| |
| |
| |
J.D.P. Warners en H.C.D. de Wit De bibliotheek van Sint-Victor
Verzonnen boektitels om auteurs, feiten, idee- en of situaties te becritiseren zijn niet schaars maar Rabelais' catalogus van Sint-Victor is, in kwaliteit of in cultuurhistorische betekenis, nooit overtroffen of zelfs benaderd. In deze speelse, maar eigenlijk vinnige aanval op de formalistische, automatische redeneermethoden, die sedert de Middeleeuwen in talrijke kerkelijke en wereldlijke instellingen meer en meer het christelijke leven en denken beheersten (scholastiek), hoont R. tegelijkertijd de bekrompen, fanatieke en wrede kettervervolgers. Hij hekelt machtsmisbruik en kerkterreur, smaalt op schijnheiligheid, attakeert Paus en clerus en de bedorven monnikenmaatschappij. Vergeleken met de bitterheid die zijn sarkasmen over de martelingen en moorden bedreven door de inquisiteurs kenmerkt, is zijn scherts over de heelkunst van enige collega's goedmoedig.
Rabelais neemt auteurs uit een ver verleden even scherp op de korrel als de korypheeën van zijn tijd want hoezeer hij zich ook betrokken toont bij recente voorvallen en de maatschappij waarin hij leeft: de mentaliteit van de mens aller tijden, de woorden en de daden der mensen, toetst hij aan zijn ethiek.
De catalogus is een getuigenis van een ongemeen begaafd schrijver, een geestig en dapper man, die zonder voorbehoud positie heeft gekozen: vrij denkend en oordelend op grond van het evangelie (volgens Paulus), gelovend in betamelijk gedrag tussen mensen, tolerant maar onverbiddelijk, bewegelijk maar onverzettelijk, lachend maar somber en bitter. R. is wel in fel verzet tegen de moorddadige Kerk, en diep begaan met de slachtoffers maar God blijft de Goede Herder.
Omdat zoveel titels in de catalogus van Sint-Victor gedachten, gevoelens en standpunten te kennen geven, die verbazend goed passen bij wat nu onze samenleving beweegt, meenden wij dat onze vertaling en toelichting dan ook nu maar moesten verschijnen, vooruitlopend op onze nieuwe Nederlandse uitgave van Rabelais' boeken.
Wel zullen de meesten zich de lezing van de aantekeningen bij de titels moeten getroosten want na ruim 400 jaar (de hier gegeven Catalogus dateert van 1542) is de kennis van de toenmalige gebeurtenissen en de literatuur waar R. zijn manifest op bouwt, verdwenen en om bij benadering de bron en vorm te begrijpen, is meestal de informatie die we toevoegden, noodzakelijk. Intussen zijn Rabelais' toespelingen of mikpunten soms zo onzeker geworden, dat de zin van enige titels zich nog slechts laat raden. Actualiteiten, of bv. het gedrag of uiterlijk van notabelen in Parijs, omstreeks 1530, zijn vergeten.
De abdij van Sint-Victor dateert uit de middeleeuwen (1108); tijdens de tweede abt, Hugo van Sint-Victor (ca. 1096-1141) werd hij een centrum van studie en cultuur. In de 13e eeuw nam de Universiteit van Parijs de onderwijstaak van Sint-Victor over. De kloosterscholen werden gesloten maar de boetelingen van de Universiteit werden er heen verwezen en vonden er een onderkomen. De scholastische theologie bleef er ten volle gehandhaafd.
| |
| |
De als een burcht gebouwde Sint-Victor-abdij lag buiten de Parijse stadsmuur. De bibliotheek was aan het eind van de 15e eeuw de grootste en belangrijkste van Frankrijk. Hij bestond uit minstens 1500 titels; de boeken werden (na de herbouw van de benedictijner priorij in 1181) in een eigen vertrek bewaard. Tijdens de regering van Frans 1 (1515-1547) kreeg het publiek vrij toegang. Studenten (Pantagruel) en anderen (hoogstwaarschijnlijk Erasmus (ca. 1496) en Rabelais (ca. 1528)) bezochten en gebruikten de boekerij. Hoewel de meeste boeken (of geschriften) in de leeszaal aan de ketting lagen (sedert 1508) verdwenen vele. Andere gingen louter door het gebruik of door gebrek aan begrip te gronde. Was een stuk papier of perkament nodig, bv. om reparaties of bindwerk te verrichten, dan sneed of knipte men onbekommerd andere boeken of manuscripten in stukken. De verliezen ontstonden, zegt een 16e eeuwse aantekening bondig: ‘vi et furto’ (door geweldpleging en dieverij). De abdij stond op de plek van de latere Halle aux vins. In 1651 loopt het water de bibliotheek, die op de begane grond was, tijdens een overstroming binnen en opnieuw gaan zeldzame werken voorgoed verloren en ontstaat onherstelbare schade.
Men brengt de have een étage hoger. In de eeuwen daarna groeit de bibliotheek van, Sint-Victor voorspoedig door belangrijke legaten. Drie maal per week is (in de 17e eeuw) de boekerij voor het publiek geopend, terwijl de andere grote bibliotheken van Parijs slechts ‘par faveur’ toegang verlenen.
