Maatstaf. Jaargang 24(1976)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 56] [p. 56] Cees Nooteboom Gedichten Tijdgenoten I Zelfs jong zijn ze al oud van herinnerde tijden hun lente is een winter vol herhaalde verhalen hun ochtend een avond wat ze zeggen een spreekwoord wat ze denken geschiedenis bij gebrek aan iets anders hun bloed is rood maar geschilderd hun ouderdom uitgezet als om iets te vangen hun slaap een voorspelling ze kleden zich in het zichtbare, strips, televisie, films, en zijn bang voor hun dromen ze wonen in foto's en spiegels hun vijanden zijn clowns, zwervers, en een ets van de zee. Zelfs angst gebruiken ze met mate pijn op gezette tijden met een tegenpijn en ze haten op Dinsdag om vijf voor acht de verkeerde gebruiken. Dikwijls worden ze elkaar en benoemen dat liefde ze herinneren zich hetzelfde heden, dezelfde feesten, dezelfde toekomst: [pagina 57] [p. 57] een foto die nog een paar uur blijft liggen maar waar steeds minder op staat een onkwetsbare orgie van wachten een onlesbare orgie van tijd. II Zoudt U deze woorden met zand willen vullen? Zoudt U de droom in die doos willen doen? Zoudt U maar in andere tijden de rouw willen brengen tot vlak bij dit huis? Wilt U de tijd ontkennen, het lijden slijpen en de eenzame borden voeden met films, oneindige films, in de vorm van het leven? Zoudt U van de stilte een gat willen maken waar iedereen in kan Wilt U mijn verdwijning betalen met het geld voor een foto totdat niet het glas maar de scherven niet de stof maar de rafels niet het onheelbare hele maar de ontbrekende hand van het standbeeld totdat [pagina 58] [p. 58] ik de koffer mag worden die weer omvalt als dingen. Portret Kan hij nooit raadselachtiger dan een lezer achter het raam de sporen vinden van vergeving of vergiftiging? Een van die twee berijdt de donkere paarden van mijn leven een van die twee heeft mij of krijgt mij. Zo veel jaar al jaagt hij door het duistere en lichte landschap als een lichtend offer in een verduisterde jacht en alsof ik de mist commandeer van achter een helder paneel zo heb ik van het donker een denken gemaakt en zoveel versluierds ontsluierd dat ik werd wat ik zocht, onvindbaar, onzichtbaar, als een man naast een beeld. Slot Het water volgt hem. Doden begeleiden hem al heeft hij niemand gekend. Hij verzegelt de wonden en de herinnering. Hij verzegelt het slot. Is hij binnen of buiten? [pagina 59] [p. 59] Daar, even, iets bleeks, een paard bestaande uit twee mensen een verleiding die zichzelf verleidt een verdriet dat met zichzelf paart dat aarzelt tussen spiegel en doolhof en kiest verwarring en kou. Niets duidelijks. Een hand die zich uitstrekt, een sigaret, iemand, een spinsel van woorden, een publieke en een geheime man voor de benevelde spiegel, voor het verzegelde slot is hij binnen en buiten. Vorige Volgende