Maatstaf. Jaargang 24
(1976)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rudolf Bakker Norman Douglas, de Schotse sater van Caprivoor Cecil Woolf Vanuit de kamer waar ik dit schrijf kijk ik - dwars door de kale takken op Thurloe Square - op het huis van Willy en Viva King. Willy is dood, maar Viva leeft nog. Ze is in de tachtig. Uit Viva's mond hoorde ik de eerste ooggetuigeverhalen over Norman Douglas. Ik zat op de sofa waarop Norman in de oorlogsjaren door Cecil Beaton werd gefotografeerd en vond het een beetje opwindend, hoewel dat ongemakkelijke legendegevoel gelukkig snel wegtrok in de gesprekken die ik met Viva had. Norman Douglas (1868-1952) was de auteur van ‘South Wind’, de eerste roman over Capri, van het mooiste reisboek in de engelse taal: ‘Old Calabria’ en - de rest voorlopig terzijde gelaten - van ‘Looking Back’ de origineelste autobiografie die ik ooit tegenkwam. Na zijn zelfmoord op Capri was het stil geworden rond deze aristocratische vagebond, paganist, epicurist. Zijn boeken zijn in de moderne boekhandel niet meer te krijgen nadat afgelopen herfst de Peregrine-editie van ‘Old Calabria’ uitverkocht was geraakt. Zelfs ‘South Wind’ treft men in de winkel niet meer aan.Ga naar eindnoot1. Daarentegen stijgen antiquarische exemplaren van zijn vaak in gelimiteerde edities uitgegeven werk zienderogen in prijs. Eerste drukken van ‘Looking Back’ (met de signatuur van de schrijver!) doen tussen de dertig en vijftig pond. Ik zag een exemplaar van het overigens allerminst boeiende ‘Paneros’ voor tachtig, en een exemplaar van het retrospectieve ‘Late Harvest’ steeg van twee pond vijftig tot veertig pond omdat er een met de hand geschreven brief van de auteur ingestoken zat. De in en kort na de tweede wereldoorlog door Penguin heruitgegeven edities van ‘Siren Land’, ‘Fountains in the Sand’ en ‘Together’ zijn nu zo goed als onvindbaar. Hetzelfde geldt voor het formidabele scheldproza: ‘A Plea for better manners’. En pas dezer dagen wist ik de hand te leggen op ‘One Day’ (in Griekenland) en ik geloof dat ‘One Day’ mijn allerlievelingstboek geworden is.
Maar wellicht is er sprake van een bescheiden Douglasrenaissance. Deze zomer verschijnt bij Secker en Warburg de eerste volwassen biografie over Norman. Ze telt niet minder dan honderdvijfennegentigduizend woorden en ze is het liefdewerk van de ascetisch uitziende Mark Holloway, een man die nooit geld heeft hoeven verdienen omdat hij geld genoeg had. Vijf jaar lang werkte Holloway aan zijn boek en hij reisde er de hele wereld voor af. Na een gesprek van enige uren met de auteur in zijn londense hotel was ik er van overtuigd geraakt dat wat Holloway niet over Douglas weet, door niemand meer ten koste van zoveel privé-geld bij elkaar geharkt zal worden. Het opwindende aan Douglas is onder meer dat hij, hoewel openlijk over zichzelf sprekend in zijn voornamelijk autobiografisch werk, toch kennelijk met opzet lacunes in zijn informatie heeft gelaten waarvan hij niet wilde dat ze bij zijn leven door wie dan ook werden opgevuld. Holloway vertelde me dat hij in het oplossen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van vele raadsels zwaar gesteund heeft op het werk dat Willy King voor hem had verricht.
In de tweede wereldoorlog had Douglas kans gezien uit Lissabon naar Londen over te steken. Hij woonde in een reeks van huurkamers, onder andere ook een op Thurloe Square, schuin tegenover de Kings en ik zie ook deze kamer vanuit mijn raam. Op een van die society-diners die in het Londen van de V1's en V2's gewoon doorgingen vond de ontmoeting tussen Douglas en het echtpaar King plaats. Willy was tussen de oorlogen tot generaal bevorderd, maar te oud bevonden om te vechten in de tweede. Hij was in die jaren ‘keeper of mediaeval porcelain’ in het British Museum, maar gaf zich op voor geheim decoderingswerk bij het britse hoofdkwartier te velde. Toen bleek dat er ook italiaanse documenten te decoderen vielen en hij de behoefte gevoelde om zijn italiaans op te halen, raadde Viva hem aan om les van Douglas te nemen. Uit deze ontmoetingen groeide een hechte vriendschap, die er op uitliep dat Douglas zijn vriend Willy tot zijn literaire executeur-testamentair benoemde. Willy verzorgde een herdruk van ‘South Wind’ en schreef er een inleiding voor. Hij hielp Douglas met ‘Late Harvest’ (een terugblik en herwaardering van zijn vroegere werk) en hij deed iets waar vooral Mark Holloway hem achteraf erg dankbaar voor was. Willy stelde Douglas dezelfde persoonlijke en misschien impertinente vragen die bij iedere Douglaslezer onvermijdelijk opkomen. Douglas antwoordde Willy naar waarheid en deze antwoorden schreef Willy in de marge van zijn eigen Douglas-boeken. Deze verzameling is nu in de Public Library van New York. Holloway reisde er heen en deed er zijn voordeel mee.
De vraag waarom de belangstelling voor Douglas na zijn dood zo was weggezakt, is niet eenvoudig te bantwoorden. Douglas was natuurlijk nooit een schrijver met top-oplagen geweest. Zelf merkte hij eens op: ‘A writer who succeeds in satisfying everybody should have his bloodpressure tested. Something must be wrong with him’. Het kan zijn dat het wereldsucces van ‘South Wind’ een vertekend beeld heeft gegeven van zijn werkelijke ‘lezersdichtheid’, om een afschuwelijk woord te gebruiken. South Wind verscheen in 1917, een duister oorlogsjaar. Het was een boek dat - in de woorden van Graham Greene - ‘de school van Capri’ vestigde. Edmund Wilson schatte ‘South Wind’ hoger dan het veel later (in '36) verschenen ‘Rock Pool’ van Cyril Connolly (op hetzelfde thema van de rechtschapen man die aan de mediterrane atmosfeer verloedert, maar toch met zoveel ‘escapism’ dat de lezer er zich aangenaam in kan verliezen). Zonder ‘South Wind’ zou Evelyn Waugh onmogelijk zijn geweest, zo vertelt men mij hier. (In ieder geval wordt het genoemd in het eerste hoofdstuk van ‘Brideshead Revisited’). ‘South Wind’ bereikte een oplaag van enige honderdduizenden. Het werd vertaald in het deens, duits, portugees en frans, geen geringe opgave. Voor de lezer van onze dagen is ‘South Wind’ echter verouderd. Het is boekig en bedacht, de gesprekken slepen zich - gekunsteld - voort. Blijven flarden van humor en slapstick, en van opzienbarende atmosfeerbeschrijvingen. Na het boek kwam Douglas' persoon. Zijn legendarische verschijning, zijn scabreuse verhalen, zijn eet- en drinkgelagen maakten Douglas tot een bezienswaardigheid in het Florence tussen de beide wereldoorlogen. Met zijn dood leek het er op of ook zijn legende ten grave gedragen werd. De verhalen verstomden. Een boeiende zonderling was voorgoed van de aardbodem verdwenen. Maar Douglas was als schrijver, althans in mijn ogen, niet allereerst de man van ‘South Wind’ of andere romans van langere adem als ‘They Went’ (1920) en ‘In the beginning’ (1927). Hij was - en is dat - de man van de kortere, van de hak op de tak springende sterk autobiografische opstellen, zoals we die bewonderen in ‘Alone’ (1921), ‘Together’ (1923), ‘One | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 22]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Day’ (1929) en ‘Looking Back’ (1933). Hier vinden we de man terug zoals zijn tijdgenoten hem hebben gekend en bewonderd: ‘uncle Norman’, de sater, de allesweter, de pestkop, de vriend, kinderaanbidder, drinkebroer, de onvermoeibare wandelaar voor wie geen detail van het landschap om hem heen verborgen bleef.
