| |
| |
| |
Julien Piraña Afrika-dagboek (4)
26 april 1975.
Trein Amsterdam naar B. Vanmorgen voelde ik dat de Antwerpse stadslucht me nog niet vrij genoeg had gemaakt. Hoewel Amsterdam me niet 100% sympathiek is besloot ik erheen te gaan. Ik zou er niet kunnen leven, of 't zou moeten zijn als de palmen in Zuid-Engeland: ze gaan er niet dood. 't Is me allemaal net iets te ‘flot’. Een dag is genoeg. 'k Werk er m'n programma af als een provinciaal. Koffie bij Americain, pils bij Reinders en een jonkie bij Populair op de Reguliersbreestraat. Tegen achten in d'Italiaan op 't Thorbeckeplein.
In Amsterdam zijn in ieder geval boeken. Ik koop Nietzsche z'n Antikrist om het te herlezen (was ik maar christen, dan had ik hem vroeger leren kennen) en weer een andere bundel biografieën van Plutarchus. Die laat me niet met rust. De Romeinen tenminste. De burgeroorlog van Caesar stel ik nog even uit. Straks weet ik niet waar ik het laten zal. Léautaud z'n litterair dagboek is nog niet opengesneden. Maar goed ook, mensen die te verwant zijn moet ik niet lezen. Er is een nieuwe trend gezet van vorm- en smaakloze katoenen jurken en jassen in vaal soepgroen en ongezond stront-bruin. Binnen korte tijd is 't een uniform.
Op 't Thorbeckeplein vang ik een glimp op van de kamer waar ik 't laatst sliep. Precies boven de T van het gelijknamige hotel. Kerstmis een jaar geleden. 't Had al weken zonder noemenswaardige onderbreking geregend en ik voorvoelde terecht dat het nog maanden zou doorgaan. Met het uur werd ik zwaarmoediger. Tot ik na anderhalve dag in de fijne motregen alles en iedereen te hebben verwenst, op de trein naar Rome stapte. Naar de zon. 26 uur later probeerden de hoeren op de Via Veneto al wat aan me te verdienen. Een trieste plaats de Via Veneto, bij avond. In December. De Romeinse zon stond d'andere dag tenminste op z'n plaats.
| |
29 april 1975.
Waarom zou ik niet eerst een huis zoeken in 't Zuiden en dan gaan zwerven? Niets verkopen voor een appel en een ei. M'n troep hier opslaan en ophalen als ik ginds wat gevonden heb. Dan heb ik een kampement om op terug te vallen. En m'n wonden te likken. Ook kan ik er weer van alles verbouwen. Dat laatste trekt me nog het meest. Of zou 't te veel een imitatie zijn van wat ik hier deed?
Terwijl ik in de rivier al een nest met drie waterhoeneieren heb gezien, heeft de mijne nog niets gepresteerd. Alleen heeft ze d'r nog een nest bijgemaakt. Een meter naast 't eerste. Een reaktie op de mogelijke diefstal van d'r eerste ei? Toen ik gister de tuin inliep plonsde er ineens iets in 't water. 't Was geen kikker, die hebben een kleinere waterverplaatsing en springen bovendien pas als j'er bijna op trapt. Eén van de grote goudkarpers leek me niet onmogelijk. Ik rondde de vijver om te zien of de waterpest en de waterlelies d'oppervlakte al bijna bereiken. Toen ik in de richting van 't huis liep hoorde ik weer een geluid, nu zachter maar 't water rimpelde heel sterk. Aan de rivierkant van de vijver zag ik 't waterhoentje, z'n kop bedekt met rotte rietstengels, maar zich verradend door de rode snavel. Ik heb er over gedacht om 't eksternest te slopen. Eigenlijk zijn 't gore nestrovers, maar ik kan er niet toe besluiten, ook al terroriseren ze de hele omgeving. Ik zou straks geen eksternest meer hebben en evenmin waterhoeneieren. Juridisch gezien, hebben d'eksters d'oudste rechten. Als 't hoen zo graag wil broeden, moet ze 't maar slimmer aanpakken.
