| |
| |
| |
Julien Piraña Afrika-dagboek (6)
Dakar, 5 augustus 1975.
Twee weken zit ik nu in Dakar. De regen die me eerst leek te verjagen is opgehouden. M'n plan om rechtstreeks door te varen naar Abidjan - waar het volgens m'n kaarten nu minder regent - heb ik opgeschort. 't Zou niet al te moeilijk zijn om van hier een vrachtschip te vinden. Zonder moeilijkheden en toegangsbewijzen kan ik hier de haven in. Eén van de Senegalese havenpolities geeft me de namen en ligplaatsen van vier schepen die vandaag of morgen nog naar Abidjan varen. ‘Jullie blanken nemen ze makkelijk mee, maar de zwarten drukken te veel achterover.’
Langzamerhand ga ik plannen maken om door te trekken; meer landinwaarts of misschien in één keer door naar Bamako, dertig uur in een trein. 't Zou betekenen dat ik vandaag nog een visum moet zien te krijgen voor Mali. Dat voor de Ivoorkust was binnen een kwartier geregeld op 't Franse Konsulaat. Er staat vier en twintig uur voor. Dat gaat sneller dan 't schrijven, bellen en donderjagen voor ik van huis ging. Zelf ergens op af gaan is altijd nog 't beste geweest.
Persona non grata ben ik hier niet, maar te zeggen dat ik met open armen ontvangen wordt gaat net iets te ver. Vooral in 't hotel zijn ze kortaf tot onhebbelijk. 'k Word er koud noch warm van. 'k Ben het gewend, in Holland omdat ze weten dat ik niet mee doe, hier omdat ze vermoeden dat ik heb meegedaan.
Toen ik vannacht thuis kwam had ik nog zin om een pils te drinken. Vlak om de hoek stapte ik bij een Fransman naar binnen. Nu ik begonnen ben met 't verzamelen van informatie over de plaatsen waar ik mogelijk naar toe ga vroeg ik naar Mali en Ivoorkust. Speciaal de regen en de prijzen interesseren me op 't ogenblik. Hij hield Abidjan voor nog veel natter dan Dakar. 'k Weet niet meer of Mali droog en duur of nat en goedkoop was, de laatste drankjes bood ie zelf aan. Als ik deze winter in Parijs ben moet ik Christiane en Claude in ‘Le Pam Coupe’ - 11 Rue Leon Frot, opzoeken. Namens Michel en Madou.
‘Je vous embrasse bien fort tous les deux. Veuillez recevoir mon ami le mieux possible. Michel.’
Le Pam Coupe ligt op een steenworp afstand van m'n hotel in het vijfde arrondissement. Langzamerhand ken ik alle dertig kamers. Twee direkteuren heb ik zien gaan en komen. De laatste houdt van plastiek bloemen. 'k Heb ontdekt dat Verlaine en Rimbaud er ook al overnachtten. Meer wil ik er niet over kwijt. Misschien, heel misschien, zou ik naar 't Niokolo-Kobo reservaat zijn gegaan. Als 't open was geweest. Tot 't eind van 't jaar is 't gesloten. In verband met de regens. M'n Jeune Afrique gids zwijgt erover als 't graf. Die boeken moeten tot stand zijn gekomen met subsidies van de landen waar ze gekleurde informatie over verstrekken. Ik word gesubsidieerd door 't geluk. De dollar-reischeques die ik heb meegenomen zijn al 7% in waarde gestegen. Maar 't zet weinig zoden aan de dijk. Het boek wil doen geloven dat alles hier goedkoop is. Naar ik aanneem voor iemand die vast en op straat slaapt.
