| |
| |
| |
Julien Piraña Afrika-dagboek (5)
Tanger, 18 juni 1975
Bijna de kortste nacht. 'k Heb m'n langste tijd gehad. In Tanger. 'k Begin onrustig te worden. De voorboden van m'n vertrek heb ik al gesignaleerd, vandaag heb ik geïnformeerd naar de vertrektijden van de bussen naar Meknes. 'k Ga er de Volubilos en Moulay Idris bekijken. De eerste een Romeinse, de tweede een Moorse antieke stad vlak bij elkaar. Beide liggen op de route naar Algiers.
In Tanger is weinig veranderd sinds ik er in '72 voor 't laatst was. De kranten sporen nu wel iedereen aan om z'n leven te offeren voor de Marokkaanse zaak. De Spaanse Sahara wordt opgeëist. 't Gaat grotendeels langs me heen zolang er in de nauwe straten van Tanger niet gevochten wordt. Wel lees ik te hooi en te gras een krant om bij te houden of er geen stront gemaakt wordt op plaatsen waar ik van plan ben heen te reizen. In Opper-Volta en Mali is iets aan de hand. Het fijne weet ik er niet van.
| |
Tanger, 20 juni 1975
Een kleine week zit ik nu hier. De haast om door te trekken is verflauwd. 'k Heb geld gewisseld om nog een week te blijven. Daarna zie 'k verder. In plaats van vrijdag te vertrekken heb ik m'n derde pension opgezocht. Dit bevalt me eindelijk. Je moet blijven sleutelen aan je bestaan, anders kan 't nooit wat worden. Tanger is één van de plaatsen waar ik langer zou kunnen wonen. Niet in de zomer, als de toeristen er zijn. In juli worden ze verwacht. Dan moet ik maken dat ik weg ben. Ik voel me hier al net zoveel thuis als in B, of net zo weinig. Als ik hier blijf zal ik Arabisch leren. Niet maar zo'n beetje, maar helemaal. 'k Ben niet meer zo overdonderd als d'eerste keer hier in 't Noorden ('59). Af en toe sta ik nog wel even perpleks. Vanmiddag ving ik een knipoog op van een gesluierde Arabische, die ‘een weinig eer aanbood voor een weinig voedsel’ (Multatuli).
Ik heb geprobeerd de buitenwijken van Tanger door te steken tot ik op 't land zou komen. Maar het hield niet op. Na ruim een uur heb ik het opgegeven om te gaan zwemmen. 't Water is nog lang niet warm, zij het niet zo koud als in Malaga. Evenwijdig aan het strand zwemmend probeer ik de wandelaars op de vloedlijn bij te houden. Kranten lees ik niet meer, zelfs niet nu de koppen aankondigen dat de prinselijke neef van d'een of andere monarch in 't midden-oosten met een gouden zwaard is onthoofd voor een 6000-koppig publiek. Een dood die de onsterfelijkheid garandeert.
Al m'n kleren stinken. Voor ik doorreis moet ik alles schoon hebben. 'k Zal het morgen laten drogen op één van de hoogste daken in de oude Medina. 'k Zit in een pension tussen de Petit- en de Grand-Socco. De achtermuur valt samen met die van de oude stad. M'n kamer wordt 's avonds door een beestachtige neonbuis verlicht. 't Bederft bijna de ‘Burgeroorlog’ van Caesar die ik aan 't lezen ben. Op de heenweg heb ik 't gekocht. En ook Sjeekspier z'n Caesar, maar dat heb ik nog niet ingekeken omdat Brutus de held is. Iedere nacht sla ik 't eerste ergens open. Dikwijls heb ik niet eens een volledige zin nodig. Eén regel is genoeg om te weten of Caesar zelf aan 't woord is of sekretarissen. Zijn tekst is geladen, de anderen zijn bloedeloze knutselaars.
