Maatstaf. Jaargang 24
(1976)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 74]
| |
Ed Schilders Alfred Damon Runyon‘Het is tegen de wet om zelfmoord te plegen in deze stad,’ zeg ik, ‘maar wat de wet kan ondernemen tegen een vent, die zelfmoord pleegt, heb ik nooit kunnen uitmaken.’ Damon Runyon: ‘A slim, nervous man who drinks forty cups of coffee a day, Mr. Runyon is a prolific writer but finds time also for hunting and poker. He is an easy-going and generous man, who cannot resist an appeal to his sympathy. He is fond of good food and drink, is a bit of a dandy in his dress, and is always on the go. When he has writing to do, he is apt to put it off until near the deadline, and then work all day and night till he gets it done.’Ga naar eindnoot1. Zijn werk is onlangs, dertig jaar na zijn dood weer in herdruk verschenen in twee bundels van Picador PaperbacksGa naar eindnoot2.; de nederlandse vertaling onder de titel ‘Guys and Dolls’ (Bert Bakker - 1973) heeft het blijkbaar niet zo best gedaan, gezien het feit dat het boek massaal in de uitverkoop terecht is gekomen. In ieder geval mogen we dan nu aannemen, dat Runyon ook in ons land zijn weg naar het publiek heeft gevonden; voor f 3,50 voor negen van zijn beste verhalen kan dat bijna niet anders. Maar oplage- en verkoopcijfers zullen het hier - om welke reden dan ook - waarschijnlijk wel nooit halen bij die uit de v.s. en van het engelse taalgebied, ook niet in relatieve zin. Voor het werk van Runyon schijnt de markt daar nog steeds - of opnieuw - vruchtbaar te zijn. Dat op zich is veelzeggend voor het werk van een auteur. In de jaren veertig zijn verreweg de meeste Runyons verkocht. Ik heb geen exacte cijfers - en het komt ook niet op een miljoen aan - maar het moeten er onwaarschijnlijk veel geweest zijn. Tenminste als ik afga op de drukgeschiedenis van ‘The Best of Damon Runyon’, waarvan ik zelf de 26e druk bezit (1945) en waarin vermeld staat dat de hardcovereditie van februari 1940 tot juni 1941 6 drukken kende en de Pocket Books editie van april 1940 tot augustus 1945 maar liefst 25 drukken. God mag weten hoeveel drukken er daarna nog zijn verschenen; waarschijnlijk zo veel, dat de markt jarenlang verzadigd is geweest. Het overgrote deel van het publiek dat Runyon nu zal lezen, heeft - net als ikzelf - in zijn ervarings- en belevingswereld weinig raakvlakken met die speciale atmosfeer die hij in zijn verhalen wist te creëren. Wat in de jaren dertig en veertig met enige reserve door kon gaan voor ‘realistisch’ is, in werkelijkheid, voor het lezerspubliek van deze tijd ‘historisch’ geworden. Of Runyons succes nu verklaard kan worden door het onder de noemer ‘nostalgie’ onder te brengen, betwijfel ik. Waarschijnlijk hebben zijn verhalen in de loop der jaren een onverwoestbare reputatie gekregen. Zijn werk lezen is zoiets geworden als kennis nemen van een sindsdien uitgestorven en nooit meer te evenaren literaire vorm: Runyon is een fenomeen geworden. En fenomenen hebben geen nostalgie nodig om boeken te verkopen. Runyon wordt - althans in de engelstalige landen - nog steeds gelezen om dezelfde reden waarom wij nederlanders minstens eenmaal in ons leven op bedevaart gaan naar het Rijksmuseum om Rembrandts Nachtwacht met eigen ogen te aanschouwen. Het hoort bij je opvoeding.
