| |
| |
| |
Ger van den Berg Anarcho-syndicalistische opvattingen binnen de Communistische partij van Rusland (1917-1921)
In deze bijdrage tot het Anarchismenummer beschrijf ik het ontstaan van de vakbeweging en de fabriekscomité's in Rusland vóór de octoberrevolutie, de opvattingen van de communisten over deze arbeidersorganisaties en de verwachtingen van hen over de ontwikkelingen na een socialistische revolutie. Van wezenlijk belang hiervoor zijn de opvattingen over ‘arbeiderscontrole’. Daarna beschrijf ik in hoeverre deze opvattingen een rol hebben gespeeld bij de ontwikkelingen na de octoberrevolutie tot op het tijdstip dat de anarcho-syndicalistische opvattingen door het 10e Congres van de Communistische Partij werden veroordeeld als ‘fundamenteel theoretisch onjuist, omdat zij volledig in strijd zijn met het marxisme en het communisme en ook met de resultaten van de practische ervaringen van alle semiproletarische (revoluties) en ook met deze (de october-)revolutie’. Aan het einde van deze bijdrage geef ik enige voorbeelden van de wijze waarop het in 1921 ingenomen standpunt nu nog een rol speelt.
| |
Inleiding
Pas na 1860 kwam in Rusland de industrialisering op gang, maar dat proces ging niet gepaard met een parallelle ontwikkeling van de arbeidersbeweging. Door het verbod van vakbonden en van iedere politieke oppositie kreeg de arbeidersbeweging nauwelijks een kans. Een van de gevolgen van deze politiek van de Tsaren was dat zij hierdoor de ontwikkeling van revolutionaire organisaties bevorderden. Na 1883, toen Plechanov tot het marxisme overging, begonnen deze politieke organisaties zich meer op het socialisme te richten en ook op de zich ontwikkelende arbeidersklasse en zij probeerden door politieke agitatie hun ideeen onder de arbeiders te verspreiden. In de 90-er jaren brak een spontane stakingsbeweging los, waaruit bleek dat de arbeidersklasse geen vrede had met de toestand waarin zij zich bevond. Deze stakingsgolf leidde onder de Russische marxisten tot meningsverschillen over de verhouding tussen de politieke beweging enerzijds en de arbeidersbeweging anderzijds. Eén stroming (de zgn. Economisten) legde, zonder de politieke eisen overboord te gooien, het hoofdaccent op de economische strijd, op de sociale politiek. De andere stroming (waarvan Lenin later de grote woordvoerder zou worden) stelde de noodzaak van de omverwerping van het Tsarisme voorop. Het uitgangspunt van de Economisten, dat de economische strijd vanzelf tot een revolutionair politiek bewustzijn bij de arbeiders zou leiden werd door Lenin fel bestreden in zijn boek Wat te doen? (1902).
Door de economische strijd zou de arbeidersklasse op zijn best tot een ‘vakbondsbewustzijn’ komen, een ‘sociaal-democratisch bewustzijn’ kan de arbeiders slechts van buitenaf krijgen, dat moet hem worden geleerd. De leer van het socialisme is niet ontstaan in arbeiderskringen, aldus Lenin, maar gegroeid uit filosofische, historische en economische theorieen ontworpen door intellectuelen. De politieke strijd is ook veel meer omvattend en inge- | |
| |
wikkelder dan de economische strijd. Daarom moet ook de organisatie van de revolutionaire sociaal-democratische partij anders zijn dan een organisatie van arbeiders. Lenin schetst dan de organisatieprincipes van de partij, die klein moet zijn, moet bestaan uit beroepsrevolutionairen, die strak geleid moet worden en conspiratief van aard moet zijn. Hoewel Lenin in zijn boek Wat te doen? suggereert dat deze organisatieprincipes moeten gelden voor een revolutionaire partij in het autocratische Rusland, worden deze eisen later veeleer gesteld aan de organisatie van een communistische partij op zich, onafhankelijk van de situatie in het betrokken land.
Door deze opvattingen van Lenin was ook een theoretisch fundament gelegd voor de rol van de communistische partij als voorhoedepartij. Ook na 1917 bleven deze opvattingen een belangrijke rol spelen. In 1936 werd deze opvatting zelfs neergelegd in de Grondwet van de ussr.
Nadat Rusland in 1905 de oorlog met Japan had verloren was het Tsarisme ernstig verzwakt. Toen in begin 1905 door de Tsaristische troepen het vuur werd geopend op een vrij onschuldige demonstratie van de arbeiders van de hoofdstad brak een tijd aan vol van stakingen, revolutionaire feiten e.d. die bekend staat als de eerste Russische revolutie van 1905.
Uit stakingscomité's groeiden fabriekscomité's met een zeer permanent karakter. De vakbonden, die voor het eerst in een vrijere atmosfeer konden werken, groeiden snel, zij het dat hun rol bij de stakingsbeweging in 1905 niet erg groot was. In de hoofdstad, toen Sankt-Petersburg, werden zij volledig overschaduwd door een nieuwe, spontaan ontstane instelling, de Sovjet (het Russische woord voor raad) van Arbeiders Afgevaardigden. Deze Sovjet was vooral aansprakelijk voor de grote algemene staking van november 1905 die, samen met de opstand in december 1905 in Moskou, de hoogtepunten vormden van de eerste Russische revolutie.
De Tsaar, die er na een aantal concessies aan vooral de bourgeoisie in geslaagd was op de troon te blijven, begon in 1906 weer met de repressie van de vakbeweging, waardoor het ledenaantal ervan weer zeer snel terugliep. De arbeidersbeweging geraakte in een toestand van depressie, tot in 1912 het aantal stakingen weer begon toe te nemen. Het uitbreken van de eerste wereldoorlog brak deze ontwikkelingen af.
| |
1. De fabriekscomité's en de bourgeoisrevolutie van maart 1917 (de februarirevolutie)
Het ontstaan van de fabriekscomité's
Groeiende problemen met de voedselvoorziening en een steeds sterker wordende anti-oorlogspropaganda leidden begin 1917 tot stakingen in de hoofdstad (Petrograd), Moskou en elders. In februari bleef het onrustig, maar pas op 8 maart (volgens de toen in Rusland gehanteerde kalender 25 februari) - de Internationale Dag van de Vrouw - werden de stakingen en demonstraties meer algemeen. Twee dagen later was de staking vrijwel algemeen, later sloten ook een aantal in de hoofdstad gelegerde regimenten zich bij de demonstranten aan. Gevangenissen werden bestormd en met de herinnering aan 1905 nog aanwezig, werd op de avond van de 12de maart de eerste stap gezet naar de oprichting van een nieuwe Sovjet van Arbeiders Afgevaardigden.
Door een uit het tsaristische ‘parlement’ (de Doema) bestaand Comité werd druk uitgeoefend op de Tsaar om af te treden, wat deze na enige aarzelingen deed. Een Voorlopige Regering gevormd door het ‘parlementaire’ comité nam - zij het na onderhandelingen met de Sovjet van Petrograd - de macht over. Tijdens de februarirevolutie ontstonden niet alleen Sovjets van Arbeiders Afgevaardigden (later aangevuld met soldaten en nog veel later met boeren) welke territoriale instellingen waren die bestonden uit afgevaardigden gekozen door de arbeiders van de fabrieken etc.,
| |
| |
maar binnen de fabrieken ontstonden ook fabriekscomité's (in Rusland Fabrieks- en Bedrijfscomité's, later Fabrieks-, Bedrijfs- en Plaatselijke Comité's genoemd).
Deze fabriekscomité's, ‘de kinderen van de revolutie’ zoals ze vroeger vaak werden betiteld, waren spontaan ontstaan als de meest voor de hand liggende organisatievorm voor de arbeiders in een revolutionaire situatie. De februarirevolutie van 1917, die een einde maakte aan de heerschappij van de Tsaren, was voor het grootste deel het werk geweest van de arbeiders. Toen het Tsarisme overwonnen was keerden de arbeiders ‘met de psychologie van de overwinnaar’ terug in de fabrieken en dit gaf hun het recht zich op één voet te stellen met de nieuwe machthebbers. Door de Sovjet van Arbeiders- en Soldaten Afgevaardigden van Petrograd werden de arbeiders opgeroepen om het werk te hervatten, terwijl de Sovjet de economische eisen van de arbeidersklasse zou formuleren.