‘One day’ doet in de opzet denken aan Paul Léautaud's ‘Théatre de Maurice Boissard’. Het gaat over alles en nog wat, maar niet over wat de bedoeling was. (De griekse regering had Douglas uitgenodigd een griekse pendant van ‘Old Calabria’ te maken). Douglas was een eclecticus. Als fervent wandelaar raapte hij iedere steen op en bekeek die met het enthousiasme van de levensgenieter en ook met de kennis van de amateur-mineraloog die hij was. Aan flora en fauna wijdde hij poetische beschrijvingen naast geleerde opstellen. Want ook biologie behoorde tot zijn bagage. De wereld aan ideeën waarin Douglas als enthousiast classicus verkeerde bewandelde hij op dezelfde manier. Hij bleef de door god noch gebod zich verwonderende buitenstaander, en maakte zich tenslotte niets eigen dan deze houding. Ook Douglas' persoonlijkheid vertoont een grotere verscheidenheid dan hij wellicht zelf wenste te weten. Was hij wel alleen de reusachtige, witharige schotse aristocraat die trots opmerkte: ‘It is the prerogative of the vulgarians to be shocked’? Enerzijds kennen we de Douglas in zijn conflict met D.H. Lawrence. Zijn reactie is heftig. Wie in zijn ogen loze taal uitslaat wordt onmiddellijk gevloerd. Lawrence had zich in het uiterlijk van de man die hij ontmoette, vergist. De vrienden die Douglas had bleef hij trouw tot in de dood. Voor zijn beide zoons was hij een ontroerende vader. Bij het zien van een lisdodde barstte hij uit in een lyrische beschrijving, maar van een beheerste lyriek die de tand des tijds zal doorstaan. En wat hij tenslotte achterliet waren kleine onverwoestbare brokstukken, die hij met evenveel liefde had gevormd als de stenen die hij langs de weg opraapte. Enig dieper verband zou men er niet achter moeten zoeken. Douglas zou de eerste zijn om dergelijke filosofieën de grond in te boren. Hij wilde door niets en niemand gehinderd van het leven genieten. Als een man met grote persoonlijke moed slaagde hij daarin, ook in de periodes in zijn leven waarin het hem slecht ging. In de vorm die hij zich voor zijn dood koos maakte hij de woorden waar die hij eens neerschreef: ‘The business of life is to enjoy oneself; everything else is mockery’. Hij wenste aan deze ‘mockery’ geen deel te hebben. Als karakter, individualist en alleenganger, waar de critici geen raad mee wisten, is Douglas een man voor alle tijden. Het is te hopen dat Holloway's biografie de uitgeverij een stimulans zal geven. En waarom zouden we het in ons land niet eens met een vertaling van ‘Looking Back’ proberen.
George Norman Douglas werd op 8 december 1868 in een dorpje in de oostenrijkse provincie Vorarlberg geboren. Hij was de derde zoon van John Sholto Douglas, 15th laird of Tilquhillie, een soort schots landedelman met koningin Victoria als petemoei, en van Vanda, dochter van Baron Ernst de Poelnitz, wier familieslot Frankenstein heet. Grootvader Douglas had Schotland verlaten om door het openen van een katoenfabriek in Bregenz de hypotheken af te lossen die op zijn schotse landerijen rustten. De jonge Norman is pas voor het eerst in 1874 aan de ‘Deeside’, nadat zijn vader dat jaar een dodelijke val van de ‘Gamsboden’ in het thuringse land heeft gemaakt,Ga naar eindnoot2 en de weduwe het ventje naar zijn land van afkomst stuurt om er school te gaan. Hier gedijt hij echter allerminst. Behalve met zijn schotse grootmoeder heeft Norman met niemand veel op. Als moeder Vanda in 1879 met een lichtensteinse schilder - Jacob Jehly - hertrouwt en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 23]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de toestand zich wat normaliseert, mag de jongen terug komen en hij gaat dan naar het gymnasium in Karlsruhe, waar hij Döggls wordt genoemd en zich een vlijtige, schrandere en veelbelovende leerling toont. Over Karlsruhe horen we veel in ‘Looking Back’ (1933).Ga naar eindnoot3. Douglas heeft oude visitekaartjes gevonden. Hij bestaart ze een voor een, en schrijft op wat hem er bij in gedachten schiet. Als hij zich in het geheel niets herinnert luidt de tekst eenvoudigweg: ‘?’. In 1888 is Norman - met zijn broer - voor het eerst op Capri. Zijn grote hartstocht is dan biologie en mineralogie. Hij gaat naar Capri om de blauwe ‘Faraglione’-hagedis te zien. Het eerste geschrift dat ooit van hem in druk verschijnt gaat over de fauna op het griekse eiland Santorini. (1892). Na Capri reist de begaafde en redelijk gefortuneerde jongeman naar Parijs en Londen. Zijn tijdgenoten beschrijven hem als iemand die sinds zijn zestiende nooit zonder vriendinnetjes is, als een meer dan middelmatig pianist en ‘in ieder geval gezegend met een inkomen van tweeduizend pond per jaar uit de nalatenschap van zijn vader’. De laatste overlevenden die Douglas kenden als de opgewekte tachtiger op Capri, kunnen zich moeilijk realiseren dat Norman al 23 jaar was, toen hij van het leven genoot in het Londen dat toen onder de ban was van Oscar Wilde en Henry James.
In 1893 doet Douglas examen voor de britse buitenlandse dienst en hij slaagt met vlag en wimpel. Na een jaar op het ministerie in Londen wordt hij als derde secretaris naar Sint Petersburg gezonden, waar het leven hem toelacht en de dagen voorbij gaan met champagne en kaviaar, jachtpartijen en flirtations met flonkerende prinsessen. Tegelijk stuit de biograaf hier op het eerste raadsel in Douglas' leven. Maar Willy King heeft er Douglas naar gevraagd en Holloway heeft het antwoord gevonden in het geannoteerde exemplaar van ‘Looking Back’ in de new yorkse public | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 24]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
library. Een van de liefdesavonturen loopt namelijk wat uit de hand en Douglas verlaat het land vol waardige haast. Intussen heeft hij nog kans gezien ongezien een villa te kopen tussen Pozzuoli en Napels, waar hij zijn intrek neemt. De ware achtergrond van het incident schijnt te zijn geweest dat de britse derde secretaris een kind had verwekt bij een dame die tot een van de beide voornaamste adellijke families rond de tsarentroon behoorde. In ‘Looking Back’ wordt ze met ‘Helen’ aangeduid. Toen het ongemak aan het daglicht trad hadden de mannelijke leden van de familie Douglas met de dood bedreigd. Het britse ministerie van buitenlandse zaken stelt Douglas ‘ter beschikking’ en het is typisch voor deze dwaze instelling dat dit ook altijd zo gebleven is, hoewel Douglas nimmer meer actief in de diplomatie terugkeerde. Naar aanleiding van de nu wel wat bleek aandoende onthulling over Douglas' petersburgse liefdesleven vroeg ik Holloway hoe hij het over zijn hart kon verkrijgen zo diep in het leven van zijn held te graven, die toch zelf bij herhaling verkondigde: ‘I hold the old-fashioned view that all interrogation, all social curiosity, is vulgar and therefore to be avoided’. Holloway vindt echter dat je je eerlijke nieuwsgierigheid best de vrije loop mag laten, te meer waar Douglas' werk om uitleg schreeuwt en het wel lijkt of hij opzettelijk dingen heeft weggelaten, om de lezer te pesten. Wat Willy King heeft gedaan is niet meer dan datgene, wat iedere lezer zou hebben gedaan als hij de kans gekregen had. Maar er was iets anders. Douglas leefde zo ‘gevaarlijk’ dat bepaalde onthullingen hem in moeilijkheden hadden kunnen brengen met de autoriteiten, zoals in feite ook enkele keren gebeurde. Daarom was hij als de dood voor het weggeven van intimiteiten. De angst voor publiciteit was waarschijnlijk ook de oorzaak van de breuk tussen Douglas | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 25]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en Willy King. In de laatste jaren van zijn leven benoemde Douglas zijn gastheer op Capri, Kenneth MacPherson, in de plaats van Willy tot zijn executeur-testamentair. Een van de redenen kan zijn geweest dat Douglas bang was voor Willy's loslippigheid, die groter werd naarmate hij meer gedronken had. De laatste jaren was Willy 's morgens om tien uur al zat.
