal niet het geval. Nu ja, het is zo en we moeten ons erbij neerleggen. Terwijl ik me stilzwijgend uitkleedde zat ze te snikken: “Je hebt me bedrogen en je hebt je verkleed, alles wat mal is vind jij leuk.” Ik trok mijn pyjama aan en toen begon het grote verhoor. Ik vertelde van het congres, ik vertelde haar dat ik als vrouw door Amsterdam had gezwalkt en dat niemand mij had herkend. Ik bekende haar dat niets mij zo opwond als rond te lopen in dameskleren. Ik zei haar dat het me speet niet als vrouw geboren te zijn. Ja, ik bekende haar dat ik het liefste eigenlijk een hoer zou willen zijn en in een roodverlicht kamertje op de begane grond in het centrum van Amsterdam zou willen zitten. Ze begreep er niets van. Ik moest van Yvonne naar een psychiater maar ik had er geen zin in. Daar hebben we heel wat over gekibbeld. Ik beloofde Yvonne om me nooit meer in dameskleren te hullen. De hevigheid van het gesnik op het moment toen ze mij in gordeltje en nylons zag, zal me altijd bijblijven. Ik begreep dat ik haar groot verdriet had gedaan en ik nam me voor niet meer zo gek te doen.
Ook dat hield ik een half jaar uit. Op weg naar mijn werk maakte ik nu vaak wandelingen naar de hoerenbuurt en hier en daar vroeg ik aan de dames wat het kostte. Ik weet niet precies wat het was. Ik geloof niet zozeer dat ik Yvonne wilde bedriegen, ik wilde alleen maar niet eenzaam gelaten worden met mijn problemen. Yvonne is helemaal niet zo wulps en ik had het idee dat de hoeren dat wel waren. In ieder gevoel dacht ik mijn moeilijkheden met de meisjes van plezier te kunnen uitpraten. Op een dag zag ik een bijzonder aardig meisjes. Mollig, blond, verleidelijk en leuk. Ik ging naar kantoor
| |
| |
en dacht de hele dag aan haar. Toevallig was het juist betaaldag. In die tijd kregen wij nog ons geld in bruine envelopjes en niet op de giro thuis gestort. Ik wist het nu zeker, ik zou naar dat meisje toegaan, ik weet niet precies waarom, ik begrijp het nu nog niet. Ja, ik wilde over kleren praten en ik wilde haar tussen de knieën kijken onder haar rok, ik wilde me verkleden, ik wilde over de foto's praten. Mijn gehele afwijking kwam in zijn meest onzinnige en afstotelijke vormen in mijn verstand weer bovendrijven: ik zocht een geheime bondgenote, dat was het eigenlijk. “Fotobladen, dat lekt altijd uit, die kan ik niet verbergen. Thuis als vrouw gekleed gaan, dat lukt ook niet, alles wordt ontdekt, maar als ik af en toe naar de meisjes van plezier ga, dan kan dat helemaal onopgemerkt,” dacht ik. De hele dag peinsde ik over het meisje dat ik in haar roodverlichte kamertje had gezien. Het was een Marilyn Monroe type. Ik geloof dat ik die dag op de bibliotheek werkelijk alles fout heb gedaan. Op een gegeven moment vroeg Pim, mijn collega, of ik me wel goed voelde. Het was toen drie uur in de middag. We hadden juist ons geld gekregen. Het idee rijpte bij mij in drie sekonden: ik zou vijf en twintig gulden uit het loonzakje nemen, ik verdiende veel geld en aan een boom zo vol geladen zou Yvonne een pruimpje niet missen, bovendien zou ik vijf en twintig gulden uit de fotokopiëer-kas nemen. Mijn chef vertrouwde me volkomen waar het het beheer van de kas betrof en soms zaten er honderden guldens in. Ik keek mijn collega aan en zei: “Ik voel me inderdaad niet zo lekker, ik voel me ziek, ellendig en misselijk. Kan jij de tent niet van me overnemen voor de rest van de middag?” In de zaal zaten drie studenten en een staatssecretaris. Ik kan het me allemaal nog haarscherp herinneren. Ik keek naar die mensen en dacht. “Wanneer gaan jullie toch eindelijk leven? Neem het er toch eens een keertje
van!” Mijn collega ging nog even naar zijn kamer en ik bleef achter het grote bureau op de zaal. Met groot gemak kon ik vijf en twintig gulden uit de kas nemen. Trillend van opwinding maakte ik het loonzakje open en haalde daar ook vijf en twintig gulden uit.