Vannacht heb ik staan hijsen in 't bedrinklo- | |
| |
kaal van Marius v.d. M. Op doorreis naar huis maak ik een enkele keer toch weer de fout er binnen te vallen. Ik kom er dorstig binnen en vertrek meestal doodongelukkig. De stamgasten zijn er vrijwel zonder uitzondering van een uiterst deprimerende en volstrekt uniforme domheid. Een enkele keer drink ik er iets dat goed valt, maar gisteravond speelde m'n weerzin tegen samenscholingen me weer zodanig parten, dat ik in minder dan geen tijd de vijandigheid van vrijwel iedereen op me wist te laden. Jammer dat het geen oorlog is, of gewoon maar rotsooi, dat schept een goed klimaat om af te rekenen met allerlei mensen die me hinderen. Of niet begrijpen wat nog veel erger is.
Zondag heb ik gebroken met m'n, het afgelopen jaar gegroeide, gewoonte om via de oostzijde van de rivier, de brug vlak bij de grens en de bossen aan de westzijde, een lange wandeling te maken. 't Bos wordt sinds een paar weken op die dag onveilig gemaakt door één of meerdere motorfietsjes die een geluid uitstoten dat iets verder draagt dan 3 km. Er vanuit gaand dat de oppervlakte van een cirkel πr2 is, wat die zwakzinnigen beslist niet weten, wordt 3,14 × 9, d.w.z. ± 28 km2, bijna 1 promille van dit overbevolkte land door een of meer leeghoofden geteisterd. Onnozelheid is daarvoor misschien een ekskuus maar geen remedie.
Er lag een dood kalf in de rivier. Niet veel ouder dan een of twee maanden, met al goed zichtbare hoefjes. Voordat Louise het helemaal had opgevreten duwde ik het weer 't water in. Met wapperende haren verdween 't in de richting van de Hoeve.
Vanmiddag hadden drie al wat oudere mensen 't kordon van de twee verboden-toegang-borden doorbroken. Ik stapte rustig en iets minder agressief dan een jaar of twee geleden naar buiten. Het leek me dat ze verdwaald moesten zijn, maar ze zwaaiden met een brief waarop stond dat ze van buiten de gebouwen konden bekijken zonder de huidige bewoners (!) te storen. Eén van de wijfjes probeerde toch van
| |
| |
alles te weten te komen. Of het een fijn huis was? Met veel komfoor. Ik zei dat er weing komfoor was, maar wel veel vocht en dat ze spoedig rheuma zouden krijgen als ze dat al niet hadden. ‘Daarom ga ik ook weg,’ zei ik, de pijp van m'n broek een eindje optillend, waaronder een wollen lange broek zichtbaar werd. Ze wilden nog meer weten, maar ik zei dat ik altijd buitengewoon druk bezet was, vooral vandaag. En dat ze vooral niet in de tuin moesten komen, ik bedoelde vanwege 't waterhoen, maar omdat ik er op rekende dat ze dan juist zouden kijken, zei ik dat er een zeer valse haan rond liep, die niet zou aarzelen zonder waarschuwing vooraf aan te vallen. De meeste bloesem is nu open. De morellen, peren en pruimen wit, de perzikken en appels rose. D'abrikoos is al weer lang geleden uitgebloeid, 'k zal morgen eens kijken of de vruchten al zichtbaar worden, maar ik ben bang dat ze bevroren zijn. Ook de dotterbloem doet het al een tijd. 't Is een beschermde plant. Vijf jaar geleden waren er nog veel in d'omgeving. Nu nog maar één binnen een straal van een paar kilometer. Een stuk ervan heb ik zelf maar beschermd. In de vijver.
| |
3 mei 1975.