Bij de terugkeer in de bedrijven bleek dat een aantal fabrieken door de directeur in de steek gelaten was. Daar probeerden de fabriekscomité's het normale leven weer op gang te brengen. Toen de directeuren weer op kwamen dagen nadat die gezien hadden dat de arbeiders niet zo ‘bloeddorstig’ waren als zij hadden gevreesd werden zij - onder de feitelijke controle van de arbeiders - weer toegelaten tot de leiding van het bedrijf, maar de meest reactionaire directeuren werden niet meer binnengelaten.
De Vereniging van fabrikanten en ondernemers van Petrograd erkende de fabriekscomité's binnen enige weken na de februarirevolutie in een overeenkomst die deze Vereniging afsloot met het Uitvoerend Comité van de Sovjet van Petrograd. Door deze overeenkomst werd tevens de achturige werkdag ingevoerd. Andere steden volgden dit patroon. Waar dat niet gebeurde werd met name de achturige werkdag ter plekke ingevoerd, langs revolutionaire weg.
Eind april 1917 werden de fabriekscomité's gelegaliseerd door een besluit van de toenmalige conservatief-liberale regering, maar het kader dat voor die comité's geschapen werd was te strak. De wederzijdse relaties tussen het fabriekscomité en de directie van het bedrijf waren afhankelijk van besluiten, op te stellen in gezamenlijk overleg tussen het comité en de directie. Het comité mocht zich slechts inlaten met de relaties tussen de bedrijven en de arbeiders (lonen, werktijden, het reglement). Toch is het besluit historisch van belang, omdat voor het eerst in de geschiedenis comité's van de arbeiders van een fabriek wettelijk erkend werden. In de praktijk trok men zich veelal weinig van de officiële bepalingen aan. Zo werd in veel regelingen, die binnen de fabrieken of voor een stad werden opgesteld, bepaald dat leden van de directie slechts met instemming van het fabriekscomité in dienst mochten worden genomen en het comité had vaak de bevoegdheid om al die werknemers te ontslaan ‘die niet konden zorgen voor normale verhoudingen met de arbeiders’. De comité's eigenden zich ook kontrolerechten toe. Zo gold in de fabrieken van de defensieindustrie van Petrograd de bepaling dat alle besluiten over de werknormen, het loon, de vakanties en over indienstneming en ontslag uitgingen van het fabriekscomité met mededeling achteraf aan de directeur.
| |
Lenin, de fabriekscomité's en arbeiderskontrole
In zijn ‘April-thesen’ formuleerde Lenin, direct na zijn terugkeer uit de emigratie, zijn opvattingen over de door de partij in te nemen standpunten ten opzichte van de oorlog, de Voorlopige Regering (‘geen enkele steun’), de Sovjets (‘de enig mogelijke vorm van de revolutionaire regering’) en andere belangrijke kwesties. Over de inrichting van het economisch leven van het land liet hij zich nauwelijks uit. Wel onderstreepte hij de noodzaak van de ‘onmiddellijke fusie van alle banken van het land in één nationale bank en de invoering van controle daarop van de kant van de Sovjets’. In de eerste maand na zijn terugkeer in
| |
| |
Rusland besteedde Lenin geen enkele aandacht aan de fabriekscomité's. Hij hield zich vooral bezig met de politieke kwesties: de plaats van de Sovjets en de vooralsnog vooral theoretische vraag of die Sovjets de macht mochten overnemen. Hij had hierbij te strijden én met zijn partijgenoten én met vertegenwoordigers van andere socialistische stromingen die, zoals Plechanov deed, Lenins eis dat de Sovjets de macht zouden overnemen als blanquisme of anarchie bestempelden.
Lenin sprak toen ook nog niet van arbeiderscontrole met zijn wat dubbelzinnige betekenis van controle door de arbeiders van de betrokken fabriek of door de arbeidersklasse zelf, maar van controle door de Sovjets, dus door de toekomstige staat, op de banken en daardoor op de fabrieken.
Duidelijke standpunten ten opzichte van de fabriekscomité's en de wijze van inrichting van het economische leven formuleerde Lenin samen met Zinovjev begin juni 1917 ten behoeve van de 1e Conferentie van de Fabriekscomité's van Petrograd. Op deze conferentie die gehouden werd in dezelfde zaal waarin het vroegere parlement onder de Tsaar vanaf 1906 zijn vergaderingen had gehouden, werd vooral gesproken over de noodzaak dat de fabriekscomité's zich dienden te mengen in het economische leven, in het productieproces als zodanig om de chaos in en het verval van de industriële bedrijvigheid tegen te gaan.
‘Noch langs bureaucratische weg, dat wil zeggen door het scheppen van instellingen waarin de kapitalisten en de ambtenaren de meerderheid hebben, noch als het beleid er op gericht is om de winsten van de kapitalisten te beschermen, noch zo lang die al hun macht in de fabrieken behouden, noch onder de heerschappij van het financiële kapitaal is een redding uit de catastrofe te vinden.’
‘De weg tot redding uit de catastrofe ligt alleen in de vaststelling van een werkelijke arbeiderscontrole op de productie en de verdeling van de producten. Voor een dergelijke controle is nodig, ten eerste, dat in alle besluitnemende instellingen aan de arbeiders een meerderheid wordt gegarandeerd van tenminste drie/vierde van alle stemmen, waarbij het verplicht dient te zijn om zowel de ondernemers die zich niet hebben teruggetrokken, als het technisch, wetenschappelijk gevormde personeel er aan te doen deelnemen; ten tweede, dat de fabriekscomité's, de centrale en locale Sovjets van Arbeiders-, Soldaten-, en Boerenafgevaardigden en ook de vakbonden het recht krijgen deel te nemen in de kontrole, waarbij voor hen alle handelscorrespondentie en de bankboeken open gaan en men verplicht is hen alle gegevens mede te delen; ten derde, dat de vertegenwoordigers van alle grote democratische en socialistische partijen hetzelfde recht krijgen.’
Deze, door Lenin geschreven en verdedigde resolutie werd door de conferentie, waar de aanhangers van de bolsjewieken (de communistische partij) in de meerderheid waren, met 80% van de stemmen aanvaard. Onder voorwaarde dat een arbeiderscontrole zou worden ingevoerd, kon en moest ook een algemene arbeidsplicht worden ingevoerd, die met behulp van de dan te creëren arbeidersmilitie zou kunnen worden gerealiseerd. Maar, werd in een slot toegevoegd, een en ander kan slechts volgens plan en met succes gebeuren bij de overgang van de hele staatsmacht in de handen van het proletariaat en het halfproletariaat.
De fabriekscomité's, de weerstandsbasis van de proletarische beweging, hadden in deze opvatting niet zozeer ten doel de verdediging van de sociale verworvenheden. Ze moesten dan ook geen onderdelen worden van de tot ontwikkeling komende vakbeweging. De fabriekscomité's waren vooral de basis voor de verdere verdieping van de revolutie: ‘Arbeiderscontrole is de tegenaanval van de kant van de arbeidersklasse tegen de bourgeoisie’. Een belangrijke reden om de vakbonden en de fabriekscomité's gescheiden te houden was echter gelegen in het feit dat vele vakbonden onder reformistische invloed (met name van de mensjewieken) stonden, terwijl de fabriekscomité's vooral onder
| |
| |
controle van de bolsjewieken stonden zoals op genoemde conferentie was gebleken.