In de Franse revolutie gaat de bibliotheek te gronde. De laatste bibliothecaris, F.-V. Mulot, was lid van de Assemblée Nationale, maar waagde het niet zijn mond open te doen om de weergaloze schatten waar hij verantwoordelijk voor was, te verdedigen. Een deel verdween, een ander gedeelte kwam in het Dépôt Central terecht, de manuscripten gingen naar de Bibliothèque nationale van de République. Weer een ander gedeelte werd aan de Bibliothèque de l'Arsénal toegevoegd (waar Lacroix in 1855 conservator van werd, zie verder).
Dat R. de Sint-Victor bibliotheek als façade voor een gefingeerde catalogus uitzocht, lag dus om meer dan één reden (scholastiek, landelijke betekenis) voor de hand. Van enige werkelijk aanwezige boeken neemt hij de titel en wijzigt die; andere titels zijn bedenksels. De relatie van zijn opsomming met de toen bestaande bibliotheek is dan ook incidenteel. Plattard definieert: ‘De Catalogus is in wezen een parodie op de titels van theologische of moralistische boeken die toentertijd “en vogue” waren.’ Natuurlijk waren zulke boeken in Sint-Victor goed vertegenwoordigd. Maar Rabelais' catalogus is veel meer dan een parodie. Naar verhouding met de hoeveelheid literatuur over het overige werk van R. heeft de Catalogus maar weinig commentaar uitgelokt. Talrijke hoog amusante en goeddeels onjuiste aantekeningen vergezellen de R.-vertaling door Sir Thomas Urquhart (1653, Gargantua en Pantagruel, heruitgegeven door P.A. Motteux in 1693-'94). Het meest uitvoerige commentaar op de Catalogus (catalogue de la Bibliothèque de l'Abbaye de Saint-Victor au seizième siècle rédigé par François Rabelais, commenté par le Bibliophile Jacob, 1862) poogt voor elk item van Rabelais' lijst een basis in Sint-Victor te vinden. Vanzelfsprekend gelukte dit bij lange na niet - alleen al omdat dit Rabelais' uitgangspunt niet was - maar Jacobs boek blijft boeien vanwege de schat aan, overigens wel eens onjuiste, informatie.
Le Bibliophile Jacob is een pennaam van Paul Lacroix, veelzijdig en erudiet auteur van dozijnen werken op historisch en literair terrein, die in 1855 de Bibliothèque de l'Arsenal onder zijn hoede kreeg.
Ofschoon hier en daar nog incidentele opmerkingen over Rabelais' catalogus te vinden zijn, ontbreken toch studies met reikwijdte over de betekenis van zijn lijst, zijn feitelijke inhoud, zijn verduidelijking van het gevoel en denken van de 16e eeuwse franse renaissance-humanisten en over de inlichtingen die hij geeft over
| |
| |
Rabelais' boekenkennis. Zo bleek ons dat R. vertrouwd geweest moet zijn met de Epistolae obscurorum virorum (zie aantekeningen 21, 24, 80, 95, 98, 104, 118), die zijn denken en schrijven meer kunnen hebben beïnvloed dan tot dusverre aan het licht gekomen is. Ook zouden de aanwas en de besnoeiingen die R. in zijn catalogus in de loop der jaren aanbracht, nadere studie verdienen.
Pantagruel komt naar Parijs om zijn studie voort te zetten, die hem aan vele andere universiteiten niet bevredigd had. Te voren bezocht hij Poitiers (hoofdstuk v) met ‘veel profijt’. Waar dat profijt nu uit bestond vermeldt R. niet, wel dat hij daar ter plaatse zorgt voor rustiek vermaak van de studenten. Daarna gaat hij naar Bordeaux. Hij vindt er dokwerkers, die op de kade klaverjassen. In Bordeaux waren faculteiten der theologie, letteren, rechten en medicijnen, het worde volledigheidshalve vermeld. In Toulouse, zegt zijn biograaf, leerde hij uitmuntend dansen en schermen, maar hij reisde verder toen hij zag dat zij hun professoren ‘springlevend lieten bakken als bokkingen’. Dat zinspeelt op Jean de Caturce, die in juni 1532 wegens ketterse uitlatingen tot groot verdriet van de studenten op de Place Saint-Etienne levend verbrand werd. Herhaaldelijk stelt R. zich scherp te weer tegen deze barbaarsheden in de titels van de catalogus van Sint-Victor. Pantagruel komt in Montpellier waar hij een ‘vrolijk gezelschap’ aantrof (het staat vast dat R. deelnam aan het studententoneel aldaar) en medicijnen wilde gaan studeren, maar het niet doet omdat ‘de dokters naar lavementen stonken als oude duivels’, opnieuw sluit de catalogus hier op aan (aant. 112, 114). Rechten studeren te Montpellier was evenmin aantrekkelijk: niets dan ‘wettenpluizers, te weten drie kletskoppen en een luizebos’. Dan naar Avignon, maar daar hield men zich vooral met de liefde bezig, daarna Valence, maar er was weinig te doen en geweldpleging of straatschenderijen waren de orde van de dag. In Angers vindt hij het heerlijk - al wordt geen reden daarvoor genoemd - maar de pest breekt uit en hij verhuist naar Bourges, waar hij lang aan de faculteit der rechten studeert en veel opdoet, maar het wezen van de rechtenstudie wordt door het ‘borduursel’ bedorven (zie aant. 33, 44, 49). Tenslotte gaat hij
naar Orléans, waar hij zich met het balspel (in tweeërlei betekenis) bezig houdt en de boekenstudie vermijdt op raad van een hoogleraar om geen oogziekte door te veel lezen op te lopen.