De zwarten hier, misschien verder ook, zijn zeer alert, alles merken ze op. 'k Verbaas me erover dat hun slimheid samen kan gaan met zoveel daadloosheid. Aan de balie van het grote postkantoor kan ik 's morgens drie, vier brieven schrijven als ik zou willen. De poste restante-man is van een niets en vooral niemand ontziende traagheid. Terwijl er een rij van vijftien à twintig man staat te wachten, zwart - wit, trekt ie voortdurend tijd uit om
| |
| |
te signaleren - over z'n bril heen - wat er wel en niet voorvalt in 't gebouw. Zelf ga ik niet meer in de rij staan. Wel loop ik er 's morgens even langs om te kijken of 't echt waar is. Gistermorgen stonden er vijf en dertig. Hij las de krant. Zolang het geen opzet is en ik zelf niet wachten moet vind ik alles best. Ik ben voor volstrekte vrijheid van iedereen. Bij blote opzet is 't anders. In de Cité Universitaire waar ik één nacht sliep moest ik een borgsom betalen voor ik m'n sleutel kreeg. De kasbaas, een etter van een jaar of twintig, verdomde het om 't geld te inkasseren, niet alleen van mij, maar ook van een paar zwarten en Fransen. Langer dan een kwartier bleef ie bezig met het letterlijk trekken van lijnen op staten die zichtbaar niet voor direkt gebruik dienden. 'k Had al m'n beheersing nodig om niet over de balie te klimmen en hem een pak op z'n bliksem te geven zoals dat nog voorkwam in de beroerdste dagen van het kolonialisme. En dan nog alleen in nachtmerries. M'n gezondheid is prima. Alleen gebrek aan vitamine b.
| |
Dakar, 9 augustus 1975.
'k Kan onmogelijk beweren dat m'n verwachtingen hoog gespannen waren voor ik hier kwam. En nog is het een sof. Als ik me niet had voorgenomen wat van Afrika te zien draaide ik hier al om. Vandaag nog. Dit is een mess van manke hoeren en blinde nichten. En 'k moet handen vol geld uitgeven om alles te bekijken. Dakar is Senegal niet. Noch is Senegal Afrika. Maar niemand zal toch ontkennen dat het op dit continent ligt. Dinsdag vertrek ik naar Bamako, 27 uur rijden met de trein. 'k Ga recht aanhouden op Kenia. Voorlopig tenslotte. Als 't me onderweg te gortig wordt kan ik altijd nog afbuigen naar Algerije. Livingstone hoef ik tenminste niet te zoeken. 'k Ga pas terug als de kleuren dooreen gaan lopen. Als alles zwart wordt. Als ik één keer in de paar dagen vast kan blijven leggen wat ik gezien en gedacht heb zal het me tot op zekere hoogte een zorg zijn wat ik aantref. Wel laat ik m'n pen de vrije loop. Ik zal me beperken tot wat ik zelf heb gezien.
De mg was wel ter ziele, maar ook lag ie midden in de nacht op de Place de l'Indépendance, tussen baan twee en drie. Zeer onbeweeglijk en dertig centimeter korter dan tevoren. Het wrak kon onmogelijk blijven liggen. Doy en het kind dirigeerden de schaarse autoos eromheen terwijl ik wat mensen optrommelde om de resten te verplaatsen naar de zijkant van de weg. Binnen een kwartier stonden er acht, negen man ongekoördineerd aan het blik te sjorren. Doy begon in het Joeroeba te tellen, maar de Senegalezen dachten dat ie hen uitschold, wat waarschijnlijk óók waar was. 't Kind was nog te versuft om in de lokale taal wat uit te richten en ik nam het over. Na een keer of dertig tillen was 't wrak geruimd. Inklusief de losse onderdelen die over vier banen verspreid lagen. Het waken bij 't lijk lieten we over aan de gendarme die op nog geen vijftig meter een gebouw stond te bewaken en 's morgens zou worden afgelost. Een passieve getuige. D'andere morgen verdeelden we de taken. Doy zou naar z'n ambassade gaan, in verband met de gratis teleks, ik naar de cité universitaire om goedkope kamers te bemachtigen voor de paar dagen dat we hier nog zouden zijn. Op de sterfdag van de mg was ik er geweest, maar de vijf holen van eerstejaars studenten die ze me in gebouw A. lieten zien waren dermate smerig dat ze me uitsluitend geschikt leken om in een vrijwel direkt intredende staat van depressie te geraken. In de gebouwen c. en d. was 't wel iets, niet veel beter. 'k Huurde twee kamers, voor drie nachten die ik vooruit moest betalen plus twee borgsommen van 36 piek elk. Het voedsel in de mensa dat de Senegalezen voor f 1,25 kopen was recent voor buitenlanders, met of zonder (valse) studentenkaart (overal te koop) verhoogd tot f 12,50. Eén van de eerstejaars ging twee porties halen, waarvan ik er één met
f 2,50 betaalde. We aten ze op met zijn bestek en z'n vriend.