Het is natuurlijk niet de vorm alleen. Daar ben je, ook bij Runyon, al snel op uitgekeken. De inhoud is aantrekkelijker, voor de lezer, voor de criticus. Bovendien is over de door hem gehanteerde vormverschijnselen al zo vaak geschreven, dat ik me wat dat betreft wil beperken tot enige opmerkingen over zijn | |
[pagina 75]
| |
gebruik van slang. De vraag die mij bij het lezen van de verhalen altijd het meest heeft bezig gehouden, was, wat Runyon in feite doet met zijn materiaal om bij de lezer het effect te bereiken waarop hij het patent schijnt te hebben. Het verlangen dus, om in de keuken van de auteur te kijken, of, in de goocheldoos met literairtechnische trucs, indien men wil. Runyons werk leent zich uitstekend voor zo'n analyse, maar pas tijdens het lezen van ‘On Nice Fellows’Ga naar eindnoot3. - een van zijn semi-essayistische produkten - meende ik tenminste één van zijn procédés duidelijk te kunnen herkennen. Nemen we de openingsalinea:
My old man used to say that a great problem in this world was the nice fellow. He said he guessed the nice fellow was as much responsible for the troubles that beset humanity as any other single agency.
en nog een typerend voorbeeld:
My old man said the nice fellow was the cause of a terrible sight of discontent and unhappiness in marriage in this country.
dan geloof ik dat we hierin in gecomprimeerde vorm terugvinden wat Runyon vrijwel voortdurend in al zijn verhalen doet: relativeren. Zijn aanpak is tegelijk echter daarom niet minder realistisch. Realistisch op een bepaalde manier, met een omweg. De humoristische, vaak tragi-komische ondertoon is daar een direct gevolg van. De personen schijnen in zijn verhalen niets anders te doen dan de gebeurtenissen op zich af te laten komen om vervolgens het gebeurde te relativeren. In ‘All Horse Players Die Broke’Ga naar eindnoot4., als zo vaak een verhaal over de ‘guys’ die niets anders doen dan op paarden wedden, gaat de ik-figuur op zoek naar een revolver om er zich ‘pats mee door de knikker te schieten’, zoals de nederlandse vertaling heel aardig aangeeft. De alinea die op deze mededeling volgt, relativeert een zo zwaarmoedig thema als zelfmoord volkomen. Hij ontmoet Solly, die weliswaar een revolver heeft, maar niet meer dan één patroon. Wat Solly met die patroon zal doen weet hij nog niet precies. Er zijn twee mogelijkheden, vindt Solly: óf hij schiet zichzelf pats door de knikker, óf hij bewaart de patroon voor Pair of Jacks, die hem heeft opgelicht. Met één patroon kun je ook niet twee hoofden tegelijk doorboren, en daarom het ding maar liever beleend om het geld in te zetten op de races. De gedachte, hier de zelfmoord, wordt zo ondergeschikt gemaakt, als opstapje gebruikt tot het voor de hand liggend verloop. Zelfmoord is niet iets zwaarmoedigs bij Runyon, evenmin als je ziel verkopen of op je woord van eer beloven binnen dertig dagen je lichaam aan een dokter ter beschikking te stellen, of je nu dood bent of niet. Dat zijn allemaal dingen die zo gerelativeerd zijn, dat ze voor de hand liggen en daarom zullen plaatsvinden ook, zonder dat daar een probleem van wordt gemaakt. Ook de problemen komen vanzelf. De gebeurtenissen stormen op de personen af als paarden op de finish, en op zeker moment zal wel blijken wie er heeft gewonnen en of je goed hebt gegokt. Het is net als met Vladimir en Estragon in ‘Wachten op Godot’: de een kan zich verhangen als de ander aan zijn benen trekt, maar wie zal dan aan de benen van de ander trekken? Wat Runyon in feite doet, is het beschrijven van een werkelijkheidsbeleving die ontdaan is van ieder franje. Zijn personen handelen zo impulsief als de grenzen van het geloofwaardige toelaten. Deze grenzen kunnen echter een flink stuk worden verschoven terwijl een en ander toch accepteerbaar blijft voor de lezer. Een relativerende aanpak van meet af aan is daarvoor wel noodzakelijk. Daarom is ook de sociale code, die de uiterste en enige grenzen bepaalt, in de verhalen tot het minimum beperkt. Wat er van overblijft is daarom echter | |