De twee briefjes stak ik in mijn borstzakje. Pim kwam weer binnen en ik maakte dat ik wegkwam. Ik was te opgewonden om de tram of een taxi te nemen en ik rende in een half uur de hele stad door op weg naar mijn vermaak. Het was de eerste keer dat ik naar de hoeren ging. Ik dacht eenvoudigweg niet aan Yvonne. Bezweet kwam ik in de nauwe straat aan waar de meisjes zaten. Marilyn zat er nog. Ik ging bij haar binnen en gaf haar het geld. Nu was ik met een vreemde vrouw die tot alles bereid was in een klein kamertje. De gordijnen gingen dicht en ik vertelde haar mijn verhaal. Ik streelde haar en vroeg of ik haar kleren aan mocht trekken. Ze vond alles prachtig en vertelde dat ze Konnie heette. “Als het maar niet langer dan veertig minuten duurt,” zei ze. Konnie kleedde me in haar zwarte ondergoed en maakte me op. Toen was ik zo opgewonden, vooral toen ze als sluitstuk mij haar pruik opzette en ik in de spiegel mocht kijken hoe het resultaat was geworden, dat ik meteen met haar in bed dook. Nu ja, wat zal ik je vertellen? Muziek was er niet bij nodig, zoals Isaäk Babel zegt. Het was werkelijk verrukkelijk. Nu had ik iets dat geheel voor Yvonne verborgen kon blijven en dat mij toch bevredigde. Ik liep langzaam naar het station, daar kocht ik bloemen en toen ging ik naar huis. Nu snap ik niet meer hoe ik zo heb kunnen wezen, maar die grap heb ik zes keer herhaald. Ik droomde 's nachts van Konnie, ik had een geheim dat mij gelukkig maakte. De gehele maand leefde ik er naar toe. Een prachtig lenig wit lichaam had ze.
Op een keer had ze mij helemaal verkleed en opgemaakt. Ik zag er prachtig uit en mocht in de uitstalkast aan het raam op haar hoge stoel gaan zitten, ik liet behoorlijk veel van mijn benen, die in netkousen waren gehuld, zien. Drie mannen kwamen op straat voorbij mijn raam en ze floten. De vierde kwam aan het venster staan en vroeg me hoeveel een nummertje zou kosten. “Tweehonderd gulden vijftig”, zei ik om het hem goeddeels onmogelijk te maken om met mij aan te pappen. Hij keek even in
| |
| |
zijn portefeuille en sprak: “Top”. Even later kwam hij binnen en zei tegen mij: “Wat ben jij een lekker stuk zeg, een heerlijk kippetje, een echte honnepon.” Toen wilde hij met me naar bed. Konnie zat in een hoek van de kamer te giechelen om de malle geschiedenis. Toen de man met me in bed wilde duiken, hij trok me gewoon in de sponde, kwam Konnie me gelukkig te hulp. Ze was nu geheel naakt omdat ik haar kleren droeg en ze zei: “Mijn vriendin heeft juist de maand gekregen en nu kan ze geen nummertje maken.” De hitsige man maakte veel stampij en zei dat hij uitgerekend voor mij gekomen was, niet voor haar. Hij voelde zich bedrogen maar nam ten einde raad toch genoegen met het gebruik van het lichaam van Konnie. Dolgelukkig ging ik naar huis: voor het eerst van mijn leven was ik voor een man een begerenswaardig object geweest. Een vrouw wilde ik zijn en anders niet. Ik kocht bloemen voor Yvonne en bedacht: “Nu breekt er een heerlijke tijd aan: dit kan zo allemaal nog wel jaren doorgaan...”