Een drang om naar Zuid-Frankrijk te gaan wordt met de dag sterker. Een maand voor ik naar Afrika zal gaan. Ik weet niet wat het is. Waarom wou ik er heen? Waarom nu minder of misschien helemaal niet? Ben ik bang dat ik alleen nog over Afrika zal rapporteren? Niet meer schrijven. Schrijven waarom het gaat: ik interesseer m'alleen maar voor mezelf. In Afrika kom ik niet aan bod. Zoiets moet het zijn. Of niet. Ik zal het spoedig zeker weten. Ik heb een plaats gevonden om m'n spullen op te slaan. Ik zal niets verkopen. Niets. Alles heeft z'n eigen geschiedenis. Nog eerder zou ik het verbranden.
Vandaag zat er een jonge ekster op de rand van 't nest. Als 't waterhoen haar eieren een paar weken had kunnen ophouden had ze haar nest in de vijver kunnen benutten. Nu is 't leeg. Net als 't reservenest en dat aan de rivier, wat is leeggehaald.
't Is schuurtijd en de vissen verdringen zich 's morgens met tienduizenden tegelijk in de waterval die gevormd wordt door de stuw. Maar 't verval is te groot om de sprong te wagen.
De eigenaar van de Hoeve is in onderhandeling met nieuwe bewoners. Op zon- en feestdagen komen ze, op enige afstand, de boel bekijken. Ik hang de zonderling uit die alles getergd, zij 't zwijgend, aanziet. De borden ‘verboden toegang’ en de gitzwarte, wolfshoge Louise onderstrepen m'n krankzinnigheid. In één van de zwaluwnesten ligt een ei. Met een beetje geluk zie ik de jongen nog. Ieder jaar maken ze een ander nest, terwijl de oude nog helemaal gaaf zijn. Misschien zijn ze te droog om 't gewicht van de bijna volwassen jongen straks te dragen, ze zouden dan van de houten balken loslaten of scheuren.
Van d'een op d'andere dag zijn de beuken groen. Ik houd meer van de knoppen in Februari en Maart, als alles op 't punt staat open te barsten. En sinds kort ook van de herfst, als 't blad doorschijnend bruin wordt. En valt.
| |
| |
Waar zal ik zitten als 't straks zo ver is. Toch in Afrika? Of ergens in de Provence? Ik snijd een heleboel kansen af als ik niet ga reizen. Maar tegen m'n zin gaan is een dwaasheid. Ik kan toch moeilijk gaan, alleen omdat ik 't me in Februari vast heb voorgenomen. Zo gauw mogelijk moet ik uitvinden of ik ergens m'n tenten op kan slaan tussen de Rhône en de Italiaanse grens. Niet dichter dan 30 à 40 km bij de zee, maar ook niet meer dan 50 à 60 er vandaan. En vooral geen haast. Als ik in 't najaar maar wat gevonden heb. Zodat ik op tijd ben voor 't verbouwen van de grond in de vroege lente.
| |
25 mei 1975.
Vandaag heb ik m'n laatste zondagwandeling langs de rivier gemaakt, tot dicht bij de grens. Aan de eenden zie ik dat er zelden iemand komt. Ze voeren de traditionele show op. Suggererend dat ze zijn aangeschoten slepen ze zich moeizaam door 't water, mij en Louise weglokkend. De kanten liggen vol nesten, goed beschermd door 't hoge gras. Andere jaren werd het nu, een week voor 't ingaan van het visseizoen, gemaaid. De nesten waren plotseling onbedekt en een makkelijke prooi voor de kraaien. 'k Heb het waterschap nu zo ver gekregen dat ze 't aan weerszijden van de rivier over een afstand van een km of tien laten staan.
De koffers die ik straks ga opslaan lopen langzaam vol. Ze staan in de slaapkamer, de droogste van 't huis. Eerst heb ik ze afgedekt met een deken, waarna er in strijd met wat ik beoogde, een geweldige dreiging van uitging. Nu staan ze weer gewoon bloot.
Morgen ga ik voor de tweede keer naar 't Algerijnse Consulaat in Brussel. 45 dagen na afgifte moet ik 't visum benutten. Ik moet nog definitief beslissen of ik via Italië en Sicilië, Marseille of Spanje zal reizen.