[pagina 76]
| |
des te wetmatiger: je moet je zo veel als mogelijk is alleen met je eigen zaken bemoeien, en: speelschulden worden altijd betaald. Waar deze code wordt overschreden, en daarop zijn heel wat verhalen gebaseerd, moeten adekwate oplossingen worden bedacht. Zo'n oplossing, al zou dat moord betekenen, is dan volkomen gerechtvaardigd. Een voorbeeld. Ambrose Hammer - ‘the newspaper scribe’, zoals hij steevast wordt aangeduid - wendt dan ook heel zijn overredingskracht aan om een jongedame in ‘Broadway Incident’Ga naar eindnoot5. er van te weerhouden de hand aan zichzelf te slaan in het restaurant van een van zijn vrienden. Niet dat hij haar daad kost wat kost wil voorkomen, dat moet zij zelf maar weten, maar omdat het restaurant er een slechte naam door zou krijgen:
It may get around that dead ensues because of the cooking
zegt Ambrose. Wie nu denkt dat Ambrose dan toch de zaken van zijn vriend wil dienen heeft het mis. De ware reden van zijn bezorgdheid is deze: wanneer het restaurant failliet gaat, zal Ambrose ook niet meer ieder jaar een mooi relatiegeschenk van zijn vriend krijgen. Ambrose weet een veel betere oplossing, als het toch moet: om de hoek is het restaurant van de concurrent... Bemoeit hij zich toch met andermans zaken? Misschien wel, maar dan toch weer om persoonlijke redenen:
I will follow you and observe your action in all its sad details and it will be a fine story for me.
De erecode is even bijzonder. Zo zien we hoe zich in ‘The Snatching of Bookie Bob’Ga naar eindnoot6. de situatie voordoet dat de ontvoering de mist in gaat doordat de ontvoerders, in afwachting van het losgeld, met hun slachtoffer, een bookmaker, weddenschappen afsluiten. Wanneer ze het losgeld ontvangen moeten ze dat meteen weer aan hem teruggeven om althans een gedeelte van hun schuld terug te betalen. Slechts bij hoge uitzondering slaagt iemand er in deze code te overtreden en ‘to get away with it’. ‘De Voet’ Samuels lukt het, in ‘Een zeer Rechtschapen Knaap’Ga naar eindnoot7.. Hij leent geld bij ‘Het Brein’:
Als iemand geld leent bij Het Brein, dan wil hij onmiddellijk weten op welk moment hij het terugkrijgt, met een bepaalde rente, en als je zegt om half zes dinsdagmorgen, kun je het beter niet één minuut na half zes dinsdagmorgen maken, of Het Brein zal je beschouwen als uiterst onbetrouwbaar en je nooit meer enig geld lenen.
Het geleende geld heeft De Voet nodig om een doll te imponeren. Hij krijgt het geld maar slaagt er slechts op het laatste nippertje in het op tijd terug te betalen door zijn lichaam te verkopen aan een dokter. Het probleem is hiermee alleen maar verschoven en De Voet ziet tenslotte geen andere oplossing dan, als de dokter - die een zeer speciale rol speelt - zijn lichaam komt opeisen, met zijn liefje de stad te verlaten. In Runyons wereld is dit een duidelijke overtreding. Het commentaar van Het Brein is daarom:
‘Maar,’ zegt Het Brein met zeer luide stem zodat iedereen het kan horen, ‘De Voet Samuels is niks anders dan een vuile oplichter omdat hij niet zijn lichaam bij je brengt als volgens afspraak, en zo lang als hij leeft, zal hij nooit een dollar of een borgstelling van mij krijgen, of van iemand die ik ken.’