In Parijs had ik net genoeg tijd om Jean te ontmoeten. Hij gaf me een paar adressen mee die ik zeker niet mocht overslaan en hij herhaalde bijna woordelijk zijn waarschuwing van februari. 'k Zei alleen maar dat ik, net als toen, niets verwachtte. Ik moest zo snel mogelijk schrijven hoe de bomen er bij stonden die
| |
| |
hij daar en daar had geplant en wat ik van Afrika vond.
| |
Tanger, 23 juni 1975
'k Begin er over te denken om in plaats van door Algerije langs de kust af te zakken. Vooraf weten dat het ergens heet zal zijn, is nog iets anders dan de zon werkelijk op je kop voelen. Vanmorgen kwam er plotseling een stroomversnelling in m'n plannen toen ik op een terras in de Avenue Pasteur in gesprek raakte met een in Europa werkende ‘chief-engineer’ voor schepen. Het kostte me een hele middag om z'n valse informaties te ontmaskeren. Hij had me 't adres van 't consulaat van Mauretanië gegeven. In de Avenue Mohammed iv. Die bleek niet te bestaan. De bedoelde Avenue was de Hassan ii, zij het zonder 't bewuste consulaat. Pas later realiseerde ik me dat ie veel spul rookte. Eén van de motieven was, dat het hem ‘more intelligent’ maakte. Hoewel volgens m'n informatieboek Mauretanië in Marokko niet is vertegenwoordigd, moet ik volgens de kersverse Nederlandse consul in Rabat een visum kunnen krijgen. Hij kwam zo juist uit Koeweit waar 't 55o C is. Afkoelen. 'k Denk er sterk over om naar Rabat te gaan en Algerije voorlopig te vergeten. M'n post die naar Algiers wordt opgestuurd laat ik overkomen. Ik kan er een kleine week blijven en er m'n cholera-prikken halen. De enige die ik nog nodig heb.
Gisteravond at ik in één van de neptentjes op de Grand-Socco. 'k Zat naast een Algerijnse caféhouder. Hij kwam juist uit Casablanca waar ik niet moest vergeten ‘de Nederlandse hippe kolonie (?), op een eilandje voor de kust!’ te bezoeken. ‘Ze roken en ze maken muziek.’ Als 't roken ze net zo intelligent maakt als m'n chief-engineer zullen ze me weinig informatie kunnen verschaffen. Liever mijd ik zulke groepen. Om te voorkomen dat ik er mee verwisseld wordt heb ik een Marokkaanse kapper geconsulteerd. Scheren is 't enige dat ik laat. De rokers. Ze beweren meestal van iedereen te houden terwijl ze beneveld voor zich uit kijken. Ik beweer het tegendeel maar m'n kop is helder.
| |
Tanger, 28 juni 1975
'k Heb definitief besloten rechtstreeks naar 't zuiden te vertrekken. Via Rabat of meteen naar Casablanca. Als er een mogelijkheid is om met een bus Mauretanië of de Spaanse Sahara te passeren kies ik daarvoor. Zoniet, dan neem ik een vrachtboot van Casa naar Dakar. In Tanger weet vrijwel niemand er iets van, inclusief de mensen die hun brood verdienen met de verplaatsingsdrift van de rustelozen.
M'n choleraprik - twee in een - heb ik te pakken. Eerst was ik in de haven waar een vaccinatiepost is, maar de monisieur Habib die'k hebben moest was er alleen af en toe eens een kwartier. Niet voldoende om te wachten tot ie kwam. 't Was inmiddels vrijdag vier uur geworden en 'k zag 't week-end al passeren zonder prik en met nog langer uitstel om door te reizen. Om nog gauw te kunnen zwemmen nam ik een petit taxi naar 't Institut Pasteur buiten de stad. ‘De eerste 24 uur geen vlees en niet zwemmen,’ was d'instruktie. Ook geen citroenen en azijn hoorde ik later in pension Marrakech waar ik een kamer heb. Vanmiddag heb ik in restaurant Akalay Bouzian - Rue de Poste 29 - m'n gewone gerecht gegeten, een mengelmoes van vijf of zes groenten. Deze keer zonder vlees. Drie dirham zestig. Iets meer dan twee piek.