Met de opkomst en consolidatie van de fabriekscomité's die ook stedelijke en later landelijke organen schiepen, was een organisatie geschapen voor de overname van de fabrieken door de arbeiders. Dit gebeurde echter slechts zelden. Meestal was het een gevolg van botsingen met de werkgevers vanwege de ‘buitengewone eisen’ van de arbeiders of als het resultaat van de vereffening van oude rekeningen, zoals de werkgevers dat uitdrukten. Ook bij wanbeheer of bij een uitsluiting als gevolg van een staking werd vaak tot bedrijfsbezetting overgegaan, waarna de fabriekscomité's de bedrijven weer op gang brachten.
| |
De opkomst van de vakbeweging
Een van de omstandigheden, die sterk bevorderden dat de fabriekscomité's ontstonden en bleven bestaan was het late tijdstip waarop in Rusland de vakbonden tot ontwikkeling kwamen als gevolg van de politiek van de Tsaar, na de revolutionaire onlusten van 1905. Na de februarirevolutie van 1917 kwamen de vakbonden weer tot leven, maar toen bestonden de fabriekscomité's reeds. Na de tweede conferentie van de vakbonden in 1906, werd in juni 1917 de derde conferentie gehouden. Deze conferentie hield zich, zoals spreekt, vooral bezig met wat de vakbonden op dat moment te doen stond. Juist omdat de vakbonden toen nog geen rijke traditie hadden was het mogelijk om op die conferentie vrij te discussiëren over de beste wijze waarop de vakbeweging georganiseerd kon worden. De conferentie sprak zich in meerderheid uit voor een opbouw van de vakbonden volgens het productieprincipe (een vakbondsorganisatie per bedrijf) en voor de oprichting van één vakbondscentrale (de Centrale Raad van de Vakbonden van Rusland). Dit was echter een van de weinige punten waarin de bolsjewieken en de aanhangers van andere socialistische partijen, die de meerderheid hadden, het met elkaar eens waren. De resoluties gingen dan ook veel minder ver dan die van de conferentie van vakbondscomité's. Zo dienden de vakbonden zich, volgens de besluiten van de conferentie te beperken tot de leiding van de strijd tegen de ondernemers voor betere voorwaarden voor de verkoop van de arbeidskracht, tot deelname in de door de Voorlopige Regering opgerichte organen voor de staatscontrole op het economische leven e.d.
| |
De politieke situatie midden 1917
Uit de beide conferenties, hierboven beschreven en ook uit de samenstelling van de Sovjets van die tijd blijkt dat de politieke krachtsverhouding onder de arbeidersklasse in die tijd erg ingewikkeld was. Naar de mening van de sovjethistorici, waarbij onder meer de West-Duitser Uwe Brügman zich in zijn boek Die russische Gewerkschaften in Revolution und Bürgerkrieg 1917-1919, aansluit was de meerderheid van de reformistische socialisten in de vakbonden toen voor een groot deel een schijnmeerderheid. Door het bestaande stelsel van afvaardiging van vertegenwoordigers naar landelijke conferenties werden de kleine vakbonden bevoordeeld en in die laatste waren de bolsjewieken inderdaad in de minderheid. In de Sovjets (op het 1ste Alrussische Congres van de Sovjets van geheel Rusland) waren de bolsjewieken echter in een duidelijke minderheid.
In juni-juli 1917 verscherpten zich de tegenstellingen tussen de bolsjewieken enerzijds en de andere linkse partijen, vooral toen A. Kerenskij, die toen minister van oorlog was, het bevel uitvaardigde om aan het front weer in de aanval te gaan. Toen deze aanval mislukte, brak een regeringscrisis uit. Een demonstratie gericht tegen de regering werd met geweerkogels uiteen gejaagd. Van de leiders van de bolsjewieken, die beschuldigd werden van het organiseren van de demonstratie werd een deel gearresteerd, anderen waaronder Lenin, gingen ondergronds.
Hiermee was een einde gekomen aan de vreedzame ontwikkeling van de revolutie en
| |
| |
Lenin verloor zijn vertrouwen in de Sovjets, zoals die toen waren samengesteld, omdat de erin vertegenwoordigde partijen met uitzondering van de bolsjewieken de regering bleven steunen. De economie holde nog verder achteruit en een catastrofe dreigde. De Voorlopige Regering stond hier hulpeloos tegenover omdat zij geen vrede kon sluiten en te zwak was om de industrie onder kontrole te krijgen. Toen onder deze omstandigheden de opperbevelhebber van het leger generaal Kornilov met een deel van het leger naar de hoofdstad optrok om orde op zaken te stellen bleek dat de Voorlopige Regering (toen onder leiding van Kerenskij) alleen met behulp van het volk in staat was om aan Kornilov weerstand te bieden.
Hierna begon de steun voor de bolsjewieken snel te groeien en de leuze ‘Alle macht aan de Sovjets!’ begon steeds luider te klinken. Bij verkiezingen voor de Sovjets die eind augustus, begin september plaats vonden bleek dat een aantal Sovjets - vooral die in de grote steden - een bolsjewistische meerderheid hadden verkregen. Onder die omstandigheden zag Lenin de mogelijkheid komen om via een gewapende opstand de macht voor de bolsjewieken en daardoor voor de Sovjets te grijpen. Na met veel moeite zijn medeleiders van de partij voor dit standpunt te hebben gewonnen vond aan de vooravond van het 2de Congres van de Sovjets de staatsgreep plaats.
| |
De fabriekscomité's aan de vooravond van de revolutie
Na de juli-dagen namen de stakingen en onlusten in Rusland zeer snel in aantal toe. Gedurende de maanden maart tot eind juni waren er slechts 17 stakingen geweest, in de 4 maanden daarna werd er 450 keer gestaakt. Bij deze verscherping van de klassestrijd, die een sterk politiek karakter had, grepen de fabriekscomité's steeds sterker in het economische leven van de fabrieken in, waartegen de ondernemers zich zeer fel verzetten. ‘Het zou kunnen zijn,’ zo verklaarde openhartig de leider van de bourgeoisie Rjaboesjinskij ‘dat om uit de situatie te geraken de benige hand van de honger nodig is, de volksarmoede, die de schijnvrienden van het volk, de democratische raden en comité's, bij de keel zal vatten’. De Voorlopige Regering trachtte de rechten van de fabriekscomité's in te perken door te verbieden dat deze in werktijd vergaderden of zich mengden in het aanstellings- en ontslagbeleid van de ondernemers.
De reacties van de kant van de fabriekscomité's lieten niet op zich wachten. Op een conferentie van de fabriekscomité's van heel Rusland die eind october 1917 werd gehouden legden de fabriekscomité's die op dat moment in de helft van de fabrieken van Rusland bestonden en in bijna 10% van alle fabrieken de arbeiderskontrole reeds feitelijk hadden doorgevoerd, hun eisen in een resolutie neer.
‘Na de autocratie op politiek gebied omvergeworpen te hebben streeft de arbeidersklasse te komen tot de triomf van het democratisch streven ook op het terrein van zijn productieactiviteit. De uitdrukking van dit streven is het idee van de arbeiderscontrole...’
‘De arbeiders zijn meer dan de eigenaars geinteresseerd in het regelmatig en ononderbroken werken van de ondernemingen. De aanwezigheid van arbeiderscontrole garandeert in dit opzicht beter de belangen van de hele moderne samenleving, van het hele volk, dan alleen het autocratische inzicht van de eigenaren, die zich laten leiden door overwegingen van zelfzuchtige materiële of politieke voordelen.’
Maar, zo voegde de conferentie hieraan toe: ‘Arbeiderscontrole eisend in de maatstaf van het hele land, nodigt de conferentie de kameraden uit deze reeds nu te verwezenlijken in die mate waarin dit met het oog op de krachten ter plaatse mogelijk is en zij verklaart dat de overname door arbeiders van ondernemingen ten eigen nutte niet samengaat met de doelen die de arbeidersklasse zich heeft gesteld.’
Volgens de besluiten van de conferentie moest
| |
| |
het economisch leven van het land zich schikken naar één plan, opgesteld in het belang van het hele volk. De uitvoering van dat plan binnen de ondernemingen diende te staan onder controle van de arbeiders, waarbij de fabriekscomité's de natuurlijke organen voor de arbeiderscontrole binnen de ondernemingen zouden zijn, terwijl de vakbonden de belangen van de arbeiders moesten beschermen op de arbeidsmarkt. De besluiten van de Conferentie, die handelden over de wijze waarop het economische leven na de machtsovername door de Sovjets ingericht moest worden gingen niet uit van het concept van arbeidersraden, die de onderneming zouden leiden. De leiding van de onderneming diende in handen te blijven van personen speciaal met de leiding belast.