En zo wordt zelfs het onderscheid ‘good guy’ en ‘bad guy’ zeer relatief. Voor het overige zijn er in Runyons wereldje weinig regels. Behalve misschien nog dat je van elkaars doll af moet blijven, maar als er één regel is die constant wordt overtreden dan is het deze wel. | |
[pagina 77]
| |
Het centrum van Runyons microcosmos, dat zal bekend zijn, is Broadway in de jaren dertig. Terecht is het zijn kracht genoemd de sfeer waarin in dat stukje New York werd geleefd als geen ander te hebben vastgelegd. De beperking tot een steeds terugkerende setting en dezelfde personen is daarvoor een voorwaarde geweest. Alleen zo kan de lezer contact houden met die wereld. Na het lezen van een aantal verhalen word je een stamgast van Mindy's of van Good Time Charley's; je kent de konsekwenties wanneer wordt verteld dat die en die bij Het Brein hebben geleend; je weet dat er tegelijk een toneelstuk de grond in geschreven gaat worden en een misdaad zal worden opgelost, wanneer Ambrose Hammer, the newspaper scribe, zijn intrede doet. Wanneer dan, vele verhalen later, diezelfde Brein of een nog vertrouwder persoon als Dave the Dude, op ongelukkige wijze om het leven komen, dan is dat, voor de lezer, een tragische ervaring. Tragischer, dan voor de meer directe kennissenkring van Dave. Want uit Runyons aanpak vloeit onvermijdelijk een forse dosis cynisme voort. Hij speelt, op een bijna kwaadaardige manier, met emoties. Een schitterend voorbeeld daarvan is het verhaal ‘The Lily of St. Pierre’Ga naar eindnoot8., dat jammer genoeg niet in de nederlandse vertaling terecht is gekomen. Het begint in Good Time Charley's (48e straat), met een scene waarin de verteller met Charley en Louie the Lug zit te zingen. Ze doen dat vaker en hebben er veel plezier in. Dan komt Jack O'Hearts binnen en hij schiet Louie neer. Volgt de reden waarom: Louie heeft een meisje, een kind eigenlijk nog, te gronde gericht. Het blijkt hoezeer Jack aan dit meisje en haar vader verknocht was, zodat hij na haar dood besluit Louie te vermoorden. Zo is geschied. Zijn daad, daar is men het dan ook over eens, is volkomen gerechtvaardigd. Als lezer vind je dat ook; die Jack heeft dan wel iemand vermoord maar is een jongen met een gouden hart. Het komt dan als een schok als de ik-figuur aan het einde van het verhaal zegt dat het eigenlijk toch niet zo zeker is dat wraak Jacks ware motief is geweest. Het zou ook best kunnen dat Jack Louie gewoon wilde doden om zijn plaats in het zangkoortje over te nemen. De verteller. De ik-figuur, die, hij vooral, zich liefst nergens mee bemoeit, maar altijd, hoe dan ook, bij de avonturen wordt betrokken. Aan hem vertellen de gokkers, de bookmakers, de journalisten en de revuemeisjes hun vreemde ervaringen. Hij is iedereens vriend en tegelijk van niemand. Hij is laf, een opportunist, altijd bezig met zelfbehoud. Als er wordt geschoten is hij het eerst bij de deur. Hij heeft geen doel in zijn leven. Actie gaat nooit van hem uit en het meeste van wat hij vertelt heeft hij van horen zeggen. Hij is, kortom, de lezer, de buitenstaander, die zich vergaapt aan het scala van zware jongens en lichte meisjes, en daar graag, van een afstandje, naar kijkt en over praat, alsof hij er echt bij betrokken was. Hij is, om heel precies te zijn, niemand en iedereen, en dat is, denk ik, Runyons meest geslaagde truc.
