Portfolio Arthur van Schendel
Door Charles Vergeer
Arthur François Emile van Schendel, Batavia 1874 - Amsterdam 1946. Omdat in de verdere bijdragen voor Maatstaf de jonge van Schendel, en niet het geijkte beeld van de grijze meester van de hollandse tragedies, naar voren treedt, reikt ook dit portfolio niet verder dan 1920.
Slechts enkele kanttekeningen over het geboden materiaal mogen volstaan.
Arthur van Schendel, juni 1892 te Apeldoorn, achttien jaar oud. Kinderjaren eerst in Indonesië, dan in Haarlem, Amsterdam en op vele andere plaatsen in Nederland doorgebracht. Zijn vader, een officier van het voormalige k.n.i.l., sterft reeds vroeg, zijn moeder verwaarloost het gezinnetje in vergaande mate. Schoolonderwijs heeft hij nauwelijks genoten, wel las hij zelf veel en reeds op jeugdige leeftijd. Ook reeds op jeugdige leeftijd - veertien jaren oud - gaat hij zelfstandig wonen. Reeds in 1890, hij is dan zestien jaar, stuurt hij zijn eerste gedichtjes naar de redactie van ‘De Nieuwe Gids’ (4): het begin tevens van een kontakt, later vriendschap met Willem Kloos. Van '91 tot '93 volgt dan de periode waarin hij lessen volgt op de Amsterdamse toneelschool. Deze opleiding wordt gestaakt wegens ‘physieke redenen’: waarmee op zijn lengte gedoeld werd?
Van maart tot november van het navolgende jaar - 1894 - wordt dan van Schendels eersteling ‘Drogon’ geschreven: om daarna, ook blijkens de curieuze aantekening (2), twee jaren zoek te geraken. De schrijver van dit verrassende debuut is dan pas twintig jaar maar maakt een veel oudere, en ook in zijn schrijven veel volwassener indruk. Iets wat hij bewust nastreefde (5, 6, 7).
Bij het vele dat hij leest - Multatuli, Shakespeares ‘Hamlet’ o.a. - hoort ook de franse dichter Paul Verlaine aan wiens leven en werk hij later een boek zal wijden. In 1892 verschijnt Verlaine in Holland, logeert bij Witsen. Van Schendel echter heeft geen geld voor een treinkaartje om de bewonderde te zien of horen (8).
Vanaf 1896 beginnen zijn vriendschappen met een aantal mensen ‘rondom tachtig’: Willem Kloos, Hein Boeken, de schilder Willem Witsen - die een prachtige serie foto's van dit gezelschap maakt - Jan Toorop en Aart van der Leeuw. Tevens met de uitgever Versluys en zijn vrouw (9 en 11). Het zijn niet zijn enigste vrienden. Hij verblijft vanaf deze tijd vaker enkele jaren in Engeland en Wales waar hij vriendschap sluit met drie vissers te Pwllheli: een amerikaanse neger, een deen en een slechts het keltiese dialekt van Wales sprekende visser uit Pwllheli. Geen van de drie verstond de ander, van Schendel tolkte wat tussen hen en samen hadden ze de grootste pret. Bij het afscheid werden ze door Van Schendel meegesleept naar de fotograaf. De hond op de voorgrond is hun dier, het beest op schoot is van Schendels hond, waarover hij spreekt in zijn boek ‘Menschen en honden’ (p. 136):
‘De hond van koning Arthur heette Cabul, misschien naar Caleb, een oosterling.
Een naamgenoot van dien vorst (sic!) bezat vele honden, die allen reeds een naam droegen voor hij ze kende. Eigenlijk behoort iedereen zelf zijn hond een naam te geven, zooals hij ook den plicht heeft zelf zijn hond te kiezen. Hoe ongerijmd is het tien of twaalf jaren lang in huis den zotten naam te roepen dien de hond van een onverschillige ontving; den hond zal het niet deren, maar de baas zou zich