Maatstaf. Jaargang 24(1976)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 15] [p. 15] Voor mevrouw Ofiti van Frans Pannekoek alias Bullie van der Knaak Brullend, krijschend, wenend in opaas slagschip gezeten zag ik jou daar op 5 Mei, dobberend op zeer dure, doch uiterst ondrinkbare wijnen; badend, zwetend, klagend ende vermakend treurig, vierend, de eeuwige; het slachtveld van al wat leeft ende sterven moet in opaas bed; ja (Mie, Mie een tijger pak'm). Versprekende bevlekte geslachten, verloren tuinen, spinnende geslagen poezen en begraven vele, vele vaders edoch: ik ben geen wees nog, mijn leed is kleiner en onbeschonkener. En de velen, die je leven hebt geschonken in onbedaarlijk lachen; stampvoetend, in tweehonderd ongepoetste laarsjes over je haar ruischend als geheimzinnige rietpluimen over je opgeblazen, roze aangezicht wilde ik niets zeggen; tovenares met wonderschone, ingewalde, groene, je reeds verlatende ogen; tuimelend, doorzichtig als evenzovele nachtvlinders stukgeslagen op splintervrije voorruiten. Je verkleurde postzegel, gescheurd uit een groot onkreukbaar blad, allang geveild, meegenomen door goering of anderszins oostgeboren tuig: en jij, gehuld in rode, atoomvrije malloot waaruit nog juist wat schaamhaar piepte. Nooit laat om te lachen; maar nu het sterven de over-hand begint te nemen en vlinders ende vogels zo gillend ter aarde storten, bij reeds door varkens omwoelde parken: wilde ik; je bijna niet meer herkende vriend Bullie, nogmaals tot U spreken nu Gij nog levend als een bromtol zonder zweepslag [pagina 16] [p. 16] of stoot, aangedreven wordt gehouden op drijfzand uit het dorpje wat Jerez heet. Het is wellicht nu halfzes in de ochtend en de dichter slaapt in vel van ongewassen honden terwijl zij vroeger op dit uur stoffen zuigde op andere, nevelige ochtenden in overtollige ongeverfde paleizen. Liefste mevrouw: op deze melkgevende groene vlaktes waarop ik allang niet meer huis; moet ik Uw doorschijnende rafels zien breken en vertrappen terwijl ik machteloos toekijk, omdat Uw flessen Huisgif U levend verwoesten? Als U dus, eenmaal aangekomen in de plaggenhutten waar vaders wonen, het minderjarig, mogelijk nog geurig zaad langs Uwe niet meer maar nog schuifelende benen struint, en waarvan geen wisselgeld meer wordt teruggezonden, terwijl hier nog de fazanten roepen en de voertuigen op stal hun laatste restje haver eten voordat zij, trappelend en snuivend wederom deze stille en benevelde wereld zullen bevuilen, razend, rokend. Wij, begaafde mollen of anderszins blinde, gepuiste sjofeurs; geniën, die wij zijn; jij, die de dood reeds voor jaren verdronken hebt; een autoband in overvolle zwembaden, ziende hem eronder te houden, terwijl toeschouwers, lachend, op de kant in geverfde onderbroeken in schuin gemarkiezeerde ligstoelen, het Gooise Geteisem van heden; hoererend tv volk, ja, die verdringen langzaam de nu nog maar laag vliegende, krijsende fazanten, geheime oneetbare, opgezette plumeau's. Achter deze groene vlakte waar kuil en hol dezelfde zijn en waar jij zult wonen achter glazen en bevroren tralieruiten, ingemetselde westerveldse rookpluimen stuur mij van daar eens een klein briefje waarop vermeld staat: ik vergeet je niet, ook al zijn wij ver. 10 mei 1976 Vorige Volgende