De eis van de arbeiderskontrole was vooral van belang in de particuliere ondernemingen. In bedrijven die al staatseigendom waren, zoals de vroegere dominiale mijnen in de Oeral, bestond het bestuur uit een raad (de zgn. ‘zakenraad’), waarbij de arbeiders van het bedrijf tweevijfde van de leden kozen en het management drievijfde. De vertegenwoordigers van de arbeiders hadden in die raad slechts een adviserende stem. Na de octoberrevolutie werd de samenstelling van die raad gewijzigd: tweederde deel ervan (soms drievijfde deel) werd gekozen door de arbeiders, de rest door het management. De vertegenwoordigers van de arbeiders kregen tevens beslissende stem in die raden. Aangenomen mag worden dat dit belangrijke factoren geweest zijn waarom in de Oeral zich in 1918 vooral een radensysteem kon ontwikkelen, dat daar volgens Brügmann in een bijna ideaaltypische vorm heeft bestaan. In hoeverre speelden anarcho-syndicalistische stromingen een rol bij de ontwikkelingen tot aan de octoberrevolutie? De Sovjets van Arbeiders- en Soldaten Afgevaardigden en soortgelijke Sovjets van Boerenafgevaardigden ontstonden, onder invloed van de ervaringen van 1905, praktisch tegelijk met de februarirevolutie. Eenzelfde spontaan karakter had het ontstaan van de fabriekscomité's, ook al bouwden die voort op reeds onder de Tsaar bestaande vormen.
Lenin werd van tijd tot tijd beschuldigd van anarchistische of syndicalistische opvattingen. Zo vond Plechanov, de eerste verbreider van het marxisme in Rusland, dat Lenin's leuze ‘Alle macht aan de Sovjets!’ een anarchistische leuze was. Maar al in april 1917 verklaarde Lenin dat hij ‘met een duidelijkheid die ieder misverstand uitsluit’, de noodzaak van de staat na de socialistische revolutie bleef verdedigen. Hij benadrukte toen al dat het een bijzondere staat zou zijn zonder permanent leger, zonder een tegenover het volk staande politie en zonder een boven het volk geplaatst ambtenarendom, een karakterisering van de nieuwe staat die hij enige maand later in zijn boek Staat en Revolutie verder zou uitwerken. Omdat het anarchisme in de revolutie de staat wilde afschaffen was Plechanov's beschuldiging onjuist. Maar dat de leuze ‘Alle macht aan de Sovjets!’ vaak in anarchistische zin zal zijn opgevat ligt voor de hand.
Ook de eis van ‘arbeiderscontrole’ was dubbelzinnig en onduidelijk. Zo verklaarde Osinskij, later een der voorstanders van een socialistisch radenstelsel, in 1918:
‘Als men zich afvraagt hoe onze partij vóór 25 october [1917] het stelsel van de arbeiderscontrole als geheel opvatte en op basis van welke economische orde we het wilden opbouwen, zullen we nergens een duidelijk antwoord vinden.’
Lenin zag in de Sovjets de kernen van het toekomstige staatsapparaat, maar de fabriekscomité's kregen voor de tijd na de revolutie geen duidelijke rol toebedeeld. Bij de discussies rond de boven geciteerde resoluties stond aanvankelijk op de voorgrond de tegenstelling tussen staatscontrole op het economische leven binnen de geldende politieke orde, en de revolutionaire eis van arbeiderscontrole. Latere resoluties, vooral die van net vóór de revolutie, gingen over de betekenis van de arbeiderscontrole na de revolutie, na de vestiging van de
| |
| |
nieuwe staat. Uit die resoluties blijkt dat ‘arbeiderscontrole’ niet een stap diende te zijn ter voorbereiding van de overgang van de fabrieken in de handen van de arbeiders (dat standpunt verdedigden de anarchisten op de Eerste Conferentie van de Fabriekscomité's in october 1917), maar veeleer gelijk stond met een controle door de staat op het economische leven maar dan in een staat van arbeiders (en boeren), zij het dat de fabriekscomité's hierbij een belangrijke rol zouden spelen.
| |
2. Het dekreet op de arbeiderscontrole en de ontwikkeling van de centraal geleide economie
Het Dekreet op de arbeiderscontrole
Na de staatsgreep van de bolsjewieken op 7 november 1917 (volgens de toen in Rusland gehanteerde kalender op 25 oktober 1917) werd door het 2de Congres van de Sovjets van geheel Rusland deze staatsgreep gelegaliseerd. ‘Steunend op de wil van de overgrote meerderheid van de arbeiders, soldaten en boeren, steunend op de in Petrograd plaats gevonden hebbende succesrijke opstand van de arbeiders en het garnizoen, neemt het Congres de macht in zijn handen’, luidde een van de eerste verklaringen van het Congres na de staatsgreep. Het Congres nam Dekreten aan over de vrede, over de grondpolitiek. De rechten van de soldaten in een volledig gedemocratiseerd leger zouden gewaarborgd worden, arbeiderscontrole op de productie zou worden ingesteld. Tevens werd voor het bestuur van het land een arbeiders- en boerenregering gevormd met als naam de Raad van Volkscommissarissen.
Vier dagen na de revolutie werd de achturige werkdag afgekondigd, terwijl een basis werd gelegd voor de sociale verzekering. Het beloofde dekreet op de arbeiderscontrole liet echter nog op zich wachten omdat men het over de precieze tekst ervan niet direct eens kon worden. Het grootste meningsverschil betrof de verhouding tussen de organen voor arbeiderscontrole in en buiten de fabrieken en de vakbonden, en wat na de revolutie van groot belang werd: de revolutionaire regering zelf. In een eerste, door Lenin opgesteld, ontwerp van het dekreet werd over deze relaties ternauwernood gerept. Maar in de discussies naar aanleiding van dit ontwerp en een tweede ontwerp van Lenin pleitten de vakbonden ervoor om de - aan de arbeiderscontrole inherente - anarchistische tendenzen tegen te gaan, zij werden de kampioenen van orde, discipline en een gecentraliseerde leiding van het productieproces.
Wat de arbeiderscontrole binnen de fabrieken betreft luidden de belangrijkste bepalingen van het uiteindelijke dekreet op de arbeiderscontrole van eind november 1917:
‘In het belang van een planmatige regulering van de volkshuishouding wordt de arbeiderscontrole op de productie, de aankoop, verkoop van producten en grondstoffen, de opslag ervan en op de financiële zijde van de onderneming ingevoerd in alle industriële... en andere ondernemingen, die arbeiders in dienst hebben.
De arbeiderscontrole wordt verricht door de arbeiders van de betrokken onderneming door tussenkomst van de door hen gekozen instellingen, zoals de fabriekscomité's..., waarbij vertegenwoordigers van de beambten en van het technisch personeel in die instellingen als lid worden opgenomen.
De organen van de arbeiderscontrole hebben recht om toe te zien op de productie, de werknormen in de onderneming vast te stellen en om maatregelen te nemen om de productiekosten te achterhalen.
De organen van de arbeiderscontrole hebben recht van kontrole op de gehele zakelijke correspondentie van de onderneming, terwijl de beheerders voor het verbergen van correspondentie strafrechtelijk aansprakelijk zijn. Het commerciële geheim is afgeschaft...
De besluiten van de organen van de arbeiderscontrole zijn bindend voor de beheerders van de ondernemingen en kunnen alleen bij be- | |
| |
sluit van de hogere organen van de arbeiderscontrole vernietigd worden.’