Een ontmoeting met een Limogiër (hoofdstuk vi) volgt, waarin Pantagruel zijn voorkeur voor het frans boven alle andere talen aantoont. Pantagruel gaat dan eindelijk naar Parijs (hoofdstuk vii) en Sint-Victor.
Inhoud, karakter en achtergronden van de Catalogus namen wij in beschouwing. Maar tot de omlijsting (en het nader begrijpen) van Sint-Victor behoort nog de slotzin van hoofdstuk viii, dat de welbekende ‘brief’ van Gargantua aan Pantagruel bevat. Deze slotzin schildert de hernieuwde aanpak van zijn studie als volgt: ‘...zodat u, als u hem zag studeren en vorderen gezegd zou hebben, dat zijn geest tussen de boeken zich gedroeg als vuur in dor struikgewas, zo onvermoeibaar liet hij het knetteren.’ Het vuur van zijn geest, van zijn nieuwe en bevrijde denken, verbrandt glossen, commentaren, façaden, omhaal, epigonismen, dood weten, bijgeloof, loze praal, haat, onverdraagzaamheid, bekrompenheid, hebzucht, schijnheiligheid, als dor hout, zoals de werkelijk aanwezige boeken in Sint-Victor wat hun inhoud aangaat zouden verdienen. In de as sissen en fonkelen de tegentitels die R. voorstelt. Zijn Catalogus geeft kleur aan Pantagruels wezenstrekken, zijn aard. Een man van formaat en inzicht, groot in wijsheid, in medemenselijkheid en geloof, geen kamergeleerde maar met begrip en eerbied voor ware kennis en kunde, een man van de praktijk, die de werkelijkheid der mensenmaatschappij ziet, beleeft, geniet, aanvaardt en hervormt, in handel en wandel bewonderenswaardig en inspirerend, en een minnaar van ham en wijn, een rechtschapen, blijmoedige reus.
| |
| |
De Catalogus van Sint-Victor verscheen in eerste versie in de Pantagruel-editie van 1532 (de oudst bekende) met 43 titels. In de edities van 1533 worden enige titels toegevoegd en in 1534 bevat de catalogus 125 titels. In 1538 zijn er 133 titels en in 1542 (de laatste editie die R. zelf redigeerde; onze vertaling) bestaat de Catalogus uit 139 titels.
R. paart de titels meestal: twee opvolgende titels zijn dikwijls elkaars pendant, soms ook hebben titels op grotere afstand een relatie. Dit streven naar evenwicht past ongedwongen in de structuur van renaissancistisch denken. Het spel van stem en tegenstem is gekoppeld aan de tolerantie en de twijfel die de 16e eeuwse humanist eigen zijn. Een onverwacht voordeel van deze opbouw is, dat in enige gevallen waarin de titelwoorden niet bekend zijn (alléén door R. gebruikt, of door hem gemaakt), of meer dan één betekenis kunnen hebben, met enige waarschijnlijkheid begrepen mogen worden door correlatie met de bijbehorende titel (die wèl doorzichtig is). Tevens is de Catalogus een keten van verbonden titels, samenhangend door assonantie van woorden, ritme van frasen, en door de inhoud, in materiële of spirituele zin. Karakteristiek zijn de verwerping van formele, oppervlakkige, gangbare geleerdigheid, schoolse weterij, kennisparade en feitenkraam, van alle schijn, en het pleidooi voor begrip en erkenning der christelijke evangelische geloofsbeginselen en ethiek.
Naarmate de ware inhoud van de Catalogus meer en meer duidelijk wordt, groeit naast de bewondering voor de kracht en de gang van Rabelais' musische taal ontzag voor zijn moed. Om zo onvervaard partij te kiezen voor de vervolgden, de misdeelden en het simpele evangelie en tegen de machthebbers, de onbarmhartige rechters, de omkoopbare advocatuur, de bedriegelijke, uitvretende monniken, om herhaaldelijk en zo venijnig te getuigen van afkeer voor de kettervervolging, zo honend te schrijven over de theologen en de praktijken der machtige Kerk, Paus en kardinalen, moet een 16e-eeuwer in de decennia van meedogenloze moord op anders-gelovigen uitzonderlijk dapper zijn geweest.