Hoe het ook zij, Douglas doopt zijn huis aan de baai van Napels de ‘Villa Maya’ en hij trekt er anderhalf jaar na zijn komst in met zijn nicht Elsa FitzGibbon - eveneens van schotsen bloede - met wie hij kort tevoor in het huwelijk getreden is. Het tweede duistere punt in Douglas' levensloop is bereikt en ook Holloway wist hier niet veel meer in elkaar te passen omdat Douglas alle documenten over dit korte huwelijksdrama fervent heeft vernietigd. Elsa en Norman reizen aanvankelijk veel en ze schrijven samen een verhalenbundel met de titel ‘Unprofessional Tales’, onder het knullige pseudoniem ‘Normyx’. Het boekje verschijnt in 1901, het jaar waarin ook de scheiding valt. Viva King vertelt me dat Elsa in bed rookte en daarbij ook nog voortdurend dronken was. Ze is dan ook in haar bed verbrand. Dat speelt in Wenen en volgens Viva ‘heel lang geleden’.Ga naar eindnoot4. Uit het korte huwelijk werden twee zoons geboren, Archie en Robin, die beiden naar de verenigde staten gingen. Met Archie had Holloway enig contact, Robin was toen al dood, maar de laatste brieven van Holloway aan Archie - onder andere met 't aanbod het manuscript ter goedkeuring op te sturen - bleven onbeantwoord. Ook Viva kreeg op haar kerstkaarten aan Archie geen antwoord meer. In ‘The Yale University Library Gazette’ van juli 1975 vertelt Holloway in een lang opstel over het Douglasarchief in Yale, en dat hij er een ‘superb series of about thirteen hundred letters from Douglas to his son Archie, from 1916 until 1952’ heeft ontdekt. Deze ontdekking onderstreept de getuigenissen van zijn vrienden, dat Douglas' vaderliefde altijd groot en ontroerend is geweest, en dat diende er dan wel te worden bijverteld aan al diegenen die Douglas alleen maar zagen als de ‘great giggle’. Een familielid van Elsa - Constantine FitzGibbon en de auteur onder meer van een biografie over Dylan Thomas - heeft een soort fotoboek over Norman gepubliceerd (New York, The McBride Company, 1953) waarvan niet alleen de tekst volmaakt oninteressant is, maar waarin de foto's aan geen enkele standaard van reproduceertechniek voldoen. (Ook Constantine was bij Viva, maar hij dronk er volgens haar een hele fles Gin op en begon toen geluiden te maken waar de andere gasten niets meer van begrepen. Hij mocht dan ook niet meer terug komen. Holloway vertelde me bovendien dat Viva tegenover hem over te veel whiskey-gebruik bij sommige van haar gasten had geklaagd, zodat hij zijn eigen glas van schrik bijna had laten vallen. De hele wereld is kennelijk in drank gedrenkt, maar Viva's aversie zal wel door Willy zijn gekomen).
Na de scheiding wordt de villa Maya verkocht en Douglas verhuist naar Capri, waar hij de kleinere villa Daphne betrekt, die ook een voorname rol in ‘Looking Back’ speelt. Hier een kort citaat over de op Capri zo aanbeden Maxim Gorki, hoewel op het ‘visitekaartje’ de naam ‘Heinrich Lieber’ gedrukt staat, en het loopt met Lieber slecht af: ‘A week or so later Maxim Gorki and his Russian lady - there was a French one too, and they took it in turns to come to Capri, each with her respective son - dropped in at my place for the afternoon, accompanied by their white shepherd dog; the boy, they said, had gone to bathe. We had hardly settled down to a drink and a smoke before there was a bang at the door and the woman who ran the small wine shop close by - the “Aurora”, now defunct - rushed in to tell us that a foreigner had shot himself on the Punta | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 26]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cannone (...) We went there and saw Lieber writhing on the ground with one of those absurd Browning pistols beside hem. He was on his back, and greenish in the face (...) Gorky's behaviour was noteworthy. After a minute or so he sat down on the wall, rolled himself a cigarette, and began to smoke. I can still see him sitting there and letting his eyes wander over the landscape, which is certainly worth looking at from the Punta Cannone. There he sat with that careworn countenance of his, smoking. Gorky was bored. He was bored with this exhibition; he had gone through enough of that kind of thing’. En dan is er die eigenaardige relatie met die andere Capri-leeuw: Axel Munthe. Over Munthe is Douglas zeer summier in ‘Looking Back’. Hij vermeldt slechts: ‘We have known each other since 1897’. Op Capri hoorde ik zelf van verschillende kanten - lange jaren na Munthe's dood - dat men van Munthe niets had moeten hebben. Maar Holloway vertelde me dat Douglas wel degelijk waardering voor Munthe had, waarschijnlijk omdat de befaamde schrijver-dokter een soort toevluchtsoord had gemaakt voor trekvogels, die anders door de italianen doodgeschoten en opgegeten zouden zijn.
In die korte jaren in de villa Daphne begint voor Douglas alles mis te lopen. Allereerst keert een geslachtsziekte terug die hij als jongen in Londen had opgelopen. En bij de liquidatie van de katoenfabriek in Oostenrijk blijkt er voor Norman aanzienlijk minder beschikbaar te zijn dan waar hij op gerekend had. Hij raakt zonder geld, en in de put. In ‘Looking Back’ beschrijft Douglas hoe hij pederast wordt. Aan deze ‘ommezwaai’ zijn heel wat ingewikkelde theorieën en griekse woorden verspild. John Davenport - die aanvankelijk Douglas' biograaf zou zijn, maar na drie korte inleidingen (onder meer in de Peregrine-editie van ‘Old Calabria’) in 1966 overleed, weet te melden dat ‘Douglas tot zijn vijftigste frequente sexuele relaties met vrouwen had’. Overigens bevinden zich in een amerikaanse universiteitsbibliotheek honderden brieven van Douglas aan de vrouw van zijn vriend Compton Mackenzie. Holloway - die Mackenzie kort voor diens dood opzocht - kon echter uit de oude man geen enkele opmerking wringen over de duidelijke relatie tussen Norman en zijn vrouw. Het lijkt er dan ook meer op dat Douglas - weliswaar door grote teleurstellingen en langzaam ontstane aversies gedreven - aanvankelijk zijn heil in de verandering zocht, maar dat het later toch voornamelijk op bisexualiteit neerkwam, die paste in zijn opvatting dat zonder hinderende regels het leven in al zijn aspecten hartstochtelijk diende te worden genoten. Toch heeft zijn conventieloze gedrag, waar het de erotische hartstochten betreft, aanzienlijk bijgedragen tot de bizarre roem die hij al gauw genoot. Erotische verhoudingen met volwassenen had Douglas weinig. Er was de vriend Emilio, die bij een vliegtuigongeluk bij Napels om het leven kwam en wiens dood Douglas diep schijnt te hebben aangegrepen. Maar de relatie met de boekhandelaar en uitgever Pino Orioli, met wie hij lange reizen maakte en in Florence dagelijks omging, was waarschijnlijk volmaakt platonisch. Pino had zijn eigen jeugdige vrienden, net als Norman. Holloway sprak in Florence een vroegere buurman van Douglas en die herinnerde zich uit de mond van Douglas de opmerking te hebben gehoord: ‘I cannot understand how they go on like that, my dear, always kissing and cuddling and all that nonsense’. En het was naar alle waarschijnlijkheid zijn relatie met een ongeveer twaalfjarig meisje die maakte dat Douglas in 1938 door Mussolini het land werd uitgezet. Van sexualiteit was toen echter al geen sprake meer. Het beste bewijs van mijn onschuld, merkte Douglas toen op, is dat ik een impotente oude man ben.Ga naar eindnoot5. Zijn hang naar jonge jongens en meisjes bleef | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 27]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hem echter zijn hele leven vervolgen. Hij zette de kinderen op zijn knie en wekte de indruk of dat hem een zekere erotische opwinding verschafte. Viva King maakte enige van deze incidenten mee. Norman vertelde haar: ‘there is nothing more lovely than having a child on your lap’. Viva vertelde me echter dat Douglas in deze jaren ‘geheel sexloos was, en zeker geen homosexueel. Je kreeg ook het gevoel dat hij het allemaal een beetje voor de show deed, tegenover zijn omgeving’. Viva kende Douglas' laatste vriendje, Ettore, die ook door andere ooggetuigen is beschreven. De foto die Viva me gaf van Ettore met Norman vond ik ontroerend. Viva gaf Ettore een pet op zijn tiende verjaardag, waarop het woord ‘Capri’ geborduurd was, maar de boeiendste reactie kwam van Douglas, die straalde van plezier. Volgens Viva erfde Ettore al Douglas' geld, maar Holloway heeft dat verhaal niet bevestigd kunnen krijgen. In ieder geval woont Ettore nu als volwassen man ergens in Portugal. Douglas zelf merkte eens op: ‘Would you be young? Then live with the young, and flee the old with their aches and pains, their fretfulness and valetudinarian makeshifts’.