De laatste keer dat ik haar zag in het verboden vertrekje, zag ik ook haar man. Konnie en ik gingen samen naar buiten en hij stond haar op te wachten in zijn sportwagen. Het was een neger en ik was flink jaloers op hem. De maand daarop was ze nergens te vinden en ik ging naar een ander meisje die me helemaal niet begreep. Weer kocht ik een bos bloemen en ging naar huis. In de bus zat ik haast te huilen dat ik Konnie was kwijtgeraakt. Toen ik thuis kwam gaf ik Yvonne gedachteloos een zoen en gaf haar de bloemen. Droevig ging ik in mijn stoel zitten en hoorde ternauwernood van Yvonne dat we nieuwe buren hadden gekregen. We gingen eten en Yvonne vroeg of ik soms ziek was. Ik zei dat ik hoofdpijn had. Om acht uur, ik had een half uurtje gelegen, ging ik de krant halen en wie daalde er tegelijk met mij de trap af? Konnie! Ze was met haar neger drie huizen verderop in onze flat in Zoetermeer komen wonen. Ik hoorde een buurman aankomen en zei heel schijterig tegen Konnie: “Goedenavond mevrouw, dus u bent onze nieuwe buurvrouw?” Ze droeg hoge witte laarzen en een korte rok, ze zag er smakelijk uit. We draalden allebei bij de brievenbus en toen de buurman weg was zei ze: “Zo Jos, dat is nou ook toevallig! Tegenwoordig zit ik niet meer in Den Haag maar in Amsterdam, zal ik je het adres geven? Ik kan daar veel meer verdienen.” “Stil toch,” zei ik, “dat kan wachten, ik woon hier met mijn vrouw en kinderen, ik zou me doodschamen als de zaak uitlekte. Mijn vrouw mag beslist niet van onze verhouding horen, knoop dat goed in je oren Konnie. Het is krankzinnig: daar zoek ik je in Den Haag en nu vind ik je in Leiden als mijn buurvrouw! Praat in Godsnaam nooit in het openbaar over het voorgevallene.” Ze lachte naar me en zei niets. Toen Yvonne me zag was ik zo wit als een doek. “Jij moet naar bed,” zei mijn vrouw, “je bent doodziek, soms heb ik achting voor je omdat je zo'n doorzetter
bent.” Ik ging naar bed en huilde. Ik wist zeker dat de zaak zou uitlekken.
Nu zag ik Konnie driemaal in de week, toevallig in het trappenhuis, een paar maal in de winkels en op een keer bood ze me een lift van het station naar huis aan. Het was een verschrikking! Ik durfde haar niet meer aan te zien. Ik schaamde me voor de zoveelste keer voor Yvonne. Een maand later had Yvonne haar arm gebroken en toen we in bed lagen, ik hoorde het zoete gebabbel van de kinderen uit de kinderkamer, kinderen kunnen zo lief zijn vlak voor ze inslapen, het lijkt wel of ze dan reeds een voorschot op hun dromen nemen, begon Yvonne ineens over de nieuwe buren. “Die nieuwe buurvrouw is heel aardig,” zei ze, “ze ziet er misschien een beetje vreemd en opvallend uit, maar het is een aardig type. Ze draagt de boodschappen voor me nu ik mijn arm gebroken heb en ze vraagt of ik morgen koffie kom drinken...” Ik wilde het toen wel uitgillen. Ik drukte mijn gezicht in het kussen en zweeg. “Waarom zwijg je?” vroeg Yvonne, “je hoort toch wel dat ik wat zeg?” Ik vermande me en probeerde iets te zeggen. “De nieuwe buurvrouw?” vroeg ik schaapachtig. “Ach, je weet wel, die blondine die met die neger is ge- | |
| |
trouwd, hier drie huizen verderop,” zei Yvonne en ze zuchtte. “Oh ik weet het al,” mompelde ik. “Jij zal het niet weten,” grapte Yvonne, “je hoeft voor mij niet te verhelen dat je zo'n type vrouw erg leuk vindt.” “Je hebt gelijk,” zei ik, “ze is inderdaad een schattige vrouw. En morgen ga je bij haar koffie drinken? Dat is leuk. Je moet haar eens op bezoek vragen met haar man als ik ook thuis ben.”