Terug in 't hotel, met de bedoeling meteen te verkassen, tref ik Doy op 't bed aan. Niet in
| |
| |
staat om te lopen. Noch om te pakken. In de stromende regen, op de binnenplaats van de ambassade is ie uitgegleden. Ik pak z'n rotsooi, het tienvoudige van m'n rugzak en we rijden in een taksie naar de nieuwe onderkomens. Geassisteerd door Daboe, die z'n zwarte meester verbindt. Emoties voorwendend bij 't aanhoren van het total-loss verhaal die vrijwel echt zijn.
In de nieuwe bunkers wacht m'n Senegaleze voedselvriend met klapperende messtins op de hongerige vreemdelingen. Ter ere van de nieuwe behuizing laat ik voedsel aanrukken voor iedereen. De Senegalees z'n voedselbronnen zijn trouwens op. Aardappelpuree met kleine, zeer minne, worstjes waarvan ik openlijk beweer dat het zeer lekker is. Drie dagen zijn we aan de schijterij. Het gemene voer is een uitstekende stimulans om alle onderwerpen onder de zon aan te roeren. Doy begrijpt zelfs dat Caesar Brutus vertrouwde. Ik niet.
| |
Bamako, 15 augustus 1975. 23.30 uur.
Tot nog toe heb ik kunnen schrijven op 't juiste moment. Nu moet ik afwachten tot ik tijd heb. Afrika is begonnen. Dakar is een stad ergens in Frankrijk, Bamako ligt in Afrika. Dinsdagmiddag om 17.50 zou de trein uit Dakar vertrekken. Om half zeven rijden we. 'k Had stoel nummer 25 in wagon 1. Toegewezen op zaterdag. 'k Had ook tweede kunnen reizen, maar dan had ik vanaf 12 uur op 't perron moeten zitten, 6 uur in de zon, voor alleen maar een kans op vervoer. 't Reserveren van m'n plaats, op zaterdag, ging gepaard met 't invullen van veel papier. Tien minuten werk. Kennelijk niet genoeg. Een oude Malieër beweerde nu ook recht op vijfentwintig te hebben. Hij sprak alleen Bambara en bleef zitten als een zeer lang geleden uit hout gesneden beeld. Om negen uur werd ie na een vergadering van drie treinfunktionarissen en een gendarme afgevoerd. Onder verzet. Om tien uur brak er brand uit in wagon I. Niemand beschikte meer over een plaats. De trein stopte ergens in een open vlakte met lage struiken waar iedereen uitstapte om langer dan een uur te wachten op een reservewagen. Toen die niet kwam werd de wagon 1-passagiers geadviseerd zich ergens binnen te vechten. Ik hielp de Malieër, die me eerder had geassisteerd bij het terugwinnen van m'n rechten, met z'n koffers, die hij de hele nacht staand zou bewaken en zelf vond ik een stoel in de restauratiewagen. Er brandt vanaf middernacht geen licht meer. Iedereen ligt gebogen over z'n waardevolle spullen. De inmiddels weer wat groene Sahel kruipt meestal en raast af en toe voorbij. Alle ramen en iedere buitendeur open. De ‘poorten’ tussen de wagons ontbreken of zijn niet gesloten. De treeplanken zijn het koelst. Tussen de buffers is een ereplaats. Bomen en struiken op boomgaard-afstand, de bodem met gras gedekt en hier en daar nog veel dood hout. Baobabs met een middellijn van vier meter en meer. ‘Gisteren’ was alles nog dor. Dertig uur reizen. Af en toe een stadje, veel lemen
dorpen en een enkele apenkolonie die de trein nastaart. Verder alleen de boomgaard. En twee wilde zwijnen. 's Nachts slaap ik in de gang tegen de zijkant gedrukt, tussen de blote voeten van een Peul, die 't in z'n droom regelmatig op een lopen zet en een Malinese die met 'r laatste melk een kind probeert stil te houden. Een miljoen insekten bedekt de lamp. Af en toe valt er een stervend neer. Niet tien uur 's avonds maar twee uur 's morgens: Bamako. Regen. Een taksiesjauffeur die de zes hotels afrijdt waarvan ie vermoeden kan dat ze vol zitten. Naast het station is nog plaats hoor ik de volgende dag. De eerste nacht in een stad kost een vermogen.