Aan de binnenkant van m'n windjack wordt op 't ogenblik een zak gemaakt. Die aan de buitenkant zitten te vol. Ik ben te argwanend om m'n papierentroep en geld in een leren zak om m'n nek te dragen. En m'n handen heb ik liever altijd vrij.
Bij 't lezen van Caesars burgeroorlog heb ik me twee keer vergist in 't aanwijzen van de schrijver. Een keer was 't Caesar zelf, terwijl ik een kluns vermoedde (deel iii - 24) en op een andere plaats, de Alexandrijnse oorlog, iemand wiens stijl die van Caesar nog 't meest benadert.
Vrijdagmorgen zag ik mogelijke reis, over land,
| |
| |
naar Dakar in gevaar gebracht door een kop in één van de ochtendkranten. Eerst begreep ik dat de Spaanse Sahara (plotseling) bezet was, door Marokko. Maar er bleek niet meer te staan dan ‘Bezette Spaanse Sahara’.
Zou het toeval zijn dat ik juist nu zo verslingerd ben aan Caesar. 'k Heb vrijwel niets met hem gemeen. Wel weet ik wat ik wil.
| |
Rabat, 30 juni 1975
't Is kwart voor elf 's avonds. 'k Heb een slechte kamer gevonden in een redelijk hotel, morgen zoek ik verder. Nu ben ik terecht gekomen op een gammel dakterras tegenover café El Alam. Eindelijk rust.
| |
Rabat, 1 juli 1975
Rabat is geen stad om ooit te wonen. Als ik niet op de ambassade van Mauretanië had moeten zijn had ik 't gemeden. Het Majestic hotel waar ik vroeger al eens sliep, heeft alleen kamers met twee bedden. Ik zeg dat ik er maar één nodig heb. De katten aan de ingang van de Medina zijn nog net zo mager als de laatste keer, maar nog zwangerder. Vannacht heb ik in een soort cel geslapen, zonder ramen. Wel zeven of acht meter hoog. Een giraffenstal, met hetzelfde comfort. In het kussen bleken afgetrapte schoenen te zitten, mogelijk ook een oud kamelenzadel. Om half vier stelde ik verdoofd vast dat ik nog steeds niet sliep. Eerst verving ik 't zadel door een opgerolde mensenjas. Daarna door een deken. Toen ook dat niet hielp een handdoek met kleren. Om vier uur stond ik in 't bureautje van de Moor. 't Was nog helemaal donker en hij stond plotseling naast z'n bank, op alles voorbereid.
't Leek hem mee te vallen dat ik alleen maar een kussen wilde. Om half vijf sliep ik in.
Ik moet hier zo snel mogelijk weer weg. Toch heb ik nog een andere kamer opgezocht. De eerste nacht zoek ik alleen maar een bed. Wel zit er een enorme kuil in dat van vandaag maar 's nachts smijt ik het toch meestal op de grond. 't Kussen is goed. Was ik maar in Tanger. Op de weg naar 't strand drinkt een soldaat op wacht water uit een emmer. De kortste weg naar de zee loopt dwars door 't kerkhof. In '71 heeft het nog dienst gedaan. 1391 in de lokale jaartelling. De graven op en naast het pad zijn zo goed als vergruisd. 't Strand één mierennest. Ik slaap in hotel de France, 't lijkt nog 't beste van de Medina. Ook daar hadden ze van die hoge cellen zonder ramen, maar ik paste ervoor. In de vorige had ik weer die droom waarin ik steeds in andere uniformen op een appel sta, dat nooit eindigt en waarbij ik altijd iets heb vergeten dat buitengewoon essentieel is om een atoomoorlog te voeren. Zoals een zakmes of een fluit. M'n soldatenjaren waren net zo verspild als ze voor Caesar nuttig waren. Een soldaat heeft alleen in oorlogstijd een duidelijk gezicht. Al is de oorlog die hij voert nog zo dwaas. Of walgelijk, zoals altijd, hij kan z'n zelfrespect bewaren. Het kan hem de kop kosten. Een soldaat in vredestijd, zonder de sporen van een vorige oorlog en niet onder werkelijke dreiging van een volgende is een functionaris, een beambte. Hij wordt verzorgd van de wieg tot het graf. Hij verliest zijn zelfrespect. De meesten vinden het geen kwade ruil.