Een half uur later lag Yvonne te slapen maar ik bleef woelen. Wat zou er in Godsnaam gebeuren? Wat hing me nu weer boven mijn hoofd? Niet dat ik Konnie niet vertrouwde, maar ik wist zeker, ik had een bepaald voorgevoel dat de zaak zou uitlekken. Honderden gedachten tolden door mijn hoofd. Tenslotte bekroop mij zelfs het idee dat ik het bed moest uitsluipen en van huis gaan, weg van mijn bed en mijn vrouw om nooit weerom te keren. Tegen vijven, het werd al aardig licht buiten, het regende een beetje, maakte ik Yvonne wakker. “...ik mo...moet je wa...wat vertellen,” zei ik, “i...ik he...heb iets op te b.... b...b...biechten.” “Wat zullen we nou krijgen?” vroeg Yvonne slaperig, “kan je niet slapen?” Ik besloot dat het het beste was om in één keer alles eruit te gooien. Ik verzamelde al mijn moed en sprak: “Onze nieuwe buurvrouw heet Konnie en ze is een meisje van plezier. Ik heb zes keer haar kleren gedragen, ze heeft mij verkleed en ik ben zes keer met haar naar bed geweest voor geld...” Yvonne was stil. Daarna moest ik het haar nog eens zeggen want ze begreep het niet. Vervolgens moest ik met alle details voor de draad komen en een half uur lang heb ik liggen vertellen. Yvonne was stil, ze was beledigd. Misschien nog meer dan door de vieze plaatjes en de solo verkleedpartijen. Nooit had ik haar zo meegemaakt. De volgende dag is ze inderdaad koffie gaan drinken bij Konnie en daar heeft ze twee uur lang over mij met mijn geheime liefde gesproken! Dat vertelde ze me niet onmiddellijk; pas twee maanden later zei ze pas iets meer tegen mij dan: “Wil je meer groente?” “goedemorgen” en “welterusten”. Ik ging door een hel en voelde de hele dag, vooral in het weekend het stille verwijt van Yvonne. Ik beloofde beterschap maar Yvonne geloofde er niet meer in. Toen heb ik me voorgenomen om nooit meer vreemd te doen en heel langzaam
kwam onze verhouding weer een beetje op gang. “Ik moet beslist van die geilheid en die heimelijke verlangens zien af te komen,” dacht ik, “je mag Yvonne het leven niet tot een hel maken.” Toen besloot ik te gaan promoveren op een geologisch onderwerp. Na vier jaar werd ik cum laude doctor en nog eens twee jaar later ben ik professor geworden. Kijk Maarten, ik werk zo hard om mijn driften te vergeten. Ik schaam me een beetje, maar nu heb ik het tenminste allemaal opgebiecht...’ ‘En nu ben je van die neigingen af?’ vroeg ik. ‘Ik denk er nog wel eens aan,’ mompelde Jos, ‘maar ik wil bepaald niet meer in mijn oude staat vervallen. Begrijp je nu waarom ik het zo vreselijk vind dat ik die kaart van Peeters heb ontvangen? Ik wil immers niets anders dan mijn verleden verdoezelen en nu schijnt er iemand iets van me te weten. “Het is maar een grap,” zegt Peeters, maar er zal nog meer volgen. Begrijp je nu dat bange voorgevoelens mij bekruipen? Misschien is alles wel uitgelekt. Ik heb nu naam in de wetenschappelijke wereld, ik ben door Hare Majesteit aangesteld, mijn collega's en mijn studenten zien tegen mij op, ik ben iets, ik beteken iets. Begrijp je hoe erg het is om dan ineens voor een viezerik, voor een man die eigenlijk vrouw wil zijn, voor iemand die de katjes in het donker knijpt, door te moeten gaan?’