Rabelais' Catalogus is een belijdenis van een christen-humanist, van zijn geloof aan menselijkheid, verdraagzaamheid, vrijheid en betamelijkheid, een betoog dat ontroert en inspireert, vandaag niet anders dan bijna vierhonderdvijftig jaar geleden. De Catalogus is allerminst die van de Bibliotheek van Sint-Victor, het is de Catalogus van een boekerij die bij de hoofdingang van Thelème zou kunnen staan. Het is onmogelijk alle woordspelingen en nuanceringen in de Franse tekst naar het Nederlands over te brengen. Ten dele ontsnappen zij ons (de huidige Franse lezer al evenzeer) omdat de contacten tussen lezer en 16e eeuwse woorden of uitdrukkingen sindsdien gewijzigd of verloren gegaan zijn, ten dele omdat taal- en en idioom-verschillen tussen Frans en Nederlands dit beletten. Onze gewoonte getrouw hebben wij allereerst getracht de tekst zo precies mogelijk te volgen en daarbij de bedoeling van de auteur zo gaaf als mogelijk in het Nederlands weer te geven, de moedertekst dus geen geweld aan te doen. De magie van Rabelais' taalgebruik en ritmen hebben wij in onze vertaling lang niet kunnen benaderen hoe wij ook probeerden die te behouden. Door hardop en herhaaldelijk lezen, in de goede 16e eeuwse traditie, ontstaat het meeste leesplezier.
Nu volgt de vertaling van hoofdstuk vii uit Pantagruel, terwijl tenslotte aantekeningen (die tevens de oorspronkelijke boektitels bevatten) het onontbeerlijke feitenmateriaal aanbieden.
| |
VII
Hoe Pantagruel naar Parijs ging, en over fraaie boeken in de boekerij van Sint-Victor
1. |
Nadat Pantagruel in het land van Aurelius uitmuntend gestudeerd had, besloot hij de grote universiteit van Parijs te gaan bezoeken. Maar voor hij vertrok, vernam hij dat een zware en kolossale torenklok bij |
| |
| |
2. |
de kerk van Saint-Aignan, in het Aureliaanse land, begraven lag, al tweehonderd veertien jaar, want hij was zo zwaar dat geen aanpak, hoe ook, hem zelfs maar boven de grond vermocht te halen, ofschoon |
3,4 |
al de toestellen die Vitruvius in De Architectura, Albertus in de Re edificatoria, |
5/8. |
Euclides, Theon, Archimedes, en Hero in de Ingeniis beschreven, geprobeerd waren, want alle hadden gefaald. Daarom gaf hij gaarne gehoor aan het nederig verzoek van de burgers en poorters van genoemde stad en besloot hij de klok naar de klokketoren waar hij voor bestemd was, te dragen.
Werkelijk kwam hij naar de plek waar de klok lag en tilde hem uit de grond, met de kleine vinger, even gemakkelijk als u het een valkeschelletje zou doen. En Pantagruel wilde, alvorens hem naar de toren te dragen, een muzikale wandeling door de stad maken en hem in alle straten laten klinken terwijl hij hem in zijn hand hield, hetgeen iedereen van harte opvrolijkte, maar dit bracht een heel groot ongerief teweeg, want terwijl hij de klok zo ronddroeg en hem in de straten liet |
9. |
klinken, verschaalde en bedierf alle goede wijn van Orléans. Dat werden de mensen de volgende avond pas gewaar, want iedereen bemerkte dat hij zo'n droge keel kreeg door het drinken van die verschaalde wijn dat ze niets anders meer deden dan witte vlokken spuwen, net Malteser |
10. |
katoen, terwijl zij zeiden: ‘We hebben het Pantagruel, en hebben een gezouten strot.’
Dat afgedaan ging hij naar Parijs met zijn volgelingen en bij zijn aankomst liep iedereeen uit om hem te zien: u weet immers best dat het volk van Parijs van nature tiereliere is, in majeur en mineur, en ze bekeken hem stom verwonderd en niet zonder grote vrees dat hij het Paleis zou weg slepen naar een of ander niemandsland, zoals zijn vader de luiklokken van Notre Dame had meegenomen om aan het halster van zijn merrie te hangen. En, na een poosje, toen hij daar woonde en bijzonder goed in alle zeven vrije kun- |
11. |
sten gestudeerd had, zei hij dat het een goede stad was om te leven, maar niet |
12. |
om te sterven, want de straatslijpers van Sint-Innocentius warmden zich het gat met de botten van de doden. En hij vond |
13. |
de boekerij van Sint-Victor meer dan prachtig, met name enige boeken die hij er vond, waarvan de Catalogus hier volgt, en vooreerst: |
|
14. |
Sjees van Zaligheid. |
15. |
Buidel van het Recht. |
16. |
Pantoffel der Decreten. |
17. |
Granaatappel der Zonden.
Het Peloton der Theologie. |
18. |
De Plumeau der Predikers, gebundeld door Tirelupijn. |
19. |
De Slurf der Geloofshelden. |
20. |
De Hasjebas der Bisschoppen. |
21. |
Marmotretus, van de Bavianen met en Apen zonder staart, versierd door Oorbel. |
22. |
Decreet van de Universiteit van Parijs betreffende de blote bloesjes der Juffertjes van Plezier. |
23. |
Sinte Gertruide verschenen bij de bevalling van een Non van Poissy. |
24. |
De Kunst in Gezelschap keurig een Poepje te laten, door Meester Oortwijn. |
25. |
De Mosterdpot der Boetvaardigheid. |
26. |
De Kousbroek, alias Laplaarzen, der Duldzaamheid. |
27. |
Mierehoop der Sorbonneten. |
28. |
Het Nuttigen van Bouillons mitsgaders het ware slurpen, door Silvester Kunstgebed, dominikaan. |
29. |
Hannes voor het Hof. |
30. |
De Weitas der Notarissen. |
31. |
Knikkerzak des Huwelijks. |
32. |
Het Kuiltje van Nader Inzien. |
33. |
Het Heen en Terug der Rechten. |
34. |
De Kittelaar des Wijns. |
35. |
De Priem der Kaas. |
| |
| |
36. |
Gatwiskunde voor het Hoger Onderwijs. |
37. |
Taartebakker, Over de Kunst van het Kakken.