In iedere stad of provincie moest een lokale raad van arbeiderscontrole worden gevormd uit vertegenwoordigers van de vakbonden, de fabriekscomité's en de arbeiderscoöperaties. In de hoofdstad werd een Panrussische raad van de arbeiderscontrole gevormd die in hoofdzaak zou bestaan uit vertegenwoordigers van de vakbonden en van de Sovjets. Deze laatste raad diende algemene voorschriften uit te vaardigen met betrekking tot de arbeiderscontrole en te zorgen voor eenheid van handelen tussen de organen voor arbeiderscontrole en alle andere instellingen die zich bezig hielden met de organisatie van het economische leven.
Op grond van het Dekreet op de arbeiderscontrole werden plaatselijk instructies uitgevaardigd die vaak verder gingen dan het Dekreet zelf. In een aantal gevallen werd van een zeer ruim begrip van arbeiderscontrole uitgegaan en werd deze opgevat als een directe deelname door de fabriekscomité's aan de organisatie van het productieproces. In andere gevallen stelde men zich juist op het standpunt dat de arbeiderscontrole er juist niet was om de werkzaamheden van de onderneming te organiseren. De beperkte uitleg van arbeiderscontroie werd vooral gehanteerd door de vakbonden onder leiding van Lozovskij, de latere leider van de rode vakbondsinternationale.
In de regel werd echter door de fabriekscomité's de arbeiderscontrole in ruime zin gehanteerd en deze politiek werd ook door de bolsjewieken, met name door Lenin gesteund. Hierdoor werd de arbeiderscontrole een machtig wapen in de strijd van de arbeid tegen het kapitaal. Maar de arbeiderscontrole was niet een doel op zich, het was, zo luidde het in de door de bolsjewieken gesteunde uitleg van het dekreet over de arbeiderscontrole een ‘stabiel fundament voor de verdere regeling van de productie en de verdeling, voor de gedwongen vereniging van de banken en de ondernemingen en voor andere maatregelen, gericht op de organisatie van de economie van het land in de richting van een socialistisch bestel’. Verwijten dat een en ander in anarcho-syndicalistische richting ging werden dan ook verworpen door de bolsjewieken. De arbeiders mengden zich in het bestuur van ondernemingen niet voor zichzelf, zij bezetten de fabrieken als dat door de tegenstand van ondernemers noodzakelijk was voor de arbeidersklasse, voor de socialistische staat. Zo verklaarde Lenin in 1918: ‘Geen enkele fabriek hebben de arbeiders zich toegeëigend, maar zij hebben alles overgedragen in het eigendom van de republiek’.
| |
De Opperste Economische Raad
Tot eind december hadden de bolsjewieken vooral gesteund op het revolutionair enthousiasme van de arbeiders en - via de partij van de linkse sociaal-revolutionairen ook van de armere boeren - om hun positie te consolideren. In de loop van december werd begonnen met de opbouw van een organisatiepatroon voor het economisch leven, waarbij voor de zo met het anarcho-syndicalisme verbonden fabriekscomité's een heel andere plaats werd ingeruimd. Bij de instelling van de arbeiderscontrole was wel sprake geweest van een ‘planmatige regeling’ van de volkshuisvesting, maar de instelling van de arbeiderscontrole werd daarvoor niet gebruikt. Instellingen ter regulering van het economisch leven, opgezet door de Voorlopige Regering, leken meer vruchtbaar hiervoor. Midden december werden die instellingen omgevormd tot de Opperste Economische Raad die als taak kreeg de ‘organisatie van de economie en van de staatsfinanciën’. Deze Opperste Raad, opgezet als een bijzonder college van staat voor het bepalen van de economische politiek, bestond uit de reeds bovengenoemde Raad van de Arbeiderscontrole (vooral bestaande uit vertegenwoordigers van de Sovjets en de vakbonden) en uit vertegenwoordigers van de verschillende volkscommissariaten (ministeries). Onder deze Opperste Economische Raad werden lokale
| |
| |
economische raden gevormd voor de lokale economische politiek.
De Raad had veel bevoegdheden, bijvoorbeeld tot het confisceren van ondernemingen, die zeer ruim waren geformuleerd. De oprichting ervan was het teken dat er een einde ging komen aan het leunen op de anarchistische vormen waarop de bolsjewieken zich tot nu toe hadden gericht.
De fabriekscomité's van Petrograd, die de bolsjewistische politiek steeds zeer trouw hadden gevolgd, begroetten de oprichting van deze raad met veel instemming, omdat ‘de politieke macht van net proletariaat alleen werkelijke macht is bij zijn economische heerschappij, omdat alleen een overgaan van de productiekrachten van Rusland in de handen van het georganiseerd proletariaat een garantie is voor de verdere economische ontwikkeling van het land in het belang van het proletariaat en de hele samenleving’.
| |
De nieuwe verhouding tussen fabriekscomité's en vakbonden
Een tweede stap in dezelfde richting werd genomen op het 1ste Congres van de Vakbonden van Rusland, gehouden in januari 1918. Zoals boven reeds is beschreven konden de fabriekscomité's gemakkelijk uitgroeien tot een belangrijke macht omdat zij binnen de ondernemingen een machtige positie hadden. De bolsjewieken, die vóór de revolutie plannen om tot een fusie tussen de vakbonden en de fabriekscomité's te komen afwezen, steunden na de revolutie de vakbonden in hun streven om de comité's onder zich te krijgen. Met name hadden de vakbonden veel bezwaren tegen het bijeenroepen van een Alrussisch congres van de fabriekscomité's, zoals dat net voor de revolutie had plaatsgevonden. Eind 1917 werd echter een soort compromis bereikt: de fabriekscomité's zouden de basisorganisaties van de vakbonden, die zich langs productielijnen hadden georganiseerd, worden en hun ambitie opgeven om buiten de vakbonden om lokaal of nationaal tegen de vakbonden te ageren. Het compromis werd door het 1ste Vakbondscongres bevestigd. Hierdoor eindigt de geschiedenis van de fabriekscomité's en begint in feite de geschiedenis van de vakbonden in Rusland, omdat na de fusie van de fabriekscomité's met de vakbonden juist de vakbonden meer economische macht kregen en daardoor een tegenspeler zouden kunnen worden voor de politieke machthebbers. Op het 1ste Congres van de Vakbonden werd fel gedebatteerd tussen de bolsjewieken en de mensjewieken, die nog een sterke plaats innamen binnen de vakbeweging, maar politiek verder nauwelijks een rol meer speelden, over de relatie tussen de vakbonden en de nieuwe sovjetregering. De niet-bolsjewieken pleitten vooral voor de onafhankelijkheid van de vakbeweging ten opzichte van de staat, omdat zij de octoberrevolutie niet als een socialistische revolutie zagen. Zij geloofden er ook niet in dat de Sovjetregering zich erg lang zou kunnen handhaven en daarom wilden zij de vakbeweging niet compromitteren
door mee te doen aan utopische experimenten. Ook enige bolsjewieken dachten in deze richting omdat zij er van overtuigd waren dat de in Rusland begonnen sociale revolutie alleen dan kans van slagen zou hebben als die revolutie zich zou verbinden met de revolutie in Europa en in de wereld. Het officiële bolsjewistische standpunt, verwoord door Zinovjev, was echter dat de socialistische revolutie de vakbonden weinig keuze liet. Nu de regering de eigen regering van de arbeidersklasse was, kon op de vraag: ‘Waarom en van wie de vakbeweging afhankelijk moest zijn’ slechts één antwoord komen, namelijk dat zo'n afhankelijkheid ten opzichte van de eigen regering onzinnig was. Dat wilde echter niet zeggen dat de vakbonden met hun 3 miljoen leden volledig in de staat moesten opgaan, maar wel dat de vakbonden ‘als organen van de socialistische macht “nauw” met de andere organen van de socialistische macht moesten samenwerken aan de opbouw van de nieuwe organisatorische grondslagen van het economisch leven’. De ‘verstatelijking’ van de
| |
| |
vakbonden, die door een aantal bolsjewieken werd voorgestaan, was tegen de achtergrond van de opvattingen over het afsterven van de staat ideologisch niet te verdedigen. Immers, die verstatelijking zou met zich mee gebracht hebben dat de arbeidersorganisaties de productie zouden overnemen en het socialisme onmiddellijk zou worden ingevoerd. In de controverse tussen anarchisten en marxisten was echter steeds het grote verschil van mening geweest, dat volgens de marxisten de staat na de socialistische revolutie niet meteen zou verdwijnen, maar dat eerst met behulp van de staat in een proces dat, volgens Lenin, wel tientallen jaren kon duren het socialisme opgebouwd moest worden. De positie van de vakbonden ten opzichte van de staat werd in maart 1919 neergelegd in artikel 5 van het Economisch hoofdstuk van het nieuwe programma van de Russische Communistische partij:
‘Het organisatorisch apparaat van de gesocialiseerde industrie moet in eerste instantie gebaseerd zijn op de vakbonden... Terwijl zij nu reeds in overeenstemming met de wetten van de Sovjetrepubliek en de gevestigde praktijk deelnemen aan alle lokale en centrale organen voor het industrieel bestuur, moeten de vakbonden uiteindelijk komen tot de concentratie van het hele bestuur van de gehele volkshuishouding in hun handen...