Hoe subliem, vind ik, zijn verhalen ook zijn, het zou onjuist zijn, niet enige woorden te wijden aan de journalist Damon Runyon. Op zijn dertiende verjaardag krijgt hij van zijn vader een zeer origineel kado: 'n baan bij de krant waar z'n vader drukker was, de Pueblo Chieftain. Als stadsreporter. Daar houdt hij het niet zo lang uit, want, hoewel hij pas veertien is wil hij het leger in. In Minnesota vindt hij tenslotte een keuringsofficier die hij er van kan overtuigen dat hij achttien is. Hij verblijft twee jaar als soldaat op de Filippijnen. Terug uit dienst - 1900, hij is zestien - werkt hij voor de Gazette in Colorado Springs en voor verschillende kranten in Denver en San Francisco. Hij interesseert zich vooral voor sport, en naast zijn werk begint hij bokswedstrijden te promoten en richt hij drie regionale baseball leagues op. Tegelijk begint | |
[pagina 78]
| |
hij zijn eerste gedichten en verhalen te schrijven. In 1911 en 1912 worden zijn verzen gepubliceerd onder de titels ‘Tents of Troubles’ en ‘Rhymes of the Firing Line’. De verhalen doen het nog niet zo best. Hij verkoopt wel aan o.a. Harper's en The Metropolitan maar om nog wat meer te verdienen begint hij samen met een zekere Charles van Loan. ‘Van Loan had industry - I had plots. We combined the two but he never divided the story credit. It was the same way with Irvin S. Cobb. Cobb and I did a story and sold it to the movies. He divided the money but not the credit.’Ga naar eindnoot9. Pas twintig jaar later zal zijn eerste bundel verhalen ‘Guys and Dolls’ verschijnen. Ondertussen verhuist hij naar New York en gaat werken voor The American,'n Hearst-krant, als baseballreporter. Vrijwel onmiddellijk vertrekt hij met de Giants naar hun trainingskamp in Texas en van daar uit besluit hij verder te gaan naar Mexico waar hij de revolutie van Madero covert tot deze in 1913 wordt vermoord. Hetzelfde jaar begeleidt hij de Giants en de White Sox op hun wereldtournee en in 1916 komt hij voor de tweede maal naar Mexico, nu als verslaggever van Pershings strafexpeditie. De amerikaanse deelname aan de eerste wereldoorlog brengt ook Runyon naar Europa maar op dat moment is zijn reputatie als vliegend reporter al zo gevestigd dat Hearst-filosoof Arthur Brisbane hem de titel ‘America's Greatest Reporter’ verleent. Na de dood van Brisbane lijkt Runyon de aangewezen opvolger van Hearsts belangrijkste columnist. Hij houdt het echter liever bij de sport en actie en in de jaren twintig en dertig maakt hij vooral furore door zijn stukken over de langdurige processen in drie legendarische moordzaken: de Hall-Mills-zaak (een rector en zijn minnares worden vermoord aangetroffen onder een boom, hun liefdesbrieven verscheurd over hun lijken), de Ruth Snyder-zaak (van haar werd de beroemde illegale foto gemaakt op het moment dat zij sterft op de elektrische stoel), en de Bruno Hauptmann-zaak (de vermoedelijke kidnapper en moordenaar van Lindbergh jr.). In 1939 krijgt Runyon van The National Headliners Club of New York de Feature Writing Prize voor zijn journalistieke arbeid. Ondertussen werkt hij ook als scenarioschrijver voor Hollywood. De bekendste van zijn produkten voor díe bijzondere microcosmos, die hij nooit heeft willen beschrijven, is waarschijnlijk wel ‘Little Miss Marker’, met Shirley Temple. Van de verkoop van zijn verhalen zou hij ongetwijfeld ‘rustig’ hebben kunnen gaan leven, maar hij blijft tot zijn dood in 1946, als journalist werkzaam. De rest blijft voor hem bijzaak. Het is echter de bijzaak die hem rijkdom bracht - soms kreeg hij van tijdschriften 3 dollar per woord - en die hem de geschiedenis heeft doen ingaan als de meester van het korte amerikaanse volksverhaal en de evenknie van zijn tijdgenoten Farrell en O'Hara.