‘Het zal wel meevallen,’ zei ik, ‘één bliksemschicht maakt nog geen orkaan... Ik geloof werkelijk dat je je teveel kopzorgen maakt, hoewel ik niet begrijp wat de drijfredenen van Peeters zijn. Hoe zat het nou precies? Hij stuurde je een kaart met een meisje erop en op de achterkant stond “ondeugd”. Waarom zou je je daar nu zo'n zorgen om maken? Het is maar een kleinigheid, het is maar een grapje... hij wil je waarschijnlijk alleen maar eens uit de tent lokken.’ ‘Mij bevalt de zaak niet,’ zei Jos, ‘vooral omdat het Peeters is die het heeft gedaan. Je kent hem toch wel als schrijver van romans en
| |
| |
polemieken? Hij vindt niets leukers dan om zijn medeschrijvers door het slijk te halen en belachelijk te maken. Je hebt “Kersen op zoutzuur” immers gelezen? Nu ben ik weliswaar geen schrijver en als zodanig heb ik niets van hem te duchten, maar toch ben ik als de dood zo bang voor zijn bijtende sarcasme. Als hij iets weet kan hij me maken en breken.’ ‘Het loopt heus zo'n vaart niet,’ stelde ik Jos gerust, ‘ga nu eens na wat er uitgelekt kan zijn. Je hebt me anders wel een mal verhaal verteld en het is inderdaad vreemd dat ik het nooit van je geweten heb dat jij die neigingen had.’ ‘Ik heb het jou verteld omdat ik wist dat je het nooit door zou vertellen,’ zei Jos. ‘Goed,’ monterde ik hem op, ‘we nemen nu nog een glaasje whisky en dan gaan we lekker naar bed. Morgen komt er weer een dag en die brengt raad.’ ‘Maar er komt nog meer,’ jammerde Jos, ‘en het ergste is dat hij iets van Konnie en mij weet.’ Hij dronk zijn whisky met tegenzin en een half uur later lag hij in bed te woelen. Ik had het idee dat hij pas tegen vieren in de ochtend in slaap viel... De volgende dag regende het nog steeds. We konden niet fietsen en namen onze boeken weer ter hand. Jos was onrustig, hij zat duidelijk op de postbode te wachten. De post kwam om drie uur. Er was maar één brief en Jos zag aan het handschrift van het adres onmiddellijk dat hij van Peeters afkomstig was. Hij rukte de enveloppe open en er kwamen twee foto's uitvallen. Eén plaatje was van een wulps meisjeshoofd van ongeveer vijf en twintig jaar. ‘Maar dat is een foto van Konnie!’ riep Jos vertwijfeld uit. Toen keek hij naar de andere foto, dat was een portret van Jos zelf op ongeveer vierendertigjarige leeftijd. Op de achterkant van zijn eigen portret had hij geschreven: ‘Voor mijn lieve kleine wulpse Konnie van haar toegewijde Jos van den
Hoofdakker.’ De ogen puilden Jos haast uit de kassen van schrik. ‘Wat zullen we nu krijgen?’ zei hij, ‘gaat Peeters mij dan helemaal breken?’ Ik probeerde hem gerust te stellen maar begon het zelf ook een vreemd geval te vinden. Omdat het regende en het voorlopig niet droog zou worden brachten we de huurfietsen weg naar de eigenaar, we pakten onze bagage in, we betaalden de buren voor het gebruik van het huisje en toen trokken we naar Groningen om het naadje van de kous in deze kwestie te weten te komen. Een paar uur later stonden we voor het huis Spilsluizen 17A in Groningen. Daar woonde die verschrikkelijke, die rampzalige en cynische Peeters. Een geoloog die zich meer aan het schrijven van belletrie dan aan de bestudering van geologische onderwerpen wijdde. We belden aan en we werden opengedaan door Arnold, de zoon van Peeters. ‘Is uw vader thuis?’ vroegen wij ‘en zo ja, kunnen wij hem dan even spreken?’ Arnold had dolle pret. Het was beschamend zoals hij ons uitlachte.