De deelname van de vakbonden in het economisch bestuur vormt ook het belangrijkste wapen in de strijd tegen de bureaucratisering van het economisch apparaat.’
| |
De strijd voor éénhoofdig leiderschap binnen de fabriek
De in december 1917 opgerichte Opperste Economische Raad waarin de vakbonden deelnamen, legde de basis voor een gecentraliseerd economisch bestuurssysteem, waarbij meer naar economische doelmatigheid werd gekeken dan dat de emancipatie van de arbeidersklasse voorop stond. Deze Opperste Economische Raad kwam snel steeds losser te staan van de
| |
| |
vakbonden en ook begonnen er conflicten tussen de Raad en de vakbonden te ontstaan. Die conflicten werden nog veel sterker toen de Opperste Raad steeds meer begon te steunen op technische specialisten en vroegere bestuurders met hun bourgeois-achtergronden. De nationalisatie van de industrie vond aanvankelijk geleidelijk plaats. Vaak geschiedde dit in de vorm van nationalisatie bij wijze van straf als de ondernemer bijvoorbeeld de arbeiderscontrole niet wilde erkennen. Daarnaast werden slechts enkele sleutelindustrieën genationaliseerd. Deze genationaliseerde ondernemingen werden niet volgens een vast patroon bestuurd. Dan weer had het fabriekscomité het bestuur overgenomen, dan weer hadden door de regering gestuurde commissarissen het bestuur in handen genomen. In maart 1918 werd door de Opperste Economische Raad een poging gedaan richtlijnen voor de bestuursorganisatie te geven. Hierbij werd uitgegaan van een driemanschap: een administratieve directeur, een technisch directeur en de regeringscommissaris, die samen het bestuur zouden vormen. De leiding van het productieproces zou liggen in handen van de technisch directeur en zijn aanwijzingen zouden bindend zijn voor het fabriekscomité. De administratieve directeur was belast met de administratief-huishoudelijke leiding, en deze diende in nauw overleg met een administratief-huishoudelijke raad, bestaande uit vertegenwoordigers van de Sovjets, de vakbonden en de werknemers van de onderneming, zijn taak uit te voeren. Hiermee was de weg ingeslagen naar de terugkeer tot het normale model voor het bestuur in ondernemingen, zoals dat in het kapitalisme ontwikkeld was. In zijn brochure De eerstvolgende taken van de Sovjetmacht, die Lenin eind april 1918 schreef, hield hij zich uitvoerig met het ondernemingsbestuur bezig. Hij wilde een einde maken aan de vergaderdemocratie, waarin niemand verantwoordelijk was te stellen voor de uitvoering van genomen besluiten.
‘Het democratisch organisatieprincipe... be- | |
| |
tekent dat iedere vertegenwoordiger van de massa, iedere burger in zo'n positie moet worden geplaatst dat hij kan deelnemen zowel aan de discussie over de wetten van de staat, als aan de keuze van zijn vertegenwoordigers, als aan het in praktijk brengen van de staatswetten. Maar hieruit volgt absoluut niet dat wij de geringste chaos of wanorde toelaten wat betreft de vraag wie in ieder bepaald geval verantwoordelijk is voor bepaalde uitvoerende functies, voor de verwezenlijking van bepaalde orders, voor de leiding van een bepaald proces van gemeenschappelijke arbeid in een zeker tijdsbestek. De massa moet het recht hebben de verantwoordelijke leiders te kiezen. De massa moet ook het recht hebben hen te vervangen... Maar dit betekent in het geheel niet dat het proces van collectieve arbeid verstoken mag blijven van leiding, van een preciese bepaling van de verantwoordelijkheid van de leider, van een zeer strenge orde, geschapen door de eenheid van wil van de leider. Noch de spoorwegen, noch het transport, noch grote machines en ondernemingen in het algemeen kunnen juist functioneren, als er geen eenheid van wil is, die alle werkers samen brengt in één economisch orgaan, dat werkt met de juistheid van een klok.’
In mei 1918 verdedigde Lenin zijn opvattingen voor het parlement (het Alrussische Centraal Uitvoerend Comité), dat na stormachtige debatten accoord ging:
‘De onderschikking, en wel onvoorwaardelijk, tijdens het werk aan de unaniem genomen orders van de Sovjetleiders, de dictatoren, gekozen of benoemd door de Sovjetinstellingen, toegerust met dictatoriale volmachten, is nog verre en verre van voldoende gewaarborgd.’ Op grond hiervan werden nieuwe regels over het bestuur van ondernemingen opgesteld, maar bij de uitwerking ervan verzetten de vakbonden - ook bolsjewistische vertegenwoordigers - zich sterk. Zij hielden aan het collegiale beginsel vast waardoor een compromis ontstond. Op grond daarvan zou de leiding van een onderneming in handen zijn van een college voor tweederde benoemd door de staat (de economische raden) en voor eenderde door de vakbondsleden van de onderneming.
In 1920 kwam de discussie over de leiding van de ondernemingen opnieuw naar voren op het 9de partijcongres (maart-april 1920) en het 3de Congres van de Vakbonden, die gehouden werden op een moment dat men dacht dat de burgeroorlog afgelopen was. Deze discussies waren in vele opzichten een herhaling van die uit 1918, waarbij om reden van economische doelmatigheid de noodzaak van éénhoofdig leiderschap was bepleit door de belangrijkste vertegenwoordigers van de partij (Lenin, Trotski, Boecharin). Economische rationaliteit was sinds 1918 het alles overheersende thema bij Lenin en anderen met hun pleidooien voor hantering van het Taylorsysteem met zijn strak doorgevoerde arbeidsverdeling, voor de invoering van de arbeidsplicht, waardoor irrationele bewegingen op de arbeidsmarkt konden worden tegengegaan (in 1920 uitmondend in Trotski's voorstel arbeiderslegers op te richten) en voor een strakke, ijzeren discipline.
Veel van deze voorstellen stuitten op verzet bij de vakbonden omdat zij er alleen maar een terugkeer in zagen naar de oude toestanden in de kapitalistische onderneming.
Naast deze conflicten waren er discussies over de wijze waarop de ondernemingen gecontroleerd moesten worden: door het staatsapparaat of door de vakbonden, en over de rol van de vakbonden überhaupt. Al deze discussies mondden uit in de debatten op het 10de partijcongres van maart 1921.
| |
Het 10de partijcongres en de veroordeling van de anarcho-syndicalistische afwijking
Het 10de partijcongres leek onder goede omstandigheden te gaan plaatsvinden, omdat de burgeroorlog met succes beëindigd was. Maar juist het einde van de burgeroorlog zorgde ervoor dat de discussie rond de positie van de vakbonden in de Sovjetstaten in alle hevigheid losbarstte. Hoewel er tot dan toe reeds vaak
| |
| |
van conflicten tussen de partij en de regering enerzijds en de vakbonden anderzijds sprake was geweest, waren deze conflicten steeds getemperd door de noodzaak van samenwerking in verband met de burgeroorlog. De vakbonden hadden daarbij noodgedwongen allerlei maatregelen aanvaard, zoals de militarisering van de arbeid (het systeem van het oorlogscommunisme). De verstoorde verhouding tussen stad en platteland, tussen de partij en de arbeiders en het verdwijnen van de meeste democratische bestuursmethodes leidden tot een crisis die niet meer achter de schermen kon worden opgelost. De ideeën over de militarisering van de arbeid werden eind 1920 ingeslikt. Ook de daarmee samenhangende opvattingen van Trotski over de verstatelijking van de vakbonden werden door het Centrale Comité van de partij toen verworpen in de discussies rond Trotski's politiek ten aanzien van het Centrale Transport Comité.