Als in 1907 het geld van de katoenfabriek op is, begint Douglas serieus te schrijven. Hij komt op 't idee door zijn vriend F. Marion Crawford ‘who produced an enviable income with a novel a year’, nu onleesbare romans. ‘I took to writing’, meldt Douglas plechtig. Dat was zo. Tot aan het eind van de eerste wereldoorlog verschenen de boeken die zijn roem hebben gevestigd. Na die oorlog werd hij al gauw het middelpunt van het engelse literaire leven in Italië. Om te beginnen reist Douglas naar Calabrië. Hij leeft er ruig, heeft de conventies van zich afgezet en is voortaan de paganist waarom hij zijn verdere leven zal worden aangestaard en bewonderd. Pino Orioli herinnert zich hoe Douglas zich eens tegenover hem over deze Calabriëtocht - Pino en hij maken er later zelf ook een, waarover Pino zijn ‘Moving Along’ schrijft - uitliet en vertelde: ‘We could sit round the brazier all night, getting our clothes dry gradually, smoking our pipes, and drinking wine. What more could anybody want? As to sleeping - damn it, if one cares to sleep, one need only rest one's elbows on one's knees and put one's pipe into one's hands, and there you are. Delicious’. In 1912 wordt ‘Old Calabria’ voleindigd in armelijke londense huurkamertjes en in de leeszaal van het brits museum. Het komt in 1915 uit en is aanvankelijk een absolute sof.Ga naar eindnoot6. Om aan geld te komen werkt Douglas op verzoek van Ford Madox Ford mee aan de ‘English Review’. De boekbesprekingen uit die jaren - enkele ervan zijn als appendix in ‘Late Harvest’ terug te vinden - kunnen we nu maar beter vergeten. Douglas vriend Compton Mackenzie herinnerde zich later in een van zijn autobiografieën: ‘Norman leek in die jaren van de “English Review” op een opgesloten sater met een kantoorpak aan’.Ga naar eindnoot7.
Een ander aanvankelijk wansucces was ‘Siren Land’ geweest, dat in 1911 verscheen. Het is een bundel geleerde en amusante reisverslagen uit het gebied rond de baai van Napels. Ik kocht het als een verscheurde penguin uit 1948, met de pagina's door een kinderhand bekrabbeld. Hier de opening van een van de beste opstellen: ‘The philosophy of the blue grotto’: ‘Today the north wind, the tramontana, is blowing. A glance out the window suffices: the sea is deep blue, with ruffled face; mountains and villages are standing out in clear-cut sunshiny reality. And yonder goes the steamer conveying six hundred foreigners for their day's visit to Capri and its celebrated blue grotto. Unhappy mortals! They are packed like sheep, although they have paid untold sums for their tickets. But - in parenthesis - if the foreigners were not constrained to travel first class and at exorbitant rates, how could the steam-boat company pay its expenses? For the natives of | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 28]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
the country are divided into two great sections: those who travel with third-class tickets, and those who travel with no tickets at all. And of these two sections the latter is by far the most numerous, comprising, as it does, every one who claims to be a friend or patron of the company, such as: all persons connected with marine service in any part of Italy; stationmasters, engineers, signalmen, soldiers and so forth, as “colleagues”; hotel proprietors and their families and servants, because, if there were no hotels, there would be no foreigners for the steamers to carry; village fisherman, because they can handle an oar, and their wives and sisters who cook fish which comes out of the sea; certain privileged shopkeepers who once sold a piece of soap or a cigar to a patron; greengrocers, because the captain is fond of vegetables; pastry-cooks and confectioners, because the second stoker has a large family of children - in fact, almost the entire population of the country is exempted, for one reason or another, from purchasing tickets. Eight days ago a grimy house-painter, travelling in the “foreigners” steamer, informed me that he always voyaged gratis because he lived in the same street as the captain. Only the poorest of the poor, those who command no respect from their captain, crew, or agents, are obliged to buy third-class fares. On board, however, the company makes no invidious distinction between these two great sections of natives: they are all accommodated with seats in the first cabin’.
In 1912 komt het reisboek over Noordafrika uit: ‘Fountains in the sand’. Mijn vrienden Cecil en Jean Woolf leerden elkaar kennen doordat ze - de een uit Italië komend en de ander uit Afrika, elkaar in Calabrië tegenkwamen ieder met een penguin-‘Fountains’ in de zak. Dat zijn de ware Douglas-adepten. Cecil - een aangetrouwde neef van Virginia - luidde de bel voor de Douglas-renaissance met zijn Douglas-bibliografie, die in 1954 verscheen en die de ook antiquarisch al moeilijk vindbare bijbel is geworden voor de Douglas-verzamelaar. Misschien moet je zelf Noordafrika kennen om ‘Fountains in the Sand’ helemaal te waarderen. Het boek was overigens met zulk een zorg voor detail geschreven, dat enige tientallen jaren later een colonel in het britse leger opmerkte, dat het tijdens de campagne in Tunesië tijdens de tweede wereldoorlog ‘nuttiger gebleken was dan alles wat de experts voor ons voorbereid hadden’. Ik geloof ook dat de Capri- en andere Italiëboeken bovenal lezers vinden onder diegenen die al Italië-adepten waren. Als namen al bij voorbaat beelden oproepen, maakt dat het effect des te doeltreffender. Douglas vindt zelf van reisboeken: ‘The ideal author of the travel-book is the inspired, or at least enthusiastic, amateur’. En hij zegt ergens anders: ‘Knowledge is power, they say. Knowledge is not only power, it is good fun’. Het is deze ‘good fun’ waarmee Douglas zijn reisboeken van de ‘knowledge’ voorzag die ze het traag groeiende maar zekere succes bezorgden dat ze tenslotte hadden.
In de zomer van 1916 is Douglas weer op Capri, waar hij de laatste hand legt aan ‘South Wind’.Ga naar eindnoot8. Hier zit de heer Keith - die volgens de ene school Douglas zelf zou voorstellen en volgens de andere - door Douglas zelf aangevoerd - ook weer niet, op zijn terras: ‘He glanced into the mazy foliage of the pine tree overhead, out of which a shower of aromatic fragrance was descending to mingle with the harsher perfume of the cypress. How they changed their faces, the conifers - so fervent and friendly at this hour, so forbidding at night-time! Rifts of blue sky now gleamed through its network of branches; drenched in the sunny rays, the tree seemed to shudder and crackle with warmth. He listened. There was silence among those coralline articulations. Soon it would be broken. Soon the cicada | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 29]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
would strike up its note in the labyrinth of needles - annual sign for its own departure from Nepenthe. He always waited for the first cicada’. Kleur en muziek zijn in deze passage verenigd. Het eigenaardige is dat zowel Douglas' schildersoog als zijn muzikaliteit in twijfel worden getrokken. Ik althans ben nooit ergens in zijn werk een zinnige opmerking over kunst tegengekomen. Maar hij haatte gezwets over kunst en verfoeide het geschrijf van iemand als Bernard Berenson. Dit verklaart ook dat hij over het ‘cinquecento’ niet wilde praten. Over muziek komt een geestige passage voor in het opstel ‘Rome’ in ‘Alone’. ‘I know a little something about music, having studied the art with considerable diligence for a number of years. Impossible to enumerate all the composers and executants on various instruments, the conductors and opera-singers and ballet-girls with whom I was on terms of familiarity during that incarnation. Perhaps I am the only person now alive who shook hands with a man Lachner who shook hands with Beethoven and heard his voice; all of which may appear when I come to indite my musical memoirs’. De opsnijerij gaat dan nog in stijgende lijn voort, duidelijk zonder dat de schrijver enige hoop op geloof bij de lezer verwacht. Viva King vertelde me: ‘Hij zou zogenaamd muzikaal zijn, nou, een van de figuren in “South Wind” haat muziek en daarom merkte iemand eens tegen Douglas op: “Misschien ben jij zelf wel die rijke oude man”. Maar Norman antwoordde meteen dat hij muziek helemaal niet haatte en dat hij ook piano speelde. Ik had geen piano maar wel tweeduizend grammofoonplaten en steeds als ik Norman vroeg: “Norman, zal ik een plaatje opzetten, wat wil je horen?”, dan was hij allerminst enthousiast en koos steevast de Leonore-ouverture van Beethoven tot ik er doodziek van werd. Hij haatte bovendien de menselijke stem en raakte vreselijk in de war als hij naar een zanger of zangeres moest luisteren’.Ga naar eindnoot9. In deze productieve jaren van de eerste wereldoorlog valt het beeld, dat de pianist Arthur Rubinstein van Douglas geeft in zijn ‘My young years’. Douglas - door zijn opkomende naam als schrijver maar waarschijnlijk meer door zijn half-adellijke afkomst geholpen - is de graag geziene gast in de londense society. Rubinstein vertelt hoe hij Douglas herhaaldelijk ontmoette ten huize van de zanger Paul Draper en diens vrouw Muriel, die ‘salon’ hield in het londense Edith Grove. Ook hier werd overigens gezongen en Douglas scheen dat toen nog wel te waarderen. Maar dat was veertig jaar voor Viva's ervaring. Rubinstein noemt Douglas - die dan al achter in de veertig is - ‘a supreme master of the English language, he liked to use in conversation a mixture of profanity and ribaldry such as would make a Rabelais blush. With all that, he was a man of rare intellect, knowledge and wit, endowed with a tender heart and a love for music’.