Om 4 uur vind ik een bed tegen Hilton-prijs. Bamako, een hand vol blanken in iets dat nauwelijks een stad is. Door een onzichtbare hand in de richting van Mopti gestuurd. Het land van de Dogon. Een paar honderd jaar geleden hebben ze zich in de bergen teruggetrokken, de pygmeeën die er zaten verdrijvend. De Islam heeft ze niet te pakken gekregen. Omstreeks 1880 worden ze ‘ontdekt’. Het museum: het echte Afrika. Ieder blanke is een informa- | |
| |
tiebron. Inlichtingen zijn koopwaar, te betalen met andere inlichtingen of alleen maar zwijgen. 't Buiten schrijven is afgelopen. Op terrassen word ik aangeklampt. Iedere blanke moet rijk zijn. 'k Slaap boven het station. Zelden loopt er een trein binnen of gaat er één weg. Geen lawaai dat de slaap stoort. Ook de muskieten houden zich kalm. Een klamboe stel ik nog uit. Buiten de stad kan 't niet goed zonder. Afrika is begonnen.
| |
Bamako, 20 augustus 1975.
't Wordt steeds moeilijker om een plaats te vinden waar ik kan schrijven. Zelfs m'n kamer is niet veilig meer. Eigenlijk moet ik wachten tot de siësta of de nacht. Bamako is een verademing na Dakar. Toch moet ik hier weg. Dit is 't moment suprême.
'k Moet hier oppassen met wat ik zeg en schrijf. Uitgaande, mogelijk ook binnenkomende, post wordt gekontroleerd. Er zitten een paar Europeanen vast voor futiliteiten. 'k Weet niet wát ik moet schrijven om te worden vastgezet. De marge lijkt klein. Een buitenkans in de 20ste eeuw. Voor een West-Europeaan. Tot voor een paar maanden had ik niets kunnen bedenken dat me een veroordeling op kon leveren, laat staan in een cel brengen. Geen geschreven tekst tenminste. De katholieken zijn nergens meer en kwetsende godsvoorstellingen winden me niet op.
Het lijken hier ‘lieve mensen’. Dat is wat Marius v.d. M. van de Antwerpenaren zegt en hij heeft gelijk.
Als ik naar m'n kamer zou gaan is 't bijna zeker dat Henri er is om te horen of ik z'n verhalen heb gelezen en wat ik er van vind. Hij schrijft pestkleine drukletters maar 't is erg levendig en kleurrijk. Het doet me denken aan de primaire kleurenprent die ik op Goree heb gekocht van een aan de grond zittende schilder: ‘onsterfelijke getuigen van Afrika’.
't Ligt voor in de losse bladen van m'n dagboek. Als een voorplaat.
Als Henri er niet is, ik had minstens de hele dag lezend moeten doorbrengen voor m'n opinie, wacht Daoeda. Donderdagmiddag heb ik hem ontmoet, toen ik voor 't eerst verse, ongebrande, pindaas at. Er zaten drie meisjes bij elkaar, alle met handel. 't Was niet helemaal duidelijk wie me de noten zou gaan leveren. Toen ik betaalde begonnen ze meteen te vechten om 't geld, minder dan een dubbeltje. Na tien minuten werden ze door een oudere vrouw uit elkaar geslagen. 'k Was rijkelijk betaald. Zelfs zonder noten. Daoeda zorgde dat ik die ook nog kreeg. Later wees ie me de betaalbare hotels en een bank. Elke bank een eigen tarief.
Langzamerhand leer ik met m'n rechterhand eten. Nooit met de linker. Die is voor 't wassen van je gat. Overdag eet ik in een van de lemen dorpen, buiten de stad. 'k Zou er voor een tientje in de maand een hut kunnen hebben. Of voor niets. Daoeda kan me er zo een bezorgen. Maar ik ben hier te kort. En in de stad ben ik anoniem. Min of meer tenminste. Morgen wil ik weg. Richting Timboektoe.
