iemand gezien had. Dat herkenningsgevoel daar moet ik het trouwens eens wat uitvoeriger over hebben. Als je voor het eerst in Amerika komt heb je namelijk het gevoel dat je er alles al eerder gezien hebt: de huizen, de mensen, de straten en de bomen, de politie-auto's, de verkeers- en reclameborden en zelfs zulke kleine details als de brievenbussen, het is allemaal niets nieuws voor je. Het element van verrassing, dat optreedt als je andere buitenlanden betreedt, ontbreekt in Amerika geheel. Maar voor je je ongerust af begint te vragen of er dan misschien toch zoiets als een vorig leven zou bestaan, realiseer je je dat je het natuurlijk allemaal al van de film kent. Want waar zulke films ook opgenomen zijn, afgezien van de landschappen is alles over die hele onmetelijke uitgestrektheid van dit reusachtige land toch vrijwel gelijk, in welke uithoek je je ook bevindt. Die ‘herkenning’ nu geeft je gek genoeg ook een eigenaardig gevoel van vervreemding. Je ziet niet de afspiegeling van een realiteit, maar de realiteit van een afspiegeling, als je begrijpt wat ik bedoel.
Dat zelfde gevoel van herkenning nu had ik toen ik daar voor het eerst mijn hospita achter haar huisbar zag zitten, een statige, vrij magere figuur van in de zestig, sigaret tussen de dunne, samengeknepen lippen, de rechterhand om een glas whisky geklemd, de linker in een blik met zoutjes gedompeld, en aan haar in zachte muiltjes gestoken voeten een afzichtelijk mormel van een hondje, dat onmiddellijk kwaadaardig naar me begon te keffen. Toen ze haar mond opendeed, na eerst de sigaret netjes op het asbakje gelegd te hebben, dat wel, bleek ze ook nog zo'n typische, ietwat schorre grogstem te hebben, met een niet te miskennen ondertoon van mild cynisme. Enfin, het prototype van de semi-alcoholische provinciestadsvrouw uit de een of andere gladde psychologische probleemfilm.
Later bleek ze best aardig te zijn. Van Hollandse hospita's krijg je in zulke gevallen meestal een kop thee met een koekje, maar zij was nogal gul met whisky, en aangezien ze altijd wel een of andere lekkere zachte Kentucky of Tennessee in haar kast had staan mocht ik zo nu en dan graag aan haar bar plaats nemen.
Vanzelfsprekend zette ik uit dankbaarheid ook mijn beste beentje voor, want uiteindelijk zit ik hier zo'n beetje voor plaatselijk cultureel attaché te spelen, en ben dus wel verplicht de Goede Naam van het Vaderland Hoog te houden. Dat lukte vrij aardig, want al gauw had ze niets dan lof voor Holland en zijn bewoners. Tot die jonge Nederlandse doctorandus kwam. Een heel aardige, beleefde en bescheiden jongen moet ik zeggen, die erg bij haar in de smaak viel en al haar moederlijke gevoelens losweekte. Hij kreeg 's morgens zelfs een kop koffie van haar, wat mij nog nooit overkomen was. Hij doceerde aan een andere universiteit, was hier gekomen om een lezing aan de onze bij te wonen en bleef voor de gezelligheid nog een paar dagen logeren.
Op de laatste avond zaten we nog zo'n beetje aan de bar wat na te drinken, de hospita in haar badjas, haar tanden al uit haar mond, zoals ze wel meer deed 's avonds, gewoon onbekommerd, zelfs als er bezoek was. Die tanden lagen dan in een glas op een hoekje van het aanrecht, naast de micro-wave. Enfin, op een gegeven moment begon ze te geeuwen en zei: ‘Ik ga naar bed, drinken jullie de rest maar op.’ Nou, er zat nog een aardig staartje whisky in die fles, dus dat lieten we ons geen twee keer zeggen. Toen het op was gingen we elk naar onze respectieve kamers. Ik keek de jonge veelbelovende doctorandus overigens wel een beetje ongerust na, want in het trappenhuis wankelde hij angstwekkend van de ene muur naar de andere. Dat loopt nooit goed af, dacht ik, maar hij kwam toch zonder ongelukken boven.
De volgende morgen kwam hij me wekken. Hij vertelde me een beetje bedeesd dat hij die nacht niet lekker geweest was, maar hij had de boel zo goed mogelijk opgeruimd en de hospita inmiddels al zijn excuses aangeboden. Nou, de hospita had hem maar eens bemoedigend