De Taptoe van Rome. |
38. |
Bricot, Over het Onderscheid van Soepen.
Het Kontje van Discipline.
Het Slofje van de Deemoed.
De Penspot van Milde Overpeinzing.
De Soeppan der Edelmoedigheid.
De Enterhaken der Biechtvaders. |
39. |
De Snijkoek der Pastoors.
Hoe Spekjes bros te bakken, in drie boeken, door de weleerwaarde Pater, |
40. |
frater Lubijn, Provinciaal van Babbelonië. |
41. |
Pasquillus, marmeren doctor, Hoe Geitebout met Kardoen tijdens de vasten te smikkelen, door de Kerk verboden. Een, twee, drie, kruis of munt?, een vroom spel voor zes personen, gespeeld |
42. |
door de paters van Sinte Kiekeboe. |
43. |
De pelgrimsbril voor Romegangers. |
44. |
Major, Over de Worstenstopperij.
De Zakpijp der Prelaten. |
45. |
Beda, de hoogheerlijkheid der Pensen. |
46. |
Weeklacht der Advocaten over de Hervorming der Proceskosten. |
47. |
Het Kladboekje der Procureurs. |
48. |
Erwten met Spek en Commentaar.
De Roomsoes van de Aflaten. |
49. |
Maître Pillot Racquedenarius, Hoogvermaard Doctor in de beide Rechtswetenschappen, de Accursius Commentaren, hernieuwd en alleruitvoerigst toegelicht voor schemeruurtjes, en bijgepleisterd met kruisbessemoes. |
50. |
Krijgskunstjes van de Landstormer uit Bagnolet. |
51. |
Frans Zandhaas, Handleiding voor den Militaar, met de prentjes van Tevot. Van het Gebruik en het Voordeel zo Hengsten als Merries gelijkelijk te |
52. |
villen, beschreven door onze Meesterslager van Moerkerken.
De Kalfskop der Dorpskapelanen. |
53. |
Onze Zeergeleerde Magister Vettenwanstvanlabbekakkel. De mosterd na de maal- |
| |
| |
|
tijd te serveren, van kanttekeningen voorzien door Maître Vaurrillon. |
54. |
De Kerkezakduit van de Officiaal. Het allersubtielst uitgesponnen Vraagstuk: Of een in de ruimte rondgonzende Chimera bijkomstigheden slikken kan? Waarover door het Concilie van Konstanz |
55. |
tien volle weken gedisputeerd werd.
De Geeuwhonger der Advocaten. |
56. |
De dunne Kots van Schots. |
57. |
De Krullebol der Kardinalen.
Waar men al geen Bal van ziet, elf maal tien balladen door Magister |
58. |
Lubberd van Rozewater.
Door dezelfde. Over het plaatsbepalen in de haren der monnekens en nonnekens |
59. |
drie boeken, met commentaren van Magister Abramosterdhaler. |
60. |
Hoe Antonius de Leyva de Braziliaanse Kontreien binnentrok.
Marforio, Studiehoofd te Rome zetelend, Hoe men muilezels van kardinalen |
61. |
roskammen en opwrijven moet.
Pleitrede van Dezelfde tegen een Iegelijk die zegt dat de Muil van de |
62. |
Paus de Getijden meekleppert.
Voorspelling, met de aanhef ‘Vanwege Silvius Klootzak’, een snurkerij |
63. |
door onze Magister Holledroom. Bisschop Boedarijn. Over de Room der Aflaatmelkerij. Negen novenen, met |
64. |
pauselijke Keur voor drie jaren en daarmee uit. |
65. |
De Koude Kak der Maagden. |
66. |
De Kale Kont der Weduwen. |
67. |
Het Rochelen der Monniken. |
68. |
De Avemarispingen der Paters Celestijnen. |
69. |
De Duiteknip der Tolgaarders ofwel de Zak der Bedelbroeders. |
70. |
De Klappertand der Schelmen. |
71. |
Het Rattehol der Theologen. |
72. |
De Muil der Magisters van Vrije Kunsten. |
73. |
De Koksmaatjes van Olcam, met Kuifschering.
Onze Magister Sauskluts. De Kerkelijke |
| |
| |
|
Getijden minutieus gezift in veertig |
74. |
boeken. |
75. |
Het Kontgresgebouw der Broederschappen, auteur onbekend. |
76. |
Het Stortgat der Kloostercollectanten.