'k Eet 's avonds bij de Libanees. 't Is ongehoord goed. Ook de oordeuvre van rauwe tomaten, paprikaas en uien. Erg onverstandig geloof ik, maar ook zeer lekker. 'k Riskeer een besmettelijke geelzucht en allerlei vreemdsoortige schijterijen. Vanmiddag heb ik me gewogen op d'enige baskule in Bamako, omdat ik plotseling meer ribben telde dan waarmee ik uit Nederland ben vertrokken. Eén van de jongens las 8 kg te weinig af. 'k Dacht: daar ga je.
M'n fotoapparaat is naar de bliksem. Een teken. 'k Moet zo weinig mogelijk fotoos maken. 't Berusten in 't sneuvelen van m'n kamera is één van de dingen die ik begin te leren in Afrika. Van Doy nog wel. Hij is me nog honderd gulden schuldig. 't Is bijna zeker dat ik 't nooit terugzie. Hij is te vitaal om 't terug te geven. 'k Vermoed dat bij hem iedere lening een gift is. Als bij Balzac. Bij m'n vertrek uit Dakar heb ik er wel iets, maar niet veel, op aangedrongen. 'k Beschouw het als een niet al te kostbaar eksperiment. Je moet iets over hebben voor de levende organismen die je je
| |
| |
dagboek binnenhaalt. Soms moet je ze voeden om te zorgen dat ze er niet voortijdig uit weglopen.
De geschiedenis met Doy had ik niet meer willen vastleggen. 't Is eigenlijk te lang geleden, maar m'n pen beslist anders.
's Morgens bij 't wakker worden in de cité lazerden er hele wagonladingen regen naar beneden. Met rubberlaarzen waadde ik door een halve meter water naar de weg om een taksie op te pikken. Doy moest met z'n manke poot om 9 uur op 't hoofdpostkantoor zijn waar ie een afspraak had met z'n ambassademan. 'k Had tien minuten nodig om hem van 't idee af te brengen dat de attasjee maar naar hem toe moest komen. ‘In deze toestand.’ Goodwill is schaars.
De eerste de beste taksie hield ik aan. Toen ik met de zware rubberlaarzen instapte, stootte ik een aluminium deurstrip los die nauwelijks was bevestigd. De sjauffeur wilde me de hele wagen laten vergoeden. De strip was waarschijnlijk z'n voornaamste broodwinning. Rijd maar meteen door naar de politie stelde ik voor. Hij begon aan m'n jas te hangen. 't Publiek snelde toe. Iedereen was spoedig op m'n hand en ik wisselde van voertuig. Doy had kans gezien om alleen de trap af te komen. Omdat de sjauffeur de weg voor een rivier hield moest ie de auto worden ingedragen. ‘D'ambassadeur’ is er niet om negen uur. Zelfs niet om 9.30 Afrikatijd. Om 11 uur wordt Doy ongeduldig. Hij informeert naar de prijs van een telefoongesprek. Te duur. Besluit toch te bellen. Raakt in paniek. Rekening loopt op tot 100 gulden. Heeft geen sent. Stelt voor dat z'em opsluiten tot z'n geld er is. Ik fungeer als tolk. De ptt-ers prefereren een mens als gijzelaar. Eén moet achterblijven. ‘Als ik je rekening betaal, Doy, wanneer heb ik m'n geld dan terug?’ ‘Maandag of dinsdag op z'n laatst.’ ‘Kan ik daar op aan?’ ‘Ik vertrouw m'n vrouw.’ ‘'t Kan me minder schelen of jij je vrouw vertrouwt. Als je me voor woensdag maar terugbetaalt.’ ‘Jij vertrouwt je vrienden niet.’ ‘Dat is precies wat ik je gisteravond heb gezegd.’ De ptt-ers volgen argwanend de diskussie. ‘Ik ga naar de bank om te kijken wat ik kan doen.’ Als ik buiten ben weet ik dat ik niets voorschiet. 'k Voel er niets voor om de dure oplossingen te betalen voor de problemen van m'n ‘vrienden’. Doy geeft z'n paspoort maar af. De daaropvolgende weken komt er geen geld. Uit Engeland niet omdat er een fout gemaakt is in de kode. Uit Australië niet door een poststaking. Een in z'n land betaald vliegticket kan ie niet benutten, een staatsgreep houdt
iedereen buiten de grenzen. Vertrouw nooit je vrouw.
| |
Mopti, 23 augustus 1975.