Als Rubinstein herinnert aan Douglas' scabreuse taalgebruik, is hij niet de enige die hier ervaring mee opdeed. Douglas begon er meteen mee om vooral mensen die pas aan hem waren voorgesteld te bestoken met een ware barrage van schuine woorden, om te zien hoe ze er op zouden reageren. Maar ook in andere omstandigheden wist hij er weg mee. Rubinstein vertelt over een gesprek met Douglas waarin deze zich voortdurend van de krachtterm ‘Hairy Christ’ bedient, terwijl de meester van het pas verschenen ‘Old Calabria’ over Muriel Draper's zuster Ruth op te merken heeft: ‘I fuck the bloody old Irish bitch, but I like her comic stuff’ (Ze had een soort charade gedaan). Ook Holloway, die zijn slachtoffer eenmaal ontmoette en dat was tijdens de tweede wereldoorlog in Londen toen hij volgens Viva er uitzag als ‘a pagan in a puritan country’, vertelde me van de eindeloze reeksen vloeken en scheldwoorden die de toen al bijna tachtigjarige oude heer over de tafel wierp. Holloway | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 30]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had bij die eerste en laatste ontmoeting met zijn held overigens zelf geen mond open gedaan. De toon waarop Douglas zijn gehoor gemeenlijk bezig hield zou kunnen blijken uit zijn in 1928 uitgekomen verzameling ‘Limericks’, een boekje dat al snel onvindbaar werd en nu practisch niet meer te krijgen is. In wereldoorlog II was het echter nog een geliefkoosde lectuur onder de amerikaanse soldaten. Dit lijkt me een typische Douglas-limerick - al bedacht hij ze dan ook niet zelf: I sat by the Duchess at tea
And she asked: ‘Do you fart when you pee?’
I said with some wit:
‘Do you belch when you shit?’
And felt it was one up for me.
En een veel ergere: Thus spake i am that i am:
‘For the Virgin I don't give a damn.
What pleases me most
Is to bugger the Ghost
And then be sucked off by the lamb’.
Vier jaar eerder was de ‘Plea for better manners’ verschenen, een schotschrift tegen D.H. Lawrence, waaruit ik in verband met het thema ruige taal alleen het volgende wil citeren, en waarvan ik bij eerste lezing enigszins ongelovig opkeek: ‘We know a vile creature in Rome whom Magnus one day insisted upon inviting to luncheon, for no reason whatever. “Why not”, he said. “That slimy abortion”, I asked. “Don't invite him to luncheon. Stamp on him”. “Ah”, he said, “but one must be kind to these people. If you only knew all he's been through - - - - - -” “And richly deserved it; with that face of his. Stamp on him. He'll do you a bad turn whenever he gets a change”. Prophetic utterance... It was precisely this reptile who through the indiscreet confidences of a friend was enabled to put the Italian police on his tracks, first at the monastery mentioned by Lawrence, and then in Malta; and so led to his suicide. It is to be hoped that somebody has stamped on him by this time. He ought to be pounded into such a jelly that his own mother would have difficulty in recognizing the remains’.
Voor we op Lawrence onvermijdelijk moeten terugkomen, even de tussenliggende feiten ingevuld. Tot eind 1918 is Douglas in Parijs, nadat hem het verdere verblijf in Londen was ontzegd. Voor het verzamelen van materiaal voor zijn boekje ‘London Street Games’ had Douglas knapen die hij uithoorde over hun spelletjes herhaaldelijk gevraagd met hem mee te komen naar het naastbijliggende urinoir. Dankzij hoge relaties op het ministerie kwam het niet tot een aanklacht, maar werd Douglas de raad gegeven maar weg te gaan. Een officieel verbod tot terugkeer naar Engeland heeft er echter niet bestaan. Kort voor dit drama had Douglas nog gepoogd zijn diensten aan de staat-in-oorlog aan te bieden. Ze werden echter niet gewaardeerd. In de inleiding tot ‘Alone’ beschrijft Douglas hoe hij op ministeries door blaaskaken wordt afgeblaft en het tenslotte maar opgeeft. In ‘Looking Back’ vertelt Douglas uitvoerig over de dan volgende armoedige parijse tijd onder het visitekaartje ‘Mr. Edmund Barton’. Als hij zijn winterjas heeft laten keren bij een arme kleermaker, teveel wisselgeld krijgt en dat dan zonder iets te zeggen meeneemt, is hij in een euforie: ‘The tailor might be poor, but he was richer than I was (...) Disgraceful conduct, which I should not hesitate to repeat if my stomach were as empty as it then was’. Holloway vindt dit een bewijs ervoor dat ‘Looking Back’ een zeer openhartig boek zou zijn. Ik vind het meer een belegen sick joke, en weet een betere in ‘One day’, waar Douglas fantaseert bij het bewonderen van een van de pilaren van de Jupitertempel in Athene: ‘On | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 31]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
the summit of one of those mighty pillars, they say, there lived a hermit in the manner of Simeon Stylites; so exalted a platform did he require from which to display his humility. I wish he were still there. How amusing to cut off his foodsupply, and make him clamber down again...’
Kort na afloop van de oorlog vinden we Douglas op een flatje boven de winkel en de uitgeverij van Pino Orioli, aan de Lungarno delle Grazie nummer 14 in Florence. Hij zal er bijna twintig jaar blijven. De flat wordt het centrum van Engelands met geld gezegende losbollen, die het wonder willen komen zien. De roem van ‘South Wind’ is gevestigd, ook de ‘moeilijkere’ boeken als ‘Old Calabria’ en ‘Siren land’ hebben hun bewonderaars gevonden. Holloway vertelt me er over: ‘Met zijn literaire reputatie, die nu vast verankerd is, ging zijn roem ook door de londense society. Men vond hem niet alleen een auteur met een verfrissende stijl die zo ‘anders’ was, maar ook een prachtig soort van boosaardige (naughty) man en het was al gauw bekend dat hij homo was en pederasten en rijke nietsnutten kwamen bij hem aanbellen om het wonder te zien. Norman was in de grond van de zaak vreselijk vriendelijk en hij ging meestal in op de briefjes uit Londen van vrienden van vrienden die weer nieuwe vrienden bij hem wilden introduceren. Maar zelf zei hij van de toestand: ‘My life is made into a misery by all these pestilential people coming here’. De verhalen die deze nietsnutten over Douglas rondvertelden, terwijl ze weinig of niets van de man of zijn werk begrepen hadden, hebben Douglas' naam in die jaren ongetwijfeld schade gedaan. Het ging tot diep in de dertiger jaren, en eigenlijk tot aan zijn dood toe door. Als Douglas dronken was, nadat de mensen hem teveel drank hadden gegeven, vertelde hij de scabreuse verhalen waarop ze zaten te wachten en speelde hij de rol die men hem had toegedicht. In feite was hij echter heel anders dan dit beeld zou doen vermoeden. In deze jaren speelt de fascinerende rel met D.H. Lawrence. Beide mannen hadden aanvankelijk uitstekend met elkaar kunnen opschieten en Douglas had niet in de gaten hoe de auteur van ‘Lady Chatterley's Lover’ nadat hij alles wat hij hoorde in zich opgenomen had het daarna in zijn zeer eigen toonsoort transponeerde. En dan verschijnt ‘Aaron's Rod’ (1922), een boek vol bazelige burgerlijkheid, waarover ook de Lawrence-bewonderaars niet veel goeds weten te vertellen. Hoe dan ook, Douglas herkent zich in een van de nevenpersonen die de naam Argyle draagt. Een van de beslissende pasages luidt dan: ‘Aaron laughed. He had never met a man like Argyle before - and he could not help being charmed. The other man had a certain whimsicallity that was very attractive, when levelled against someone else, and not against oneself. He must have been very handsome in his day, with his natural dignity, and his clean-shaven strong face. But now his face had gone small and wicked under his bushy grey brows. Still he had a presence. And his grey hair, almost gone white, was still handsome’. Verderop in ‘Aaron's Rod’ spreekt Lawrence nog weer over Argyle's ‘red face near to Aaron's, and he made a moue narrowing his eyes quizzically as he peered from under his level grey eye-brows’. (Deze ‘moue’ was kennelijk een van Douglas' specialiteiten. We vinden hem terug op een foto in Orioli's ‘Moving Along’. De foto gaat hierbij. En let op de knaap op Douglas' knie). De rode huidskleur viel overigens iedereen in die dagen al op. Ze kondigt waarschijnlijk de ziekte aan - of was de ziekte zelf - die Douglas in zijn laatste dagen beschrijft als erysipelas, een streptococcen-infectie van de huid en het eronderliggende weefsel. Ze gaat gepaard met hoge koortsen en heeft een vergiftigende werking. Ook Viva King viel in de veertiger jaren in Londen de rode huidskleur op, ‘maar zijn vriendelijke trekken, zijn heldere blauwe ogen en zijn humor vergoedden veel. In ‘In the beginning’ beschrijft hij een oudere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 32]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Silenius, en ik denk altijd aan hem in die termen: ‘a wicked old satire’.