Maar bij de debatten binnen het Centrale Comité van de partij bleken de meningsverschillen zo diep en zo groot dat besloten werd tot een publiek debat over de rol van de vakbonden. Bij deze openbare discussie werden vele verschillende standpunten ingenomen (in Moskou - inmiddels in 1918 tot hoofdstad geworden - waren er aanvankelijk negen richtingen) die zich uitkristalliseerden tot drie fracties. Deze drie fracties legden hun stellingen vast in ontwerp-resoluties voor het 10de partijcongres. Overigens gingen de controverses niet alleen over de plaats van de vakbonden, maar ook over de structuur van de partij. Bij de discussies speelden de gebeurtenissen in Kronstadt een grote rol, omdat deze werden opgevat als teken van de crisis in Rusland op dat moment.
| |
1. De opvattingen van Trotski, Boecharin en anderen
Trotski wilde de vakbonden transformeren in ‘producentenbonden’, zij moesten zich praktisch uitsluitend concentreren op de productie, de belangen van de arbeiders zouden het beste gewaarborgd zijn door stijging van de arbeidsproductiviteit, herstel van de economie en vergroting van de hoeveelheid goederen. Zijn standpunten leidden tot een zo grote mate van identiteit van belangen tussen de staat en de vakbonden, dat niets een verstatelijking van de vakbonden in de weg stond. In de relatie tussen de staat en de vakbond was die verstatelijking trouwens al ver gegaan, omdat de staat door middel van de vakbonden de arbeiders registreerde, hen een bepaalde arbeidsplaats toewees, hun werkzaamheden en lonen vaststelde en hun strafte voor schendingen van de discipline. De relatie tussen de vakbonden en het economisch bestuur liet nog veel te wensen over. Er was een nauwer contact tussen de vakbonden en de economische bestuursorganen nodig. Geleidelijk moesten dan de vakbonden het hele bestuur van de economie in zich concentreren. De bourgeois-specialisten moesten door het ‘filter’ van de vakbonden heengaan en alleen als zij door de vakbonden als volwaardig lid zouden worden opgenomen, konden zij managersfuncties bekleden. Wat het werk betreft moest de nadruk blijven liggen op stootarbeid (met een sterke nadruk op een wedijver tussen de arbeiders in ‘hard werken’), op een gelijke minimumvoorziening voor iedere arbeider en een sterk denivellerend werkend premiestelsel.
| |
2. De opvattingen van de ‘arbeidersoppositie’
De opvattingen van de ‘arbeidersoppositie’, die geduld werden door vele vakbondsleiders, werden ingediend door A. Sjljapnikow, de voorzitter van de vakbond van metaalarbeiders en een aantal voorzitters van andere vakbonden en andere leden van de partij. In hun stellingen grepen zij terug op de positiebepaling van de vakbonden op het eerste congres van de vakbonden van 1918 en op het partijprogramma van 1919. Zij beschuldigden de anderen ervan dat hún standpuntbepaling een schending was van de daarbij neergelegde uitgangspunten: ‘De leiding van de partij en de rege- | |
| |
ringsorganen hebben de laatste twee jaren systematisch de ruimte van het vakbondswerk verkleind en de invloed van de arbeidersorganisaties in de Sovjet-Unie tot praktisch niets teruggebracht.’ Bij de overgang van de oorlogstoestand naar de wederopbouw van de economie en van het gebruik van militaire methoden naar democratische ontstond er een crisis binnen de vakbonden, omdat de inhoud van hun gewone werk in strijd was met de in resoluties neergelegde uitgangspunten. De vakbonden waren in de praktijk geworden tot een inlichtingen- of adviesbureau; tussen de vakbonden en het economische apparaat vond geen overleg plaats en mogelijke conflicten werden gedempt door de partijorganisaties. Deze neergang van de vakbonden geschiedt juist, terwijl de vakbonden na de revolutie de communistische opvattingen consequent hebben doorgevoerd en vele partijlozen achter zich hebben gekregen. Voor de realisering van het partijprogramma was een sterke, massale arbeidersorganisatie nodig. De verkleining van de betekenis en feitelijke rol van de vakbonden betekende de opkomst van de bourgeois-klassevijand.
De arbeidersoppositie zag de oplossing in de concentratie van de leiding van de industrie in de vakbonden. Hierbij moest begonnen worden aan de basis, bij de fabriekscomité's en voorts trapsgewijze naar boven. Het fabriekscomité, in de voorstellen omgedoopt tot arbeiderscomité, moest, gekozen door alle werkers in de onderneming, onder leiding van de betrokken vakbond de leiding krijgen van de onderneming. Door de werkers van de onderneming moest bepaald worden wat de onderneming zou doen, zijn werkprogramma en de interne orde moesten worden vastgesteld binnen de grenzen van de verkregen opdrachten en de geldende wet, onder verantwoordelijkheid van arbeiderscomité's en vakbond.
Deze voorstellen waren gericht op een overname van het economisch bestuur door de vakbonden en daarom werden zij door hun tegenstanders gebrandmerkt als syndicalistisch of anarcho-syndicalistisch.
| |
3. De voorstellen van de groep van tien (Lenin en anderen)
Dit voorstel was het meest uitgewerkte en uitgebalanceerde van alle voorstellen. Bij deze voorstellen volgden de opstellers ervan, in de eerste plaats Lenin, de vroegere besluiten van de vakbondscongressen en ook van het partijprogram. In deze resolutie werd geen poging gedaan om de positie van de vakbonden in de Sovjet-staat te herwaarderen. Zij gingen veeleer uit van de bestaande situatie en ontkenden ook dat de vakbonden een crisis doormaakten. ‘Het is geen crisis en geen verval maar een symptoom van groei,’ luidde de analyse van de situatie. Tegen Trotski's toenmalige opvattingen over de verstatelijking van de vakbonden stelden zij dat daarmee de economische positie van het land niet zou verbeteren en dat dan de vakbonden hun sociale functie, namelijk te dienen als sociale basis van de dictatuur van het proletariaat, nooit meer konden uitvoeren. De belangrijkste rol van de vakbonden was een school van het communisme te zijn: zij moesten, vóór zij geleidelijk alle arbeiders omvatten, hen tot bewuste, actieve deelnemers maken in het leven van de vakbond, hen steeds het program van de partij uitleggen en geleidelijk voeren van partijloosheid tot communisme. Voorts moesten ze de arbeiders inzicht verschaffen in de economie en het bestuur daarvan.