Moe en vol bier. 't Enige dat hier enigszins te drinken en te krijgen is. 'k Heb een slaapplaats gevonden op het schip in de Niger. 't Heet meen ik ‘de vrijheid’. M'n hut zit vol muggen. Toen ik hier aankwam heb ik geeksperimenteerd met het licht. De generator werkte toen nog niet. Nu wel. Resultaat: veel licht en nog meer muggen. De hut zit nu vol gas. Ik op 't achterdek. Hoe lang heeft een mug nodig om te sterven. 't Is 11 uur. Als ik in bed duik stopt de generator. En de ventilator. Wat doe ik hier eigenlijk.
Op d'een of andere plaat heb ik de moskee van Mopti gezien, maar bij aankomst blijkt het een kerkje van klei te zijn. De komende dagen moet ik beslissen of ik verder Afrika in trek, naar Noord-Nigeria of naar Algerije via de Hoggarpiste. 't Water op 't schip komt rechtstreeks uit de rivier. Wie schijten daar allemaal in. Vanavond in de bar Mali een Franse jongen ontmoet. Drinkt al het water. Ongeacht waar en waaruit. Neemt niets tegen de malaria. Is al z'n injecties ‘vergeten’. Is nog geen dag ziek geweest. Wel is ie net zo vet als Gandhi.
| |
Mopti, 27 augustus 1975.
Om zeven uur is 't al donker. Iedereen sjouwt rond met een lantaarn. Als 2000 jaar geleden. 'k Loop al een uur te zoeken naar een generator die 't doet. Dikwijls zijn ze ‘en panne’. Samen met de ijskasten. Een ekskuus voor bijna
| |
| |
alles.
Daoeda zag me in Bamako iets opschrijven. Hij gaat er zonder meer vanuit dat iedere blanke die hier komt een kwaadaardig boek schrijft over dingen die ie niet gezien heeft. Ik laat in 't midden wat ik hier doe, maar hij is niet te verslaan. ‘Je moet een mooi boek schrijven over Afrika, dat zal ons helpen.’
't Zou me een jaar kosten voor ik aan alles gewend ben, maar ik begin te leren. Een uur en meer wachten op een hap eten doet me niets meer. Zelfs niet om 11 uur 's avonds na alleen een ontbijt van verse aardnoten. Het land van de Dogon moet je gezien hebben, daarom ben ik er maar kort geweest. Afrika wat het geweest is en dat ophoudt te zijn wat het is als je er omheen gaat staan. Aan de oever van de Niger vier-, vijf-, zeshonderd vrouwen hun bonte kleren wassend. De hele dag door. Of zichzelf met vezel en veel zeep. De mannen gebogen in een hoek van 90o of zich bedekkend met de handen. Een paar pissen op scheppen drinkwater. Dat is meer Afrika.
Een hele dag zat ik in de auto om hier te komen. Honderden kilometers dunne bebossing met een enkel dorp. In 't begin rotsen in de vorm van huis-grote eieren boven op elkaar, met één enkel raakvlak, niet groter dan een krant. Om de paar uur wordt er gestopt om te bidden.
Drinkbaar water wordt steeds schaarser. Met chloortabletten is 't Nigerwater wel te drinken, aangelengd met citroensap voor de smaak. Van 't schip ben ik verhuisd naar 't kampement. Daar word ik niet om 5 uur wakker geschreeuwd door de radio van een tegenstander.
Gisteravond ging ik op zoek naar stokbrood. Toen ik naar een bakker vroeg liep de jongen, acht of tien jaar, meteen mee. Zoals altijd hier. Hij vroeg waar ik de nacht doorbracht en hoe ik heette. 'k Voorzag visitetoestanden en wachtte even. ‘Julien,’ zei ik. ‘Je wacht een hele tijd, heb je geen vertrouwen in mij?’ Morgenochtend vertrekt er een boot naar Timboektoe. Als 't niet genoeg geregend heeft haalt ie 't eindpunt niet. Nu schijnt 't te kunnen. Misschien ga ik aan boord. Zoniet dan zoek ik de zuid-grens op met Ivoorkust, Sikasso. 'k Heb een hele avond om te beslissen wat ik doe.
Druppelsgewijze volgt m'n post. 'k Begin te vermoeden dat er brieven wegraken. Doe er niet te veel en vooral geen mooie postzegels op hoorde ik in Dakar van een Duitser. Eén op de twee kwam dan niet aan. Hij hield het er op dat ze in Europa verdwijnen.