De Zweetlucht der Spanjolen, supermagistralenderwijs bewierookt door Fra |
77. |
Inigo. |
78. |
Het Wormpoeder der Bleekscheten. |
79. |
Het plooien der Italiaanse betrekkingen, door Magister Strijkijzer. |
80. |
R. Lullius. De Buitelingen der Beginselen. De Vagijnehof der Effen Smoelen, voor beiderlei kunne beschreven door |
81. |
Ketterkeurmeester Jacob Hochstraten. Hetenbal, over de kroegen der candidaten en doctoren der godgeleerdheid |
82. |
8 boeken van het hoogste gehalte. De Broekhoestbuien van de Bullenbewaarders, Kopiëerders, Scribenten, Re- |
83. |
censenten, Referendarissen en Secretarissen, de pot vol geblazen door Regis. |
84. |
Eeuwigdurende Almanak voor de Jichtigen en Syphilislijders. |
85. |
Manieren om ovens te poetsen. Door Magister Eck. |
86. |
Het Vinketouw der Zieleherders. |
87. |
Geneugten van het Kloosterleven.
Slobber voor Hemelgeitjes. |
88. |
Kroniek der Franciskanen met dubbele bodem.
De Geldhonger der Huurlingen.
Het Klatergoud der Kerkrechters.
Het Penningske der Bankiers.
Sorbonbons der Redemeesters.
Tegenechternadertochergensdichterbijenachteronderbovenrondomoverwegingen |
89. |
der Schijtlaarzen.
De Tredmolen der Rijmedraaiers. |
90. |
De Blaasbalg der Alchimisten.
De Mikmak der Bedelmonniken, uit de titatoverdoos van broeder Klemvast.
De Valkuilen der Godsvrucht.
De Klepel der Beiaardiers.
Het Steuntje des Ouderdoms.
De Haverzak van de Adel. |
91. |
De Rozekrans van de Aap.
De Duimschroeven der Devotie. |
92. |
De Stoofpan van Quatertemper. |
93. |
De Vijzel der Staatkunde.
De Vliegebaard der Heremieten.
De Puntmuts der Boetelingen.
Klitskletsklander door Pater Billekoek. |
94. |
Zwarenzak, Over het Gedrag en de Doelmatigheid der Onderbroeken. |
95. |
Zedepreken over de Sorbonniele doctorshoed, door Maître Lupoldus. |
96. |
De Leeftocht der Pelgrims. |
97. |
De Snuifjes der Pimpelende Bisschoppen. |
98. |
Trammelant der Keulse Godgeleerden tegen Reuchlin.
De Bimbam der Dames.
De Klepbroek der Vrijschijters. |
99. |
De Draaikont der Ballejongens, door Broeder Sodebillum. |
100. |
De Turftrappers van Jan Koerage. |
101. |
De Poppekast der Bietebauwen en Kwelduivels. |
102. |
Gerson, Over de afzetbaarheid van de Paus door de Kerk.
De Slee der Regenten en Gegradueerden.
Jochem Bierenbroodspot, zo maar een boekske over de schrikkelikkigheid |
103. |
van de Banvloeken. |
104. |
Methodiek om Duivels en Duivelinnen op te roepen, door Magister Uilewiek. |
105. |
De Hutspot der Bidbroeders. |
106. |
Het Hopsakee der Ketters. |
107. |
Het Briesen van Gajetanus.
Zeversnoet, Cherubijns doctor, Over de herkomst van de fluwelen katteklauw |
108. |
en het baltsen der draaihalzen. Zeven boeken.
Negenenzestig beduimelde gebedenboeken van de bovenste plank. |
109. |
De Op- en Omvang van de vijf bedelorden.
De Pelslooierij der Tirelupijnen, gerookt met de bottesplinters uit de |
110. |
lakleerleuterzagerij van de Summa Angelica. |
| |
| |
|
De Matras der Gewetensbezwaren.
De Vetbuik der Presidenten.
De Ezelslulligheid der Abten. |
111. |
Sutor, tegen elkeen die hem Lorredraaier zou noemen, en tevens dat de Kerk Lorredraaiers niet veroordeelt. |
112. |
Medisch Kakatorium. |
113. |
De Heksebezem der Astrologie. |
114. |
Het Schootsveld der Lavementen door SC.
De Blaaspoep der Apothekers. |
115. |
De Kussekont der Chirurgie. |
116. |
Justinianus, Over het ontmaskeren van Schijnheiligen.
Artsenijkastje des gemoeds. |
117. |
Merlinus Coccaius, Over het Vaderland der Duivels. |
|
|
Waarvan enige al gedrukt zijn en andere ter perse, in de nobele |
118. |
stad Tübingen. |
| |
Aantekeningen
1. Aurelius. Latinizering van Orléans.
2. Saint-Aignan. Een kerk ten Z.O. van Orléans. Denkelijk een toespeling op een mislukte klokhanging.
3. Vitruvius. Romeins architekt (1e eeuw v. Chr.). Zijn De Architectura libri decem verscheen 11 v. Chr., in druk 1486.
4. Albertus. Florentijns bouwmeester. Publiceerde de Re Edificatoria (1485).
5. Euclides (Eukleidos). Grieks wiskundige (3e eeuw v. Chr.). Schreef Stoicheia (13 boeken), grondslag voor de westerse elementaire wiskunde.
6. Theon. Er is een 2e en een 4e-eeuwse Theon, wiskundigen.
7. Archimedes (3e eeuw v. Chr.). Ontwierp oorlogsmachines bij het beleg van Syrakuse.
8. Hero. Een Hero uit de 1e eeuw v. Chr. schreef over hefbomen en automaten. Hero de Jongere (± 7e eeuw), Grieks wiskundige, schreef over oorlogstuig.