Douglas vond de manier waarop Lawrence hem beschreven had niet erg gentlemanlike, maar de uitbarsting kwam pas na de publicatie van Lawrence's inleiding tot de zogenaamde ‘Memoirs of the foreign Legion’ door Maurice Magnus. Het zou te ver voeren alle bizonderheden van de relatie tussen Magnus en Douglas hier weer te etaleren. Ze doen er ook verder niet veel toe. Magnus was in ieder geval een curieuse homo die constant in geldzorgen zat, een en ander publiceerde en van Lawrence geld had geleend en het niet had teruggegeven of god mag het weten, het klink zolang geleden allemaal zo triest en onbenullig. Magnus pleegde zelfmoord en Douglas was zijn executeur-testamentair. In zijn inleiding tot Magnus' boek over het vreemdelingenlegioen - een vreemd en slecht geschrift dat alleen maar de tijd heeft overleefd door Lawrence's aandeel - vertelt de auteur van ‘Aaron's Rod’ omstandig wat een verschrikkelijke klootzak Magnus eigenlijk wel was geweest, en welke obscure rol Douglas in de hele zaak had gespeeld. Een goedkope ruzie van het misselijkste water en wie van de Lawrence-fans deze inleiding leest zal zich op zijn stoel moeten vastbinden. Het is maar goed dat dit twijfelachtige geschrift bijna onvindbaar geworden is. Lawrence spreekt in de vierennegentig pagina's in mijn editie (The New Adelphi Library, London, 1935) voortdurend over D - - - - - en M - - - - - zonder namen te noemen en dat is kleine klasse. Over D - - - - - weet Lawrence weer op te merken: ‘He was decidedly shabby and a gentleman, with his wicked red face and tufted eyebrows (...) His room was dreadful. D - - - - - was just finishing his work. D - - - - - never opened the window; did not believe in opening windows. He believed that a certain amount of nitrogen - I should say a great amount - is beneficial. The queer smell of a bedroom which is slept in, worked in, lived in, smoked in, and in which men drink their whiskeys, was something new to me. But I didn't care’. Het is te hopen dat Holloway aandacht zal besteden aan de deprimerende reactie van de mijnwerkersjongen die Lawrence was op de aristocratische Douglas, die aanvankelijk niets dan vriendelijkheid voor de jonge schrijver over had. Hoe het ook zij, Douglas werd razend op de sluiperige schrijverij en hij pende in Taormina een van zijn beste prozastukken neer: ‘A plea for better manners’. Een typerend citaat uit dit formidabele scheldproza gaf ik eerder. Douglas was hier in zijn element. Later herinnerde hij zich: ‘If what is meant to be serious work - like the writing of that pamphlet on Maurice Magnus - has to be done, then good food and attentive service are essential; these, and uninterrupted quiet’. De formidabelste opmerking over Lawrence komt echter voor in ‘Looking Back’, en niet in de ‘Plea’. Douglas zegt dan onder meer onder het visitekaartje ‘Mr. D.H. Lawrence’ in een van zijn meest geïnspireerde formuleringen: ‘Lawrence was no bohemian; he was a provincial, an inspired provincial with marked puritan leanings. He had a shuddering horror for Casanova's Memoirs; he was furious with a friend for keeping two mistresses instead of one, and even with Florentine boys for showing an inch or so of bare flesh above the knee. I don't like it! I don't like it! Why can't they wear trousers?; my own improprieties of speech he ascribed to some perverse kink of nature, weheras they were merely an indication of good health. Had he been concerned for his own peace of mind he should have left the department of exact thinking to take care of itself and devoted his energies to that of feeling, for he insisted on discovering every fresh riddle of the Universe, and these riddles annoyed him (...) I think the writings of Lawrence have done good; his influence was needed by a large class of our fellow-creatures (...) Scholars and men of the world will not find much inspiration in these | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 34]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
novels. Lawrence opened a little window for the bourgeoisie. That is his life-work’.
‘A little window for the bourgeoisie’. Ik vind dat heel erg mooi. Toch eindigt Douglas zijn herinneringen aan Lawrence in ‘Looking Back’ met een hommage aan de man die hij in zijn specifieke kwaliteiten hoogachtte. De vrede werd later weer getekend in Orioli's flat in Florence, met een snuifje uit Douglas' snuifdoos. Hij doet dat door een gedicht van Lawrence te citeren, ‘Green’ geheten: The dawn was apple-green
The sky was green wine held up in the sun
The moon was a golden petal between
She opened her eyes, and green
Her eyes shone, clear like flowers undone
For the first time, now for the first time seen
Ik citeer dit prachtige gedicht alleen om het naast een eerder citaat uit ‘South Wind’ te plaatsen, dat ook duidelijk maakt hoe gevoelig Douglas was voor kleur en klanken. Het weinige dat hij zelf over kleuren te zeggen heeft vond ik in zijn ‘Almanac’. Hij schrijft: ‘Whether consciously or not, we cannot but be influenced by the colour-effects (cursivering van hemzelf) of mere words, that arouse in us definite but undefinable moods of mind’.
De verontwaardiging die in Douglas tegen Lawrence had postgevat uitte zich ook op andere manier. In deze zelfde jaren reist hij met zijn vriend Orioli naar Griekenland, Syrië, Kenya en Tunis. Van een reis naar Calabrië houdt Orioli een dagboek bij dat hij verwerkt tot een boek dat ‘Moving Along’ tot titel krijgt. (1934). Op ‘Moving Along’ zowel als het vier jaar later verschijnende ‘Adventures of a bookseller’ heeft Douglas een vaste greep. Allereerst was Orioli niet in staat zuiver engels te schrijven, dus hij had wat hulp nodig. Typerend is echter dat Orioli, die een groot vriend van Lawrence en van zijn vrouw Frieda was en dat ook bleef na Lawrence's dood, geen goed woord voor Lawrence in zijn boeken overheeft. Holloway bevestigde me dat Douglas dergelijke vriendelijke passages uit de beide boeken van Orioli heeft geschrapt en er zelf passages aan heeft toegevoegd, die onder meer voor Lawrence ongunstig uitvallen. Bovendien zien we in Douglas' bijna panische zorg voor de beide Orioli-boeken weer zijn angst om anderen meer over zichzelf te laten vertellen dan hijzelf kwijt wilde. Orioli was een loslippig, extrovert man en een rijk anecdoteverteller. Evenals voor de dronken Willy King was Douglas voor Orioli's speciale talenten bang. In deze jaren verschijnen de eerste biografische studies over Douglas. In onze ogen zijn het wat vage werkjes, vol ouderwetse langdradigheid. Douglas heeft deze mode met vlag en wimpel overleefd. Het eerste boekje was van H.M. Tomlinson, die hartstochtelijk de zijde van Douglas koos in de ‘strijd’ met D.H. Lawrence, en die dan ook door de literaire goegemeente in Engeland voortaan met de nek werd aangekeken. Het duurde tot in de vijftiger jaren - toen Tomlinson tachtig was - voor hij weer openlijk geprezen werd. De tweede studie was van de hand van R.M. Dawkins en - zoals het omslag van de tweede druk uit 1952 vermeldt - ‘sometimes professor of Byzantine and modern Greek literature in the University of Oxford’. (Dawkins was de man die ‘baron’ Corvo af en toe geld toestopte en in een uitvoerige correspondentie met hem stond). Toen Dawkins' Douglas-boekje echter in 1933 door Pino Orioli bij zijn ‘Lungarno-press’ werd uitgegeven, was de professor bang om met slecht volk gezien te worden en werd het gepubliceerd onder de schuilnaam Richard MacGillivray. (Hij was vooral bang voor zijn preutse tante. Van wie hij een erfenis te verwachten had).