Kranten zie 'k hier niet. Vlak bij 't schip is een soort bibliotheekje, toen ik daar naar een krant vroeg wezen z'op een stapel tijdschriften van voor 1973.
In Djenné zag ik geen enkele auto. De grote moskee die 'k hier verwachtte staat daar. De leem neemt het op tegen de zwaarste regens. Eindelijk lijk ik ver genoeg van Europa te zitten om te overzien wat er de laatste zesendertig jaar is gebeurd. Van niets denk ik, was 't maar anders geweest.
| |
Koutiala, 2 september 1975.
Donderdagmorgen was 't schip voor Timboektoe en Gao afgeladen met kooplui. Vooral vrouwen. Misschien kon er nog plaats worden gemaakt op 't dek. 'k Wist meteen genoeg. Vier dagen boven op elkaar is net iets te veel. Daarbij moet Timboektoe niet veel anders zijn dan Djenné. Misschien doe ik 't op de terugweg aan.
Afrika is als spierpijn. Je moet in beweging blijven. Niet gaan zitten. En zeker niet liggen. De laatste dagen in Mopti heb ik bijna geen voet meer verzet. De lemen hut in 't kampement was te heet en te droog. Binnen een paar uur absorbeerde de lucht vijf liter water die ik over de stenen vloer uitgoot. En nog hielp het maar even. Twee of drie dagen raakte ik in een soort trance. Nog steeds alles overdenkend uit het verleden. Als een toeschouwer die er niets mee te maken heeft. Maar soms ook min of meer stikkend bij fragmenten die niet meer kunnen worden overgespeeld. 'k Moet in beweging blijven. Geen
| |
| |
Mopti's meer.
Maandagmorgen vertrok er een Renaultbusje uit Mopti naar Koutiala. De grens van Mali met Oppervolta heet nog gesloten te zijn door de oorlog, maar 'k ga het riskeren. Van hier uit wil ik naar Bobo-Diolasso en dan naar Ouagadougou. 't Is nooit zeker wanneer de autoos vertrekken en nog minder wanneer ze aankomen. Als ze vol zijn gaan ze weg, als ze 't volhouden komen ze aan. Om elf uur was ik aan de haven. 't Leek me dat er geen plaats meer was, maar precies in 't midden was nog één stoel zonder leuning. 't Kolonialisme is voorbij, en de laatst gearriveerde zit daar. Haringen in een ton. Als 't gaat regenen, dacht ik meteen, ben ik d'enige die droog blijft. In die dingen vergis ik me zelden. D'eerste helft van de route sloeg de regen links, d'andere helft rechts naar binnen. Om half een lukte het om de Renault aangeduwd te krijgen na een uur proberen met steeds andere oude bougies. Op 't trajekt van 340 km zijn ongeveer tien douane- en politieposten. Meestal vijf maar soms ook een half uur stoppen. Bij d'eerste moet iedereen eruit met z'n papieren. Na een overval moet je hier niet langs de wegen ontsnappen. Ieder beweging wordt geregistreerd.
De honden hier zijn niet van een bepaald soort. 't Is een oer-hond. Geel, met kort haar, hangoren, rank en een halve meter hoog. Tussen Mopti en San lagen er drie. Dood. Tot nu toe heb ik er al zeker 25 op de wegen gezien. D'eerste die we passeerden was net gevonden door twee gieren. Hij lag er nog niet lang genoeg om al te zijn opgemerkt door de kolonie van wel twee- of driehonderd die een eind verder om de resten van twee aangereden koeien scharrelde. Als de Renault met een beetje snelheid was gekanteld zouden z'aan een halve dag genoeg hebben om de identifikatie sterk te bemoeilijken. 'k Heb een lichte vergroeiing aan één van de onderste rugwervels.
De poststroom wordt nog dunner. In Mopti was er één brief van Daoeda. Hij vroeg waar
| |
| |
de kaart bleef die 'k zou sturen. En hij wilde weten of 'k nog gezond was en of er veel muskieten zijn in Mopti. Onhebbelijk veel. Mopti ligt in een moeras, zal ik terugschrijven.
In 't kampement ontmoette ik twee Nederlandse vrijwilligers. Ze waren hier een half jaar en Afrika had geen geheimen meer voor ze. ‘Iedere Afrikaan heeft gonorrhoe.’