Aan de dagindeling moet ik nog wennen. Zodra ik rustig denk te schrijven worden de tafels en stoelen op de caféterrassen geruimd.
'k Moet niet over land gaan naar het zuiden. In Tindouf is het tegen de vijftig graden. Volgens de ambassademensen hoef ik ‘maar 1000 km’ liftend af te leggen. Dan begint de weg ‘al’. En loopt alles gesmeerd. 'k Ga rustig naar Casa, op zoek naar een cargo, 62 dollar. 't Enige waarin m'n chief-engineer zich niet heeft vergist.
Vijf procent van de inlichtingen die me zo bereidwillig worden verstrekt is bruikbaar. Daarmee ga ik verder, de leugens scheidend van de halve waarheden. Volgens d'ene apotheker ben ik nu al immuun voor malaria, een ander houdt het op tien dagen na nu. Tien over tien. Het licht op het terras gaat uit om me te verjagen nu ik heb betaald.
| |
| |
| |
Casablanca, 4 juli 1975
Misschien valt Afrika nog wel mee. Net als Casablanca. Niets had ik er van verwacht. Erger nog; een soort Rotterdam. De aankomst in de Medina was meteen prijs. Binnen een half uur werd drie keer naar m'n paspoort gevraagd. Bij de laatste poging zei ik dat het me zo wel genoeg leek. Ze draaiden snel bij en brachten het saluut. Iedereen die zich niet kon legitimeren werd bijeengedreven op een pleintje en afgevoerd met getraliede politiebusjes. Een neger met weinig zin, veel angst, of beide verzette zich tegen z'n transport. Met zes of acht man slaagden de smerissen er nog niet in om hem rustig te houden. Hij kreeg trappen in z'n rug, z'n nek en in z'n gezicht. Geen greep in huis! Hij gilde als een varken, 't bloed druipend uit z'n mond. Na een minuut of tien kregen z'em met handboeien naar binnen.
Weer heb ik een hotel gevonden. Op de waterscheiding van de Arabische en ‘Europese’ stad. Bij de zevende of achtste poging. Een zeer klein kamertje op een plat dak, vijf hoog. Twee bij vier meter. Ook 'n cel, maar zacht blauw-groen geverfd. De kleur en de strakke lijnen zonder franje doen me aan thuis denken in M., tussen '43 en '47. Arm nog, maar schoon en nooit iets stuk. In '71 ben ik er voor 't laatst nog eens geweest. Heel kort. Tot ik ontdekte dat het evengoed Enschede kon zijn, of in Alkmaar of Rode School. Alles was weg. Niet meer omkijkend ben ik weggelopen, bang dat de oude beelden zouden vervagen. Of erger.
Hier kon ik ook vanaf een paar meter zien dat ik vannacht de eerste zou zijn onder de lakens. (Bij de Gorge du Todra kon ik een paar jaar geleden het gastenboek raadplegen om na te gaan wie me was voorgeweest.)