Pas na Douglas' dood verschenen er twee boeken, die een natuurlijker licht op onze held werpen, hoewel ze geen enkele ‘wetenschappe- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 35]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
lijke’ waarde bezitten. Ze verschenen beiden in 1954. Het ene was Nancy Cunard's ‘Grand Man’, het andere Richard Aldington's ‘Pinorman, personal recollections of N. Douglas’. Aldington behoorde tot de ‘imaginistische’ dichters van voor het uitbreken van wereldoorlog i, welke school door Ezra Pound werd geleid. Aldington keerde echter uit de oorlog als een gebroken man terug. Hij vond zijn draai niet meer, imiteerde de grote schrijvers van het moment, en werd steeds meer paranoid. Deze paranoia blijkt heel sterk uit ‘Pinorman’, dat toch ook heel wat waardevolle informatie over de florentijnse jaren van Douglas en Orioli verschaft. Het heeft echter iets deerniswekkends in zijn argwaan tegen de grote meester, die Aldington de rug toegedraaid zou hebben.Ga naar eindnoot10. Dat neemt niet weg dat Aldington enige fraaie karakteristieken van Douglas geeft die, hoewel weinig vleiend, door Holloway en Viva King volledig worden onderschreven. Maar hier dan een alleen maar ‘positieve’ tekening van Aldington, zoals hij die van Douglas in zijn ‘Pinorman’ geeft: ‘No plebeian ever achieves that seemingly effortless courtesy which puts one instantly at ease without the slightest trace of condescension. (...) He was tall, heavily built without being fat, moving with the stiffness of age, but always straight-backed and dignified, walking always with a stick and the unhurried tireless stride of a mountaineer. From a distance, and especially from the rear, he looked very Scottish’. En een andere opmerking elders in het boek: ‘Douglas had the diplomatic bow from the chair and the scarcely perceptible but real lifting of the hams from the seat’.
Terwijl ‘Pinorman’ te critisch was, was 't boek van Nancy Cunard niet critisch genoeg, en 't geeft nog minder handveste informatie. Nancy was de rebellerende dochter van de beroemdste gastvrouw in de londense society tussen de beide wereldoorlogen, Emerald Cunard. Men zegt wel dat Nancy de dochter is uit een verhouding tussen Emerald en de schrijver George Moore. In ieder geval rebelleerde ze tegen alles en nog wat en in de eerste plaats tegen haar moeder en haar rijkdom. Vooral voor de negers nam Nancy het op, die lang niet altijd blij waren met haar interventies. Ze verspreidde schrifturen en vlugschriften, behing zich met afrikaanse armbanden en bezat - naar de beste tradities van rijke gefrustreerde dames - een uitgeverij met een handpers in Frankrijk waar ze werk uitgaf van onder meer Aragon, Robert Graves, Ezra Pound, Samuel Beckett en van Norman Douglas. Jacques den Haan noemt Nancy in het Maatstafnummer van vorig jaar juli ‘adembenemend mooi’. Dat is dan een kwestie van smaak, evenals zijn bekentenis dat hij Nancy's ‘Grand Man’ tot zijn lievelingsboeken rekent. Ik vind het zelf een dweperig en irritant geschrift, waarmee de persoon van Douglas allerminst eer wordt aangedaan. Ik meen dat Holloway dat met me eens is. Hij bekende me dat hij Nancy ‘allerminst betrouwbaar acht, ze was hopeloos zichzelf, zo bevooroordeeld en dronken’. Als ik er aan toevoeg ‘and a pain in the neck, a bore, a disaster’, knikt Holloway instemmend.
Uit de laatste jaren van Douglas' leven bericht Harold Acton in ‘Memoirs of an Aesthete’ en ‘More memoirs of an Aesthete’. Acton is de rijke telg uit een italiaans-engels geslacht met een prachtig buitenhuis in Toscane. Acton studeerde in Oxford en schreef er gedichten. Hij schreef twee boeken over de Bourbons van Napels en kortgeleden een boek over Nancy Mitford. Zijn herinneringen (een ‘Aesthete’ is een eufemisme voor ‘homo’) hadden een enorm succes. Daarin vertelt Acton dat Douglas in zijn laatste jaren aan arteriosclerosis lijdt. Als hij hem op Capri bezoekt ‘we goosestepped arm in arm as on the deck of a steamer, and he talked of mutual friends - a trifle impatiently of Nancy Cunard's “graphomania” and the latest bee in her bonnet, about the exploitation of Venetian gondoliers - she | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 36]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
had asked him to draft an appeal to the mayor of Venice. “Why couldn't she mind her own bussiness?”’
Na de wandeltocht met Pino Orioli in Calabrië in 1937 begint alles weer mis te lopen. Het is opnieuw Harold Acton die vertelt van Douglas' flirtation met een ongeveer twaalfjarig meisje. Hij wandelde met haar over straat, zij met roodgeverfde lippen, hij met een ‘toscana’ in de mond, op weg naar een restaurant voor de lunch. De britten hadden in die jaren toch al geen goede naam en de autoriteiten zoeken naar een stok om de hond te slaan. Douglas wordt gewaarschuwd, maar hij legt de waarschuwing naast zich neer. Tenslotte belt hem een jonge fascisten-ambtenaar, die met een engelse vrouw getrouwd is en smeekt hem om het land te verlaten. Douglas verdwijnt naar Vence in Zuidfrankrijk. Zijn zoon Archie is bij hem, speciaal uit Amerika overgekomen. Vader en zoon blijven dat jaar kort voor het uitbreken van de oorlog bijeen. Archie was een van de heel weinigen die alles van zijn vader wist, vertelt Holloway me. In 1939, bij de komst van de Italianen, vlucht Douglas naar Lissabon. Hier is hij aan het sterfbed van zijn vriend Orioli, waarschijnlijk bezweken aan een leverkwaal tengevolge van een te enthousiast gebruik van spijs en drank. Aldington vertelt zonder de feiten te kennen - wat hij zelf toegeeft - in ‘Pinorman’ dat Douglas zich niets om de stervende Orioli gelegen liet liggen. Holloway, die alle overlevenden gesproken heeft, waaronder Orioli's vriend die er in Lissabon bij was, verzekert daarentegen dat Douglas vol zorg voor Orioli was en hem dagelijks in het ziekenhuis opzocht. Dergelijke incidenten in Aldington's ‘Pinorman’ zijn typerend voor het psychische probleem waarmee deze verloren schrijver worstelde. In Lissabon stelt Douglas zijn ‘Almanac’ samen, kenmerkende zinnen uit zijn hele werk, voor iedere dag van het jaar één. Napluizers hebben overigens het vermoeden dat lang niet alle opmerkingen ook werkelijk in zijn boeken voorkomen en dat Douglas de rest er bij gefantaseerd heeft. De ‘Almanac’ verschijnt in 1941 privé in Lissabon. De in Engeland te verschijnen handelsuitgave wordt aan Willy en Viva King opgedragen. Viva toont me haar exemplaar, speciaal gedrukt en gebonden met plaats voor notities onder iedere ‘spreuk’. Ze liet er haar gasten hun namen in zetten. Ik ontcijfer in de gauwigheid Somerset Maugham en Francis Poulenc.