Vijf minuten later zaten we op de studeerkamer van Peeters. De kamer had een prachtig uitzicht op de gracht en was zeer ruim. Een bureau stond in het midden van de kamer, in de hoek hing een collage, het was geen centaur die werd afgebeeld, maar de prent had iets van de twintigste eeuw. Een Volkswagen stond op zijn kop en van boven ging het ding heel vloeiend over in een vrouwenlichaam op zo'n manier dat de wielen van de Volkswagen tegelijk de borsten van de vrouw waren. Een hele wand van de kamer was bedekt met rekken vol manuscripten. ‘Willem,’ zei Jos - Peeters heet namelijk Willem Frederik - ‘Willem, wat wil je toch van mij? Wat heb je in Godsnaam met me voor? Wat heeft al deze onzin te betekenen?’ En hij wierp de twee foto's die hij die dag ontvangen had voor Peeters neus. Peeters begon te lachen en zei: ‘Dat is heel eenvoudig uit te leggen. Ik wist niet dat je je de zaak zo aan zou trekken. Kijk, mijn zoon Arnold studeert in Parijs antropologie. Hij woont daar bij een franse ingenieur in huis en die is getrouwd met een Hollandse vrouw. Het is een hele leuke buurt waar Arnold woont en vaak ziet hij hoe Simone de Beauvoir de blinde Sartre over straat voert. Arnold voert wel eens gesprekken met zijn hospita en nu is hij erachter gekomen dat ze, mevrouw Beauvirage de Clignancourt tegenwoordig, vroeger een meisje van plezier is ge- | |
| |
weest. Ze vertelde Arnold dat ze vroeger Konnie heette en dat zei hem natuurlijk helemaal niets. Langzaam is hij met haar op vertrouwelijke voet geraakt en twee weken later heeft ze hem een collectie foto's laten zien, allemaal prenten van aanbidders van vroeger. Arnold woelde de inhoud van de lade, honderden foto's, om en om en plotseling viel zijn oog op een portret van de heer van den Hoofdakker. Arnold herinnerde zich jou omdat hij een half jaar geleden hier thuis was in Groningen toen jij en ik dat artikel schreven voor “The American Geologist”. Hij vond
het erg grappig om jouw beeltenis in die verzameling foto's te vinden en las met rode oortjes de tekst op de achterkant van het portret. “Dat is leuk voor Pa,” heeft hij gedacht, “daar kan hij die van den Hoofdakker best eens leuk mee plagen.” Verleden week is hij weer thuisgekomen en hij heeft mij de foto gegeven. Hij had ook een foto van Konnie zelf bij zich. Aanvankelijk wilde ik alles in de prullemand werpen, maar toen bedacht ik dat het leuk zou zijn, een goede grap, om jou eens een hak te zetten: toen wij dat artikel schreven was jij zo hinderlijk eigenwijs. Jij wist het steeds beter dan ik, Jos, en dat kon ik toen niet zo goed verkroppen want ik ben nu eenmaal van mening dat ik altijd gelijk heb. Het is misschien een beetje kinderachtig van mij geweest, maar ik vond het nodig om op deze manier wraak te nemen: eerst heb ik je voor ondeugd uitgescholden en toen heb ik je die foto's van jou en Konnie gestuurd. God, als ik geweten had dat je er zo van zou schrikken zou ik het nooit hebben gedaan. En als ik geweten had dat jij bijvoorbeeld met je vrouw in het vakantiehuisjes was had ik het ook niet gedaan. Ik heb je alleen maar even op stang willen jagen.’ Peeters' vrouw kwam binnen met thee. Peeters zweeg en keek ons glimlachend aan. Toen zijn vrouw weer weg was zei hij: ‘Zelfs mijn vrouw weet niet van het geval. De enigen die het nu weten zijn mijn zoon Arnold, ik, jij en Maarten. Ik vind het leuk om eigenwijze mensen een beetje te plagen. Daar komt bij dat ik al net zo lang gepromoveerd ben als jij maar nog steeds geen hoogleraar ben, ook dat zit me dwars. Nu ja, en dat is eigenlijk de hele geschiedenis van de plagerij. Het spijt me als ik je te zeer gekwetst heb, dat was de bedoeling niet... en laten we het nu over iets anders hebben, zand erover...’ We babbelden nog een uurtje over koetjes en kalfjes en daarna verlieten wij, nadat Peeters ons verzekerd had dat hij het verhaal aan niemand anders
door zou vertellen, opgelucht het huis. ‘Grote God,’ zei Jos, ‘daar ben ik me in twee dagen een jaar ouder geworden.’ Dat is misschien waar, maar in de trein op weg naar huis zat hij toch vrolijk te neuriën en te zingen...
|
|