Van de toegepaste dwangmethoden moest zoveel mogelijk teruggekomen worden. Het hoofdaccent diende te liggen op de overtuigingskracht. Als scholen voor de arbeidersdiscipline moesten ‘kameraden-rechtbanken’ worden opgericht om zo langs zachte weg de discipline te bevorderen. Wat het bestuur van de economie betreft, moesten vooral de oude vormen herleven: overleg over benoeming tussen de economische organen en de vakbonden, directe deelname van de vakbonden aan de opstelling van de productieplannen en het productieprogramma.
| |
| |
| |
De verwerping van de anarcho-syndicalistische opvattingen
De aanhangers van laatstgenoemde voorstellen ontkenden, dat er sprake was van een speciaal soort crisis in de vakbonden. De anderen zagen volgens hen eenvoudig niet in, dat het om een algemene crisis ging, om een breekpunt in de ontwikkelingen. Tot voor enige maanden terug konden er, volgens Zinovjev, nog ‘onrijpe mensen dromen over de overdracht van alles aan de vakbonden, een Al-Russisch Congres van producenten’. Maar waren er na de recente feiten nog serieuze arbeiders, behorende tot de arbeidersoppositie, die durfden stellen dat er binnen twee weken een Al-Russisch Congres bijeengeroepen moest worden, dat alles in handen zou nemen? Trouwens, op zo'n congres zou de meerderheid bestaan uit partijlozen of uit mensjewieken en reactionairen. De band met die partijloze massa was van groot belang en de vakbonden vormden de brug tussen de partij en de vele miljoenen tellende massa maar de sprong naar een Al-Russisch Congres van producenten was veel te groot. Niet ontkend werd dat de bureaucratie de band tussen de partij en de massa dreigde te verstoren en de strijd, die de arbeidersoppositie tegen de bureaucratie voerde in het partijmilieu, werd ook geprezen. Maar die bureaucratie zou vooral veroorzaakt worden door de bourgeoisspecialisten en die bleven immers noodzakelijk, ‘omdat we in Rusland geen betere hebben,’ aldus Tomskij.
Ook de verwijzing van Sjljapnikov naar Engels, die in zijn boek De oorsprong van gezin, de privé-eigendom en de staat, geschreven had over ‘de maatschappij die de industrie opnieuw organiseert op grondslag van de vrije gelijkgerechtigde associatie van alle producenten’ werd afgewezen. Volgens Boecharin had dit citaat niets te maken met de overgangsperiode waarin de Sovjetrepubliek zich bevond in dit tijdperk van dictatuur van het proletariaat. Engels zou slechts gesproken hebben over een communistische samenleving. Ook de term producent was nog niet van toepassing. Op grond van deze als onjuist gesignaleerde uitleg van een citaat uit Engels werden de opvattingen van de arbeidersoppositie gebrandmerkt als anarcho-syndicalisme...
Ook Lenin ontkende dat er een crisissituatie bestond in de vakbonden. Als er fouten waren gemaakt moesten die verbeterd worden zodat het wederzijds begrip en het vertrouwen tussen de avant-garde van de arbeidersklasse en de arbeidersmassa zou worden hersteld. Zich aansluitend bij wat Boecharin over het citaat van Engels had gezegd, kwalificeerde Lenin Sjljapnikov's bewering - waarbij Alexandra Kollontaj zich had aangesloten - dat zijn opvattingen verdedigd konden worden met dit citaat als ‘belachelijk’. In de maatschappij waar Engels het in dat verband over had bestonden immers geen klassen meer. Die waren er in Rusland nog wel en volgens Lenin heerste er nog een ‘zeer woeste klassenstrijd’. ‘Nú spreken over een Al-Russisch Congres van producenten, is dat niet een syndicalistische afwijking die we met beslistheid en definitief moeten veroordelen?’
Volgens Lenin was ook de uitleg van het partijprogramma onjuist. In dat programma werd slechts gesteld dat de vakbonden moesten komen tot een concentratie van het bestuur der economie in hun handen. ‘Sjlapnikov denkt, als altijd overdrijvend, dat dit volgens ons over 25 eeuwen het geval zal zijn. Het programma zegt: de vakbonden moeten komen en als het congres zegt dát ze gekomen zijn, dán zal die eis ook gerealiseerd zijn.’ (!!)
Een door Lenin aan het Congres voorgelegde resolutie over ‘de anarcho-syndicalistische afwijking’ werd met 368 stemmen vóór, 30 tegen, bij 4 onthoudingen en 4 ongeldige stemmen, aangenomen.
| |
Slotbeschouwing
Het rode partijcongres vond door de opstand in Kronstadt plaats onder een grote spanning. Door het verval van de economie en het praktisch verdwenen zijn van de vroegere industri- | |
| |
ele arbeidersklasse door dit verval en door de burgeroorlog was de positie van de bolsjewieken toen erg moeilijk. Als reactie hierop versterkte de partij de eenheid binnen zijn gelederen, terwijl ook besloten werd om door een Nieuwe Economische Politiek, gebaseerd op een gemengd socialistisch-kapitalistisch systeem, de economie weer op gang te brengen. Het einde van deze Nieuwe Economische Politiek bij de start van het 1ste Vijfjarenplan in 1927/1928 luidde het tijdperk van Stalin in. Vanaf die tijd tot in het midden van de vijftiger jaren is er van een eigen gezicht van de vakbeweging in het, inmiddels tot Sovjet-Unie gedoopte, Rusland geen sprake.
Na de dood van Stalin, de destalinisatierede van Chroesjtsjev en de gebeurtenissen in Polen en Hongarije in 1956 ondernam de communistische partij weer een poging om de vakbonden een eigen plaats te doen innemen binnen de staat. In het partijprogramma van 1961 werd Stalins leer over de maximale versterking van de staat als voorwaarde voor het afsterven van de staat verlaten. Hierdoor werd, in ieder geval theoretisch, de mogelijkheid gegeven voor een geleidelijk verlopend proces voor het afsterven van de staat en het ontstaan van een klasseloze communistische maatschappij, gebaseerd op maatschappelijk zelfbestuur.
Tijdens de discussies rond de economische hervormingen, die in 1965 werden afgekondigd, werden door een aantal sociologen en economen voorstellen gedaan om tot dat maatschappelijk zelfbestuur te komen. Tussen 1965 en 1968 werden ideeën gelanceerd over arbeidersraden en over het kiezen door de arbeiders van hun eigen leiders bij het productieproces: de voormannen, de afdelingschefs en in een later stadium ook de directeur. Zelfs werd hier en daar met dergelijke verkiezingen geexperimenteerd. Deze voorstellen waren niet alleen gebaseerd op de programmatische noodzaak om zelfbestuur in te voeren, zij waren ook gericht tegen de staatsbureaucratie, omdat invoering van dit soort voorstellen de positie van de bedrijfsleiding ten opzichte van die bureaucratie zou versterken. In 1969 werden dit soort voorstellen echter weer gebrandmerkt als ‘in feite anarcho-syndicalistisch’. Na 1969 komen dit soort voorstellen nog slechts sporadisch voor, terwijl voor zover mij bekend is de experimenten zijn stopgezet. Van belang is wel dat in 1970 het recht van de regionale vakbonden (dus niet van de vakbondsorganisatie van de onderneming) om de topleiding van de ondernemingen te ontslaan éénduidig in de wet werd vastgelegd. In syndicalistische richting gaat dit evenwel niet, hoe belangrijk het ook is dat de vakbond een directeur die ‘de arbeidswetgeving schendt, de verplichtingen uit de collectieve arbeidsovereenkomst niet nakomt, bureaucratische neigingen vertoont of deze toelaat’ met voor deze ernstige gevolgen het vertrouwen kan opzeggen.
| |
Belangrijkste gebruikte literatuur
Arbeiterdemokratie oder Parteidiktatur. Band 1. Opposition innerhalb der Partei. Deutscher Taschenbuchverlag, 1972. |
Arbeiterkontrolle, Arbeiterräte, Arbeiterselbstverwaltung. Eine Anthologie. Europäische Verlagsanstalt, 1971. |
G.P. van den Berg: Codification of Soviet labour law. A case study on the influence of expert opinion, in: Codification in the Communist world. A.W. Sijthoff, 1975. |
U. Brügmann: Die russische Gewerkschaften in Revolution und Bürgerkrieg 1917-1919. Europäische Verlagsanstalt, 1972. |
I. Deutscher: Soviet trade unions. Their place in Soviet labour policy. London, 1950. |
Istorija profsojuzov sssr. Moskou, 1969. |
V.I. Lenin: Polnoe sobranie socinenij (in 55 delen). |
A. Pankratova: Fabzavkomy Rossii v bor'be za socialisticekuju fabriku. Moskou, 1923. |
Die russische Arbeiteropposition. Die Gewerkschaften in der Revolution. Texte des Sozialismus und Anarchismus. Rowohlt, 1972. |
|
|