Maatstaf. Jaargang 26(1978)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 27] [p. 27] Eva Gerlach Album I. Familie Mijn vader was een heer in een ver land. Hij belde nooit meer op. Hij wou daar blijven. Ik schreef zijn naam met ballpoint in mijn hand. (Toen hij mijn vriend was, kon ik nog niet schrijven.) Ik wist nog hoe hij me op zijn schouders droeg en hoe ik me vasthield aan zijn grijze benen en hoe hij zei ‘Ik moet wat van je lenen’ als hij mijn spaarvarken aan stukken sloeg. [pagina 28] [p. 28] 2. Sorremorre Het kiezelpaadje in de zon, je riep ‘Daar is hij’ en daar kwam hij over het water, zijn boot voer gaten in het riet, hij liep met ons naar huis. Iedere avond later. Mijn enkels hield hij vast en met mijn handen stijf om zijn voorhoofd zei ik wat ik zag: een boot met een schuin zeil waar vuur in brandde. Zijn haar was rood en waaide als een vlag. [pagina 29] [p. 29] 3. Trouwfoto Zij zit verregend op een hoge stoel en kijkt de Adox aan met rechte ogen. Mijn vader houdt haar bij haar ellebogen. In ijs gevat blijft de champagne koel. Flitslicht scheert langs haar haar: geknipt en ligt het als veertjes op haar hoofd te drogen. Zij lacht verblind. De vogel is gevlogen. Het erkerraam vertoont een druipend bos. [pagina 30] [p. 30] 4. Bij moeder Haar schrale nek masseerde ik, 's avonds laat, tegen de hoofdpijn; met haar losse haren, die roodverkleurd en dun als spinrag waren, wreef ik haar knokelige ruggegraat. 'k Moest bij haar blijven; en ik lag te lezen terwijl zij sliep: de Duizend en Eén Nacht, avond aan avond, tot zij Khan meebracht of Achmad, en ik weer alleen kon wezen. [pagina 31] [p. 31] 5. Nadagen Een huis met kleine luiken, vlak aan zee. Op de veranda zit een vrouw te staren. ‘Gij hebt mij neergedrukt met Uwe baren.’ De wind brengt haaieëieren voor haar mee. Zij gaat nog steeds jutten met dood tij. Kalfsleren pumps over de natte stenen, Rodier omhooggesjord tussen haar benen. De witste jacobsschelpen zijn voor mij. Vorige Volgende