Eén van de drie hanen, een grote wit-zwarte heb ik weggegeven. Hij wilde de macht overnemen van K.K. Ondanks z'n gewicht, hij is driemaal zo zwaar, slaagde hij daar niet in. Zijn vertrek is bespoedigd, omdat z'n avances na een jaar opleiding en veelvuldige oefening nog steeds 't karakter hebben van een zedenmisdrijf. Hij had er wat mij betreft, de hennen mogelijk ook, mee kunnen doorgaan als ie de koppen van z'n favorieten niet tevens had kaalgepikt. K.K., die in de liefde meer een soort zakkenroller is, heeft nu weer 't rijk alleen. Mevr. R. zegt dat de bremstruiken op de weg naar de Hoeve zijn kaalgeplukt zonder dat de takken zijn meegenomen. Ik zeg dat het me vandalisme lijkt, maar volgens haar is ‘'t gewoon vernielzucht’.
| |
27 mei 1975. Brussel.
Binnen vier dagen kan ik over m'n visum voor Algerije beschikken. Pas op 5 juni kan ik de grens over. Ik vroeg een nieuw formulier, omdat mijn haast om straks snel de zuid-grens met Mali te bereiken wat is gekoeld. De tien dagen die ik er eerst wilde blijven heb ik veranderd in drie maanden, met de mogelijkheid om meerdere keren over de grens en terug te gaan voor 't geval ik de Romeinse resten aan de Noordkust wil zien. Dit visum kost me drie werkdagen en zeker honderdvijftig gulden. 'k Moet het zelf ook weer ophalen. De treinreis hierheen was enerverend. Twee keer moest ik gaan verzitten. D'eerste keer zat ik tegenover de nageboorte van Joseph Goebbels. Een met een zeer dun vlies bespannen geraamte. In Mechelen nam ik de wijk naar een ander kompartiment waar ik het evenmin lang uithield toen een landgenote, die me aan tante Josephine deed denken, de draagkracht van haar eigen stem onderschatte. In Brussel moest ik nog wat geld wisselen. Het was me niet helemaal duidelijk waarom de employé m'n naam vroeg, daarom zei ik maar: ‘Boorman van Brussel’. Halverwege 't Paleis van justitie en 't consulaat, op de Place Louise, zag ik in een etalage van een geschenkenwinkel een grote zwarte hond, met drie jongen, allen elektrisch bewegend.
| |
| |
| |
31 mei 1975. B.
Vandaag ben ik ‘verhuisd’. M'n spullen zijn opgeslagen in de stad. Als ik niet tijdig terug kom kan 't alsnog worden verkocht. Vannacht heb ik in de wei, achter de vijver, 't vuur aangestoken dat tot de morgen brandde. In de loop van de dag heb ik 't gevoed met alles dat nog aan de wetenschappen herinnerde.
'k Heb zojuist gegeten in 't Chinese restaurant op de markt in B, met de bedoeling om daarna, nu, wat te schrijven. Omdat ik het gesprek van m'n ongeletterde buurman niet kan ontlopen, zal ik 't aanhoren. Waarom wordt die man niet op straat gezet? Een zakenman uit de vleessektor. Met een woordenschat van slechts vijf en zeventig deels niet bestaande woorden. En een varkenslach. ‘Is er deze week nog problemen geweest?’ vraagt ie aan madame.
| |
13 juni 1975. Madrid.
De loketten 9 t/m 14 van het Atocha-station in Madrid hebben voor iedere scheet die ze laten de geschreven en ondertekende toestemming nodig van loket 28. Aan de informatiebalie spreekt niemand een woord Frans of Engels. Zoals daarbuiten. Een zelfgenoegzaam cirkus. 't Enige lichtpunt is Roja Y Negro van Stendhal dat ik in een kiosk zie liggen.
Eindelijk ben ik op weg. De verkenning in Zuid-Frankrijk heb ik grotendeels al verricht. Op afstand. Ga maar in de Var zitten, zeggen de insiders. Nu het nog kan. Zorg dat je een plek reserveert. Dan weet ik al genoeg. Ik ben op zoek naar plaatsen die voorlopig niet worden ontdekt.