Runyons journalistieke werk en het feit dat hij dat verrichtte voor de kranten van Randolph Hearst, is zonder twijfel van belangrijke invloed geweest op zijn literair produktie. Zijn voorkeur ging uit naar alles waar actie was, en niet naar politiek en society, bijvoorbeeld. Hearsts filosofie was er een van de krant voor het volk. Die twee gegevens moeten voor Runyon niet moeilijk te combineren zijn geweest. Het gevolg is dat het geschrevene een aanpassing ondergaat. Het belangrijkste aspect van die aanpassing is zijn gebruik van slangwoorden geweest. Voornamelijk door zijn werk voor de kranten staat hij hierom bekend en wordt hij door W.J. Funk in 1933 opgenomen in de lijst van de tien meest succesvolle ‘slangmakers’ van die tijd. Op die lijst stonden behalve Runyon o.a. ook nog: Tad Dorgan (cartoonist), Sime Silverman (van Variety), Walter Winchell en Bugs Baer (columnisten). Wanneer we op zoek gaan naar mogelijke voorlopers van Runyons stijl, dan geloof ik dat we het voornamelijk in deze journalistieke | |
[pagina 79]
| |
hoek moeten zoeken. Runyon is wel eens de opvolger van O. Henry genoemd. E.C. Bently heeft echter al eerder aangetoond dat er weinig of geen overeenkomsten tussen deze twee auteurs bestaan, tenzij als het gaat om de kwalifikatie ‘kronikeur van het New Yorkse leven.’Ga naar eindnoot10. Wie wel invloed hebben uitgeoefend op Runyon, zijn Ring Lardner en Anita Loos. Lardner (gayest of writers and most melancholy of drinkers) is, net als Runyon, een literator die is voortgekomen uit de journalistiek, en ook hij staat op Funks lijst. Overeenkomsten in stijl zijn treffend. Het volgende citaat is uit Lardners ‘The Golden Honeymoon’Ga naar eindnoot11.:
Mother says that when I start talking I never know when to stop. But I tell her the only time I get a chance is when she ain't around, so I have to make the most of it. I guess the fact is neither one of us would be welcome in a Quaker meeting, but as I tell mother, what did God give us tongues for if He didn't want we should use them?
Hoewel Runyons syntaxis nooit zo ‘krom’ is als die van Lardner, heeft hij wel het gebruik van de tegenwoordige tijd konsekwent doorgetrokken, ook in de beschrijvingen, waar Lardner meestal wel de verleden tijd gebruikt. Runyons toepassing van de herhaling vinden we eerder al bij Anita Loos, de schrijfster van ‘Gentlemen prefer Blondes’.Ga naar eindnoot12. Loos: Well yesterday Mr. Spoffard and I and Dorothy got off the train at Munich to see all of the kunst in Munich, but you only call it Munich when wou are on the train because as soon as you get off of the train they seem to call it Munchen. So you really would know that Munchen was full of kunst because in case you would not know it, they have painted the world ‘kunst’ in large size black letters on everything in München. Runyon: Now if I have any idea Rusty Charley is coming my way, you can go and bet all the coffee in Java I will be somewhere else at | |
[pagina 80]
| |
once, for Rusty Charley is not a guy I wish to have any truck with whatever. In fact I wish no part of him. Furthermore nobody else in town wishes to have any part of Rusty Charley, for he is a hard guy indeed. In fact, there is no harder guy anywhere in the world.Ga naar eindnoot13.
Aangezien deze formules vrij beperkt zijn ligt het voor de hand dat ze ook niet vaak zijn toegepast. Ook al omdat Lardner, Loos en Runyon er met zoveel succes gebruik van hebben gemaakt. Slanggebruik is in de amerikaanse literatuur echter al vanaf auteurs als London, Dreiser en vooral Stephen Crane frekwent toegepast. Pas nadat Mencken er de waarde van uiteenzette in ‘The American Language’ is het ook vrij unaniem als positief beoordeeld. Mencken probeerde daarmee aan te geven hoezeer het amerikaans het engels als levende, krachtige taal aan het voorbijstreven was. Wanneer het slang inderdaad door auteurs gebruikt gaat worden als wezenlijk stijlmiddel doet zich de bijna ondenkbare situatie voor dat de engelsen bij het lezen of horen van amerikaanse teksten geholpen moeten worden met verklarende woordenlijsten. Een van de meeste geruchtmakende evenementen op dit gebied was de opvoering in Londen van James Gleasons toneelstuk ‘Is Zat So?’ in 1926. De Chicago Tribune schreef (vertelt Mencken)Ga naar eindnoot14.:
From the first act to the last the English section of the audience was forced to refer incessantly to a printed glossary of American slang words and phrases. Even then, when they learned that to moyder a skoyt meant to kill a girl, they found themselves three or four sentences behind the actors.