9. Wijn. R. hield van wijn uit Orléans, waar wijntransporten gecontroleerd werden.
10. Malteser katoen. N. Afrikaanse katoen (zaadpluis van Gossypium herbaceum) kwam naar Malta, de doorvoerhaven.
11. Vrije kunsten. Er waren 7 disciplines in de Middeleeuwen, de z.g. artes liberales. Zij werden alle te Parijs beoefend en onderwezen (trivium: grammatica, retorica, logica; quadrivium: rekenkunde, sterrekunde, meetkunde, muziek).
12. Sint-Innocentius. Een der oudste begraafplaatsen van Parijs was S.-I., dicht bij de Hallen, tussen de latere rue de la Lingerie, de la Ferronnerie, en des Innocents. Er werden zoveel doden begraven, dat de skeletten meermalen opgedolven moesten worden om plaats te maken. De beenderen lagen te drogen in overdekte galerijen, 80 gewelfbogen lang. Deze waren sinds de 15e eeuw een gaarne bezochte plek om te flaneren en er was een drukke nering (linnengoed, boeken enz.). In 1786 werden de galerijen afgebroken. De knekelhopen werden door de voorbijgangers met belangstelling bezichtigd, een genoegen dat bijv. nog heden ten dage hier en daar in Spanje en Portugal beschikbaar is. Vermoedelijk huisden bedelaars en daklozen op de hopen beenderen. Het kapittel van Saint-Germain klaagt in de 16e eeuw over de berooiden die daar verblijf houden, die vuil, ziekten en besmetting met zich meebrengen en zich op alle manieren misdragen.
13. Sint-Victor. In het begin der 12e eeuw werd een dochter van de Augustijner Sint-Victor abdij te Marseille, een priorij vlak bij Parijs, vergroot tot de Benedictijner abdij: Sint-Victor.
14. Bigua Salutis. In 1498 verscheen te Hagenau Sermones dominicales perutiles a quodam Fratre Hungaro ordinis minorum de Observantia in Conventu Pesthiensi comportati, Biga salutis intitulati. Dit, en dergelijk, werk werd veel gelezen en meermalen herdrukt. De biga salutis was een door 2 paarden getrokken wagen, die door de kracht der gebeden naar de hemel vloog, de bidder erin.
| |
| |
15. Bragueta Juris. De ‘braguette’ was de buidel, de ‘voorzak’ aan de kousbroek, die bijv. met gespen versierd en bijv. met riempjes gesloten werd; R. verlatijnst ‘braguette’ als ‘bragueta’, op dezelfde manier als ‘biga’ (zie 14) en legt hiermee nadruk op het verband met de voorafgaande titel. In de 15e eeuwse literatuur komt de grap om het Recht(e) te vergelijken met de mast of paal (zie 14), met wat ‘recht’ in de broekbuidel kan staan, meermalen voor.
De titel kan ook nog een uitval zijn naar Pierre de Braque, auteur van Compendium breve juris canonici, een verhandeling over de Decreten (die R. herhaaldelijk bespot) in msc. aanwezig in de oude bibliotheek van Sint-Victor. Vorm en functie van de broekbuidel leiden naar 16.
16. Pantofla Decretorum. Het kerkrecht werd op basis van de zg. Decreten of Decretalen, door Concilies en Vaticaan uitgegeven, onderwezen. R. doelt op de pantoffel van de Paus - de voetkus der pelgrims te Rome was een van zijn favoriete onderwerpen van spotternij - en tevens op de hoes die om kerkboeken geschoven werd (als een pantoffel aan een voet), of als een schil om een vrucht (zie 17).
17. Malogranatum Vitiorum. In 1487 verscheen Dialogus dictus Malogranatum, door een Cistercienser abt in Bohemen, die Gallus genoemd wordt en die alle mogelijke christelijke deugden en ondeugden uitvoerig bespreekt, met als zinnebeeld de granaatappel.
18. Le Vistempenard des Prescheurs, composé par Turelupin. R. is de enige auteur die het woord ‘vistempenard’ gebruikt en er is veel naar de betekenis geraden. Sandfort vertaalt ‘ragebol’, misschien zou ‘plumeau’ beter zijn. Waarschijnlijk is ‘vist’ (vît) een toespeling op ‘penis’; in oud-frans betekent het woord ook ‘paal’ of ‘staak’.
Tirelupin (Turelupin) stamt van de secte der Tirelupijnen, naakt lopers, ketters, die ca. 1370 in Parijs veel aanstoot gaven (zie 110).
19. Le Couillebarine des Preux. De titel kan zinspelen op enige boektitels, bv. Les neuf Preux enz., dat van 1487-1507 in allerlei variaties verscheen. Couillebarine komt alleen bij R. voor en wijst op ‘barrus’ (barus) - olifant en op couille = balzak, kloot. De ‘preux’ (legendarische helden) stonden als uitzonderlijk daadkrachtig bekend, zowel op het slagveld als in bed. Met ‘preux’ worden hier wel geloofshelden bedoeld (zie omringende titels).
20. Les Hanebanes des Evesques. Hanebane houdt verband met het Engelse ‘henbane’ = bilzekruid (Hyoscyamus niger); de rook ingeademd of de plant gegeten, veroorzaakt bedwelming en stuurloosheid en laat de gebruiker wartaal uitslaan.