De restauratie van het Atocha-station is een rustige plek. 'k Heb er net wat gegeten. 't Is vier uur. Straks slaap ik een uur in 't park, op een bank. Vanmiddag was ik er even. Mooi helder water in een enorme vijver. Met gezonde karpers. Niet zo geschimmeld en stervend als in 't Parijse Luxembourg. 'k Zag één snoek. Ongestoord door de even grote karpers en loerend op iets dat ik niet kon zien. Tot ie wegdook toen een riem van een passerende roeiboot boven z'n kop in 't water neerkwam.
| |
15 juni 1975. Malaga.
In Malaga moet ik niet te lang blijven. Ik ben er vreemd onrustig. Maandagmorgen neem ik een boot naar Tanger.
In Amsterdam en Den Haag heb ik tenten bekeken. Er was genoeg, maar geen enkele beviel me. Ik dacht m'n aankoop tot Madrid te kunnen uitstellen. Een vergissing. Ze zijn alle te zwaar. Zolang ik niet zeker weet dat ik een tent nodig heb moet ik niets aanschaffen. Desnoods laat ik er één per vliegtuig komen als ik in Algerije zit. En dan één die me helemaal bevalt. 't Liefst slaap ik in simpele hotels. Die zijn koel, vooral 's morgens vroeg.
'k Spreek geen woord Spaans. Nog steeds betaal ik overal te veel. In de w.c.'s van het station had ik geen notie van het honorarium van de twalet juffrouw. Ik begon met een peseta. Toen ik opkeek merkte ik dat het de prijs was (4½ cent). 't Deed me aan Stendhal denken die in Duitsland de koetsier van zijn rijtuig met kleingeld voldeed. Munt na munt. Zodra de man ging lachen, nam ie de laatste terug.
Woensdagmorgen ben ik met de trein van 08.10 uit 's-G. vertrokken. Om 06.45 had ik
| |
| |
me laten wekken. Het is dan al licht ter plaatse. Ik zei erbij dat het zeer belangrijk was, omdat ik de trein naar Parijs moest hebben. De bediende noteerde tijdstip plus waarschuwing. Om 10 voor 8 werd ik wakker. Meteen razend. Binnen 10 minuten stond ik gepakt aan de balie. Niemand te zien buiten de ontbijtkauwende gasten. Ik floot onhebbelijk. De eigenaar kwam aanzetten. Rondkijkend en de gasten vragend of ze ‘die vogel’ ook hadden gehoord. ‘Om kwart voor zeven zou ik worden gewekt,’ zei ik, meer niet. Hij wist van niets. De bediende zou pas om elf uur komen. Hij droeg geen verantwoordelijkheid voor wat z'n personeel deed. 't Was meteen oorlog. Ik zei dat het allemaal geen probleem was en dat ik alleen de hotelprijs zou korten met een bedrag voor het niet genuttigde ontbijt. ‘Dat zullen we nog wel eens zien, meneer.’ De ontbijters hoopten op een gevecht. Terwijl ik m'n portemonnee opdiepte zei ik dat ie dan maar geen debiel in dienst moest nemen. Of ik hem een ander kon leveren. Ik zei dat ik niet verder kon gaan dan de logiesprijs minus het ontbijt. Dienovereenkomstig betaalde ik. Hij schreeuwde me z'n verwensingen na als een laatste groet namens 't vaderland. In de trein laadde ik de dagboeken van de laatste 7 jaren in een plunjezak, die ik sloot met een vers slot. De laatste week heb ik ze steeds bij me gedragen. Bang er iets van kwijt te raken. Ik gaf de zak in bewaring in 's-G. en stuurde het reçu in een aangetekende brief naar Z., met het dringende verzoek de zak op te halen en op een plaats te bewaren waar diefstal is uitgesloten. En hem in geval van brand, voor al het andere, in veiligheid te brengen. Ongeacht het gevaar voor eigen leven. Mocht me in Afrika iets overkomen dan mag er pas na de dood van alle betrokkenen iets uit worden bekend gemaakt.
|
|