De verzamelde gedichten van Sandburg en ‘Babbitt’ van Sinclair Lewis werden gedrukt met zo'n verklarende woordenlijst achterin; en ook Runyon zou er niet aan ontsnappen. Bij de engelse uitgave van ‘The Best of Damon Runyon’ schrijft Bentley dat hij in zo'n lijst geen heil ziet, aangezien alles zich vanzelf zal wijzen. Behalve de aanduidingen voor geld, zoals ‘a G’ voor honderd dollar, en ‘a deuce’ voor twee dollar. Een uitgave als ‘Runyon à la Carte’ bevat echter een lijst van ongeveer tweehonderd ‘moeilijke woorden’, om het engelse publiek te dienen. Runyon zelf was erg bescheiden over zijn verdiensten als slangmaker. Hij schreefGa naar eindnoot15.:
We never invent slang in fiction, or anywhere else. We merely report the language of our characters.
Hoewel zijn characters alles behalve brits zijn werd zijn werk ook in Engeland vanaf de eerste uitgave gewaardeerd. The London Times schreef over zijn slangGa naar eindnoot16.:
The capital interest in his stories lies in his use of words, particularly in his use of cant terms which, by allusion or analogy, are given fresh or vivid meaning.
En in de nederlandse vertaling? Vertaler Koos Schuur heeft knap werk geleverd. Syntaxis en stijl blijven overeind en komen over zoals Runyon ze bedoeld moet hebben. Moeilijkheden blijven er juist bij het slang. Eén vertaler, hoe goed ook, komt hier, denk ik niet omheen. Voor sommige aanduidingen bestaat nu eenmaal geen nederlands equivalent met dezelfde semantische lading. En als dat equivalent wel bestaat, dan is het vaak zo dat het in de regel slechts door weinigen gekend (en daarom begrepen?) zal worden. Zo worden de vrouwen in Runyons verhalen meestal aangeduid met ‘doll’, een woord dat het midden houdt tussen ‘meisje’ en ‘schatje’, maar het geen van beiden alleen is. Nog moeilijker wordt het als een vrouw aangeduid wordt met ‘Judy’. ‘A nice looking Judy’ wordt vertaald met ‘een | |
[pagina 81]
| |
aardig uitziende meid’, wat wellicht de enig haalbare vertaling is. Een ‘Judy’ mag dan in oorsprong een ‘girl, esp. one of loose morals’ zijn, de ik-figuur zou het woord nooit in de mond nemen om er alleen maar dat mee aan te duiden. In een ander verband (in Zwarte Dolores) geeft hij duidelijk te verstaan, dat mannen die over meisjes praten in termen als ‘wijven en zussen en grietjes en mokkels’, mannen zijn met weinig opvoeding. ‘Een revolver’ als vertaling voor ‘A Betsy’ lijkt me een noodzakelijke beperking; bij ‘hemelshoge prijzen bieden’ voor ‘deal them higher than a cat's back’ heb ik mijn twijfels. Aan het niveau van de vertaling doen deze minieme concessies echter nauwelijks afbreuk, aangezien het hier beperkingen betreft die nu eenmaal in onze taal aanwezig zijn. Het is immers een feit dat daar waar een bepaalde vorm van samenleven, in dit geval het ruigere leven, verder is ontwikkeld dan elders, er op die plaats in de taal ook meer ruimte is om die vorm van leven bespreekbaar te maken. Zo kennen woestijnstammen ook veel meer woorden voor regen of wind dan stadsmensen. Maar misschien dat er in deze beperking verandering zal komen nu ook onze onderwereld gestadig aan het groeien schijnt en we sinds kort supertrios hebben. Tot het zover is geef ik de voorkeur aan een lichte tekstaanpassing zoals Schuur dat heeft gedaan; liever dat, dan clichés als ‘blaffer’ en dergelijke. Hoewel zo'n woordenlijst als in ‘Runyon à la Carte’ op zich genomen wel een aardige bron van vermaak is: chop suey joint=chinees restaurant (tjap tjoi tent); gew gaw=juwelen (blinkers); komoppo=lelijk; moolouw=geld; en aan de namen Judy en Betsy kunnen nog worden toegevoegd: Francesca=achterwerk, Jasper=boerenknecht, Jerry='n duitser, en Katie-bar-the-door=afgelopen. | |
NotenHet openingscitaat is uit ‘Een Zeer Rechtschapen Knaap’; ‘Guys en Dolls’, 1973, Bert Bakker. |
|