Ik moet voorzichtig zijn met uitlatingen over vreemde landen en volken, straks kom ik nergens meer binnen. Balling, in m'n eigen land. In 't op een na laatste hotel zat de kots nog op de lakens. De jongens ‘van beiderlei kunne’ (late Reve) die de boel verhuurden kwamen niet overeind toen ik een kamer wou zien, ze zwaaiden zich koelte toe met een palmtak.
| |
| |
D'eerste verkenning bij de maatschappijen die op Dakar varen is geen sukses geworden. De Compagnie Cargoes Eurofriques (Avenue de f.a.r.) die de Afrikaanse westkust aandeed, vaart alleen nog op Europa. De Comanav en de Compagnie Paquet kunnen of willen geen cargo voor me regelen. ‘Een cargo is twee keer zo duur als een passagiersschip,’ liegt de informatrice van Paquet. Ik verklaar de oorlog aan Paquet. Ik koop de Nouvelles maritime et economiques, een krantje dat om de paar dagen uitkomt met aankomst en vertrekdata van bijna alle schepen. In de kolom West-Afrika zit leven. Op 7 juli zie ik de Narval voor Dakar. Op de 10de zelfs drie, de Manoka, Izonzo-75 en de Skiathos. Alle doen ze minstens Dakar aan. En Abidjan. De 7de heb ik d'eerste kans. Als dat een beetje gunstig uitvalt doe ik 't, zo niet dan wacht ik tot de tiende.
Al dagen loop ik te zoeken naar iets leesbaars voor de nacht. In Tanger heb ik Nietzsche z'n Vrolijke wetenschap gekocht. Allerminst vrolijk, nog afgezien van 't overwicht in m'n rugzak. Te gezwollen bombast om bij in slaap te vallen. Ik ben alleen nog geïnteresseerd in de op vooroordelen gebaseerde eigen meningen van een enkeling. Niet meer in een zogenaamde waarheid. Nietzsche vindt Balzac koud. Dat moet ik dan lezen. 'k Heb het al dikwijls geprobeerd maar hij slaagde er nog niet in m'n aandacht vast te houden. Zo min als Toergenev. Had ik Reve maar meegenomen, dat hoort bij 't weinige dat zich meermalen laat herlezen. In korte tijd. Ik houd van de jonge Hermans en de late Reve.
Waar dit dagboek zal ophouden. Hoe en wanneer? Afrika is m'n horizon, daarna is de leegte. Na een week in de Medina's van Tanger en Rabat te hebben gegeten, wou ik gisteren iets goeds. Ik liet me wat aanwijzen. Gan-Eden in de Avenue Idriss Lahrizi. Alleen te vinden als je 't weet. De patron kende iedereen. Een paar Fransen, levend van hun centen, zorgden voor de lawaaiige konversatie. ‘Piaf is de enige, de grootste.’ Frankrijk laat me niet los. Een sympathiek, koud volk. Op een natuurlijke manier onvriendelijk, in tegenstelling tot de Engelsen die op een onnatuurlijke manier vrienddelijk zijn.
| |
Casablanca, 8 juli 1975
M'n cargo ligt achter een gesloten deur. Ik zoek de code van het slot. Overal waar ik binnenloop word ik doorgestuurd naar de minne Paquet die de Massalia in handen heeft. Als ik tot de 18de wil wachten is er niks aan de hand. Maar dan koop ik comfort, terwijl ik alleen vervoer nodig heb. Voor een vrachtschip betaal ik de helft minder en ik kan als 't meezit deze week nog weg. Casa is geen stad om te blijven, ik wil naar 't Zuiden. Er zijn wel cargo's, maar die hebben hun prijzen opgetrokken tot die van de Massalia, ze weten dat ie volloopt. 'k Kan morgen of overmorgen misschien weg voor 600 dirham. Ook loopt er morgen een schip binnen dat nog niet in de scheepvaartkrant staat. Om 8 uur ga 'k praten met de kapitein. Maandag om 06.00 uur was ik ook al in de haven. De Narval zou dan binnenlopen. Maar de Franse ‘commandant’ die voor een Marokkaanse maatschappij voer nam geen passagiers mee. Eerst zag het er naar uit dat de havenpolitie me niet eens door wilde laten. 'k Moest een pasje hebben. In het bureautje lieten ze me staan. Ik trok een stoel naar me toe, ging zitten en duwde m'n paspoort onder de bril van de employé. ‘'k Wil de kapitein van de Narval spreken.’ ‘Waarover?’ ‘Zaken.’