Tegen de middag vertrekt er een Peugeot naar de grens. Er is een stuk ‘niemandsland’ waarvan niemand me tot nog toe de breedte heeft kunnen zeggen. De schattingen lopen uiteen van acht tot veertig kilometer. Die zal ik, ook volgens de berichten, moeten lopen. M'n rugzak is wel erg sterk, voor 't vervoer op autoos, maar 't zwaartepunt ligt eigenlijk te laag om er een dag of langer mee te sjouwen. 'k Zie wel, misschien vind ik een ezel of een fiets en met wat geluk toch iets gemotoriseerds. Toen ik hier gisteravond om negen uur aankwam kon ik niets anders vinden dan een lemen hut. Anders dan in Mopti zijn hier bijna geen muskieten. Tegen twaalf uur word ik op het binnenplaatsje opgehaald. Evengoed wordt het twee of drie uur. Tijd en vooral haast zijn hier onbekende begrippen.
| |
Ouagadougou, 6 september 1975.
Om vier uur 's middags waren er eindelijk acht mensen bij elkaar. Waaronder twee jonggetrouwden met een erg gammel twee-persoonsbed. De weg naar de grens is lang niet gebruikt. Regelmatig rijden we langzamer voor overstekende apen. Ook kudden vee storen zich niet aan autoos. De sjauffeur van Bamako naar Mopti reed vlak tegen de begroeiing, rechts van de weg, omdat daar geen kuilen waren. Boven de tachtig, bloedlink, ieder rund is raak. Een taksie is geen trein. Die raast overal overheen. Een mens op de rails geeft in 't machinistenhok alleen maar 't geluid van een zak brekend kachelhout.
Tegen zes uur werden we gedropt op de grens. Een asfaltweg midden in een moeras vol geluiden. Vier Voltaïques, twee mannen en een vrouw met een op de rug gebonden kind staan werkeloos naast een massa spullen in emmers, tassen en blikken. Hoe krijgen ze die troep ooit weg, denk ik, maar binnen een kwartier is alles op de fietsen gebonden. 't Vrouwtje krijgt een pak op d'r hoofd met een middellijn van bijna een meter en een gewicht van boven de veertig kilo. Plus 't kind. Omdat het niet zeker is hoe breed 't ‘niemandsland’ is lijkt het me slimmer om gezamenlijk te vertrekken. Niemand lijkt haast te hebben. Als ik vraag wat er aan de hand is blijken ze bang te zijn dat ze bij d'eerste politiepost al worden vastgezet. Tijdens de oorlog hebben ze aan de verkeerde kant gezeten. Ik vraag of ze vannacht hier willen blijven staan maar dat is ook niet de bedoeling. Ze stellen voor om bij elkaar te blijven tot na de eerste politiekontrole. Het niemandsland blijkt een sprookje. Na een half uur lopen en af en toe stoppen om 't vrouwtje te laten bijtrekken staan we in Faramana. Ze zijn verbaasd dat er niks gebeurt. Wel moeten al hun spullen worden gefouilleerd. Maar 't ziet er naar uit dat de smerissen daar d'eerste uren niet aan beginnen. Ook al omdat ze geen lucifers kunnen vinden om een lamp aan te steken. De politiepost ligt onder een boom met wel duizend nesten van kleine gele vogels die net alle jongen schijnen te hebben. Als de soldaat in m'n paspoort kijkt en vraagt waarom er geen visumstempel in staat valt er een enorme kwak op het blad, precies op de plaats waar het stempel had moeten staan als 't vereist was geweest. Wat zijn dat voor vogeltjes, vraag ik aan de jongste van de Voltaïques. ‘Ah, ce sont les petits oiseaux quoi.’ (Dat zijn van die kleine vogeltjes.) Na een poosje komt er een jongen binnen van een jaar of vijfentwintig. Met een trommel op z'n borst. De dorpschef. Hij is erg vriendelijk maar de hut die hij de
vreemdelingen toewijst is niet veel zaaks.
Net als ik de plek op z'n bruikbaarheid lig te toetsen komt de Voltaïque van de kleine vogeltjes zeggen dat ‘mon frère’ (m'n broeder) zojuist is aangekomen.
|
|