In 1942 keert Douglas dan naar Engeland terug. Hij woont in huurkamers, rilt van de kou, scharrelt door de black-out, heeft een paar vrienden: Acton, Nancy, de Kings. Douglas vertelt Acton in '44 dat de afgelopen drie jaar de ongelukkigste van zijn leven zijn geweest. Hij is dan 76. Acton schrijft: ‘Douglas looked pinched and old until he had swallowed the right amount of whiskey. (...) Literature? He could read little except the “Times”.’ Acton beschrijft ook een toneeltje in de Ritz, waar Nancy Cunard, Douglas en hij hebben gedineerd. Na het magere maal laat Norman het hoofd op tafel zakken en hij valt in slaap. Tenslotte rijden ze tussen twee luchtalarms door in een verduisterde taxi naar hun kamers. Dankzij Willy King's hulp verschijnt in 1946 het laatste boekje van Douglas, ‘Late Harvest’. Opnieuw een originele formule, want welke schrijver kijkt aan het eind van zijn leven op zijn boeken terug, bespreekt van ieder van hen de ontstaansgeschiedenis en de achtergrond, geeft meningen over de verschillende drukken en wijst op de drukfouten in deze en gene editie? ‘Late Harvest’ heeft een even originele inleiding en wordt afgesloten met een aantal onvindbaar geworden opstellen over het eiland Ponza en de omliggende eilanden (‘Summer Islands’). Als het echtpaar King tenslotte in 1947 Douglas naar zijn geliefd Capri kan terugbrengen, is de hemel weer geheel opgeklaard. Hij betrekt een villa die speciaal voor hem is gebouwd door een bewonderaar, Kenneth | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 37]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
MacPherson geheten. Kenneth's vrouw was de erfgename van een enorm vermogen en aangenomen wordt dat eerder zij dan Kenneth zelf tot de bouw van de ‘villa Tuoro’ de stoot gegeven heeft. Hier blijft Douglas de laatste jaren van zijn leven. Zijn gezondheidstoestand gaat snel achteruit, maar allerminst zijn genegenheid voor spijs, drank en kinderen. In 1950 schrijft hij aan Graham Greene: ‘Look out for syphilis - a friend of mine came back from Malaya in a deplorable condition - I am in a pretty groggy way myself. In addition to all my other complaints I have now got erysipelas: no fun. If I can now get Babylonian itch, and a tapeworm or two, the collection will be complete. Very gloomy here. I am resting with electric light... fever rather high just now’.
Tot aan zijn laatste dagen blijft Douglas echter in het middelpunt van de britse belangstelling staan. Zo vindt men hem terug in beschrijvingen van zeezeilende playboys, die hem mee uit eten nemen, om dezelfde ‘kick’ waarom men dat dertig jaar eerder in Florence deed.Ga naar eindnoot11. Als hij tachtig wordt komt er bezoek van een man van de engelse ‘Vogue’. Na het interview worden er ‘vogue’-foto's van de oude sater tussen de druiveranken gemaakt. In het artikel beschrijft de journalist hoe Douglas tot ereburger van Capri is uitgeroepen, een eer die tot dan toe alleen aan Benedette Croce te beurt gevallen was. De nieuwe ereburger merkt dan echter typisch op: ‘Free drinks for the rest of my life would have been more to the point’. Harold Acton ziet zijn oude vriend voor het laatst in september 1951. Samen met Norman en zijn kleine vriend Ettore wordt er op Acton's aandringen ergens gegeten. Ettore is dan twaalf. Het maal verloopt uitbundig en Ettore geeft Acton een geschenk, ‘uit naam van uncle Norman’. ‘The arteriosclerosis was send to blases’, meldt Acton, maar bij het afscheid nemen zegt Douglas: ‘My travelling days are over, I shall not leave Capri again’. Acton gaat dan voort: ‘My last sight of the rugged old stalwart bidding us farewell from the top of the funicular. It was as if he had turned into a statue of one of the immortals. Standing there in his loose overcoat and shabby beret, he had the elegance of a Scottish Jacobite in exile. He was the most sanguine of the octogenarians I knew: his physique, like his intellect, belonged to the eightheenth rather than to the twentieth century’.
De laatste ooggetuige die Douglas levend zag was Dottoressa Moore. Holloway spreekt haar kort voor haar eigen dood, op Capri. De dottoressa was een typische Capri-figuur, zo weggelopen uit ‘South Wind’. Douglas zei van haar: ‘Moore is the best of my two doctors, my dear, she does not stop me drinking like the others’. Hij vertelde dat Graham Greene en we vinden de onthullingen over Douglas' zelfmoord in een boekje dat Greene over de dottoressa schreef en van een nawoord voorzag. Het verscheen vorig jaar in Londen bij Bodley Head en is adembenemend slecht. Er is weliswaar de lijst opgenomen van de 32 mannen van wie de dottoressa zich herinnerde dat ze er mee in bed gelegen had. Holloway begrijpt na lezing van Greene's boekje nu ook beter wat de dottoressa hem zelf in bedekte termen had proberen duidelijk te maken. Zij tekende na Douglas' dood de overlijdensacte en verzweeg dat de directe doodsoorzaak zelfmoord was. Holloway hoorde ook dat Douglas' zoon Robin iedere keer als hij uit Amerika overkwam barbituraten voor zijn vader meenam, die deze dan met een plakbandje op de bodem van zijn nachtkastje vastplakte. In zijn ‘Almanac’ had Douglas de eerste jaren van de tweede wereldoorlog geschreven: ‘Man being master of his life - it will soon be the only thing he can call his own - suicide is his inalienable right’. Elders in de ‘Almanac’ lezen we: ‘Why prolong life save to prolong pleasure? Life must be lived, not endured’. Op 9 februari 1952 bleek het leven niet langer leefbaar meer. Douglas sloot het dan ook vrij- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 38]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
willig af. Nancy Cunard schreef in 1965 vanuit Capri aan een vriend: ‘Norman's tomb here is very beautiful - green-grey-dark marble, completely simple with only the indication of his name and his dates and the latin words: “Omnes Eodem Cogimur” - which are completely mysterious to me’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 40]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bibliografie
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 41]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Uit ‘Looking Back’. Onderschrift: The author, Uppingham period, 1882 (photo Ewing, Aberdeen)
Uit: ‘Looking Back’, met onderschrift: The author, 1892
Uit ‘Looking Back’. Onderschrift: The author, Middle Karlsruhe period, 1885 (photo Ewing, Aberdeen)
Norman Douglas als goede veertiger. Zonder verdere informatie.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 42]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op achterkant met potlood geschreven: Norman Douglas, Photo in my hours press edition of his ‘one day’. Normandy, 1929. Nancy Cunard 1952
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 43]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Trying to amuse Marcello foto: t.o.p. 154 ‘Moving Along’ by Pino Orioli, Chatto & Windus, London 1934.
Dit is de ‘moue’ zoals beschreven door D.H. Lawrence in ‘Aarons Rod’ (‘As to Marcello’ - zoals Orioli schrijft in het betreffende hoofdstuk: Gioiosa Inonica - ‘he seemed a wistful child. Perhaps the neighbourhood of this paralytic grandfather, of whoever else he was, had a depressing influence upon him. Vainly we tried to amuse him or to make him smile. It was not untill Norman took him on his knee and began making funny faces at him that he at last broke into a laugh. I managed to take a snapshot of them in that very moment.’) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 44]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Zonder jaar en plaats. Eigendom: Cecil Woolf
Detailopname uit foto Cecil Beaton, ten huize van Viva King in tweede wereldoorlog gemaakt. Eigendom: Viva King
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 45]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Viva King (m) en Douglas (r) met onbekende in Thurloe Square. Ongeveer 1943.
Foto Cecil Beaton (detail). Eigendom: Viva King Norman Douglas en Pino Orioli. Uit ‘Pinorman’ by Richard Aldington, Heinemann Ltd., London, 1954. Onderschrift: Norman Douglas and Orioli on a walking Tour in the Vorarlberg
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 46]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Capri, rond 1950
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 47]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Op achterkant geschreven: ND, Capri august 1949, Sent to me by the composer Amadeo de Filippi, march 1950, initialen onleesbaar
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 48]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Norman Douglas en Ettore. Capri, rond 1950.
Eigendom: Viva King Harold Acton en Norman Douglas. Laatste jaren op Capri. Foto: ‘More Memoirs of an Aesthete’, Methuen & Co, London
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 49]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Norman Douglas met vriendinnetje (dochter van een oxfordse antiquariaat-eigenaar). Capri, ten huize van Kenneth MacPherson.
Eigendom: Viva King | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 50]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Capri.
Capri. Volgens Viva King een van de laatste foto's die van de schrijver werden gemaakt.
Eigendom: Viva King | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 51]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Norman Douglas door Michael Ayrton
National Portrait Gallery, Londen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 52]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Rouwaankondiging Norman Douglas, zoals verschenen op de muren van Capri. Februari 1952
|
|