‘Wat voor zaken?’ ‘Reiszaken!’ Hij schreef het pasje. Eenmalige toegang tot de haven. Veel kwaad kan ik daarmee niet aanrichten. Vanmiddag in de andere ingang ging het zonder pasje. Met wijdopen paspoort liep ik op de gendarmes af. Of ze me de ‘capitanerie’ wilden wijzen. Daar zeiden ze me dat de Menelaos morgenvroeg binnenloopt. Verder moet ik me in verbinding stellen met de ‘agences’. Ik geloof dat ik de agences er zoveel mogelijk buiten moet houden. Voor de nacht heb ik Balzac gekocht. Père Goriot. Op een paar plaatsen keek ik het in en 'k besloot het te nemen toen ik las ‘Chacun triomphe comme il peut, les
| |
| |
impuissants seulement ne triomphent jamais.’ (Voorwoord eerste editie.)
Vannacht joeg er een keiharde muziek over de platte daken van de Medina, met een wild tot opzwepend ritme. Meer negroïde dan Moors. Over de rand van het ‘dakterras’ hangend besloot ik op te blijven tot de ochtend. Halverwege de nacht moet het zijn opgehouden, want ik werd zittend tegen de muur wakker toen het licht begon te worden. Rachid, die het hotel draaiend houdt, vertelde me dat na de muziek iedereen in de Medina weet dat de bruid nog maagd was. Alle Marokkaanse bruiden zijn het.
| |
Casablanca, 11 juli 1975
Het zoeken naar een cargo heb ik opgegeven. Na een week en meer alles te hebben geprobeerd. Maandag stap ik op het vliegtuig. Op de Massalia zou 'k nog een week moeten wachten en ze willen me ook nog dwingen een retourbiljet te nemen. Naar het heet omdat Senegal daar op staat. Merkwaardig genoeg vraagt Senegal dat niet voor vliegreizen. De dood aan Paquet.
Alles zat deze week tegen. Toezeggingen voor ‘vrijwel zeker een cargo op die en die dag’ liepen op niets uit. Ondanks de assistentie van Michèle di Giacomo, een soort bedrijfsleider van een scheepvaartkantoor die een paar uur aan 't bellen sloeg met allerlei knooppunten in de branche. Een paar ijzers, ter dikte van fondueprikkers, heb ik nog in 't vuur. Aan drie scheepvaartfunktionarissen heb ik 100 dirham toegezegd als ze snel iets voor me hebben. Ze zijn handig genoeg om wat te kunnen vinden en arm genoeg om in aktie te komen. Altijd nog goedkoper dan door de lucht. Via Algerije reizen is een illusie. Ik zou helemaal terug moeten naar de grensovergang bij Oidja in 't Noorden. Tindouf, dat van hier 't dichtste bij is, zou gesloten zijn.
'k Heb kennis gemaakt met Ezzidine H. Een tweede Boorman (Elschots Lijmen), niet met een wereldtijdschrift, maar wel iets dat er op lijkt. Hij beschikt over dezelfde kantoorruimte, die nergens toe dient dan voor het opwekken van echo's. Hij moet me voor een Laarmans houden. Gisteravond bood ie me aan bij hem in dienst te komen, voor de helft van wat ik aan orders binnen breng. Vlak daarvoor had ie twee bier laten aanrukken, geen stout en ook niet in Dublin gebotteld.
'k Wil hier weg. Andere mensen zien, ander voedsel eten. Al verdraag ik 't eten hier goed. Eén keer deze week heb ik ‘Europees’ gegeten. Prompt had ik diarree. Ook in Senegal ga ik meteen aan 't volksvoedsel beginnen. Als er niets tussen komt vlieg ik er maandag heen. Na m'n mislukte cargo-avontuur had ik enorm de pest in en ik ging met een krant op een terras zitten. Nooit staat er iets in, maar m'n volharding werd beloond: de ontsnapping in grote stijl van de gangster Jean Claude Willoquet. Met behulp van z'n vriendin, in advocatentoga waaronder een op scherp staande handgranaat: ‘Que personne ne se bouge je fais tous sauter.’ De misdaad is onder 't weinige waarbij ik me iets kan voorstellen. Pure wraak, niet eens meer verpakt in ‘mooischrijverij’. (Multatuli).
| |
Casablanca, 16 juli 1975. Café de France - Place Mohammed V
't Is te hopen dat ik hier even rustig kan schrijven. 'k Zit ingeklemd tussen het televisietoestel dat ieder moment kan losbarsten en een dreinend kindje. 't Ideale kindje is autoritair opgevoed en stil. Plotseling vertrekt het. Nu zal het toestel worden aangezet.
Vandaag heb ik gezwommen. Of wat daar voor doorging. De zwarte vlag hing uit. De zee was gevaarlijk. Bij elkaar heb ik wel twintig jaar vlak aan zee gewoond, zo dichtbij dat ik bij slecht zicht de misthoorns nog altijd denk te horen. Maar dit is wat anders. Dit is het geweld zelf. Precies op de middag toen 't water bijna 't laagst was haaldenie met een niks en niemand ontziende kracht alles naar zich toe. Binnen een kwartier moesten vier mensen worden gered. En dat alleen op 't stuk strand dat ik kon overzien. De redders moesten zelf op hun beurt met boeien naar de kant worden
| |
| |
gehaald. (Veertig per jaar † in Casa, vorige week zes.) We ‘zwommen’ in een soort phalanx. De sterken voor, door de roekelozen verzwakt. Laat op de middag toen de zee meer duwde dan trok had ik plotseling geen zin meer. (Nu begint de televisie.)
Aan 't eind van 't strand lagen afgeslepen leisteenrotsen, 90o gedraaid ten opzichte van de oorspronkelijke ligging en ter hoogte van 't zand afgeslepen door de zee, als een enorm gekanteld huis. Daarna werd het ruwer en over een afstand van een paar honderd meter was het strand bedekt met rotsen die nergens hoger waren dan een paar meter, afgewisseld door kleine vijvers met achtergebleven vloedwater. Aan de kant van 't eerste vijvertje bleef ik zitten om te zien of er vis op zat.
't Had de vorm van een driehoek met naar binnen afbuigende zijden van vijf meter. 't Was nergens dieper dan 30 cm met hier en daar boven 't water uitstekende stenen. Bronhelder maar leeg. Na tien minuten begon het te leven en binnen een half uur zag ik wel 150 vissen. Zeker tien verschillende soorten, waaronder een ‘zeesnoekje’ en een zebra-achtig visje met zwaardvinnen. En net toen ik weg wilde gaan, een inktvis ter grootte van m'n hand. 'k Was naar de rotsen gelopen om uit te vinden of de lage bebouwing op de in de zee uitstekende punt een dorpje was dat bij vloed werd ingesloten, of iets als een ‘café’, maar 't bleek een heilige plaats te zijn. Wel leken er een paar gezinnen te wonen. Iedereen sprak er Arabisch of Berber.
Nog steeds zit ik in Casablanca. 't Zat me niet lekker dat ik alleen met de Massalia mee kon als ik ook een biljet nam voor de terugreis.
Ik dwing niemand, niemand dwingt mij. 'k Heb de consul van Senegal opgezocht die m'n bezwaren deelde. Hij schreef een fraai briefje naar de ellendige Paquet. (Zie bijlage). Toen ze me zeiden ‘Ik zou maar een eerste klas nemen dat is niet zo primitief,’ deed ik net of m'n neus bloedde. (‘Of ik uit m'n neus bloeide,’ mevr. R.). En ik genoot van m'n triomf.
|
|