21. Marmotretus, de Baboinis en Cingis, cum commente d'Orbellis. Augustinus maakte het woord ‘mammothreptus’, d.w.z. ‘te langdurig door een min gezoogd’. R. verbasterde het woord en krijgt dan een woordspeling met ‘marmot’, een aap met lange staart. Met d'Orbellis wordt Nicolas des Orbeaux, een franciskaan, die omstreeks het eind van de 15e eeuw in Poitiers leraarde en diverse commentaren schreef, bedoeld. R. hekelt herhaaldelijk commentaren en commentaarschrijvers.
22. Decretum Universitatis Parisiensis super gorgiasitate Muliercularum ad placitum. In de 14e eeuw verbood de provoost van Parijs vrouwen van lichte zeden het dragen van allerlei opsmuk, een enige malen opnieuw uitgevaardigd verbod, dat niet gehoorzaamd werd. Zondaressen moesten een boete betalen en de strikken en kwikken werden openbaar geveild ten bate van de stad Parijs. De woordspeling schuilt in ‘gorgias’ (gr.: opschik), en ‘gorge’ (fr.: boezem).
23. L'apparation de saincte Geltrude à une Nonnain de Poissy estant en mal d'enfant. Sinds de 13e eeuw stond een klooster der Dominicanessen in Poissy, niet ver van Versailles. De bewoonsters hadden de belangstelling van het Hof vooral omdat zij het met de kloosterregels niet nauw namen.
24. Ars honeste pettandi in societate, per M. Ortuinum. Een uitval naar Oortwijn de Graës, een in Deventer opgeleide, Keulse theoloog,
| |
| |
voor de geletterde wereld Magister Ortuinus Gratius. Deze was een fel bestrijder van Reuchlin en van Erasmus en dus voor R. een tegenstander. De boektitel is overigens rechtstreeks aan de Epistolae ontleend.
25. Le Moustardier de Penitence. Mogelijk een analogie van Le mirouer de Penitence, faict et composé enz. (1510). Er is ook een aantekening dat ten tijde van R. een beroemd prediker placht te beginnen met 3 maal ‘moutarde’ (mosterd) te roepen, na de eerste 2 keer pauzerend, om na de 3e keer te vervolgen ‘moult tarde le pêcheur pour faire penitence’ (te lang wijlt de zondaar met boete doen).
26. Les Houseaulx, alias les Bottes de Patience. Het rijm penitence-patience zal een rol gespeeld hebben bij het maken van deze titel. ‘Bottes’ heeft denkelijk de bedoeling te wijzen op de martelingen, die de Albigenzen ondergingen. Deze Z.-Franse ketterse sekte werd door de inquisitie onverbiddelijk uitgemoord (1209 - ca. 1310). De ‘bottes’ waren een veel gebruikt martelwerktuig. De verwijzing naar de Albigenzen leidt naar de volgende titel, die een verwijzing naar de Hussieten verbergt.
27. Formicarium Artium. R. doelt op de Sorbonne, waar de Magistri ès Arts als mieren rondkrioelen. In 1477 schreef Joannis Nyder (ook wel Nieder of Nider gespeld) een Formicarii libri quinque moralisati, waarin de mier als voorbeeld voor de christen fungeerde (spreuk. 6: 6; 30: 25), een vergelijking die in de editie van 1517, Formicarium seu Dialogus etc. nader uitgewerkt werd. Nyder was een berucht Hussietenjager. Rabelais' titel is een sarcasme, zowel tegen Nyder als tegen de Sorbonne.
28. De brodiorum usu et honestate chopinandi, per Silvestrem, Prieratem Jacospinum. Silvester Prieras of de Prierio werd dominicaan (= jacobijn) en stierf te Rome in 1523 als generaal van zijn orde. Omdat hij een fanate letterknecht en verwoed tegenstander van Luther was, stond hij in het Vaticaan hoog aangeschreven. Hij verdedigde de aflaten. R. was van harte zijn tegenstander. Silvester Prierio schreef o.m. een Summa summarum waarin hij zich toegefelijk toonde in kwesties de vasten betreffende en daar doelt R. op.
29. Le Beliné en Court. Doelt waarschijnlijk op l'Abusé en Court, een moraliteit door René d'Anjou, koning van Sicilië, geschreven.
30. Le Cabat des Notaires. Deze titel is misschien met ‘Le Prothecole des notaires, tabellions, greffiers enz.’ door L. Berthelemy (1518) te vergelijken, maar de bedoeling is zowel de notaris als zijn bedrijf te vergelijken met een (kloot) zak.
31. Le Paquet de Mariage. Duidelijke samenhang met, en even grof als de vorige titel.
32. Le Creziou de Contemplation. Een grol over de vele boeken over ‘contemplatie’ (aanbiddende beschouwing) die aan het begin van de 16e eeuw verschenen. Tegelijk een woordspeling met ‘con’ (= vagina). Het woord creziou is dialect en bevat de kern ‘creux’ (= holte, kuil); over de precieze betekenis verschillen de meningen, over de bedoeling niet.
33. Les Fariboles de Droict. Oorsprong en inhoud van het woord ‘fariboles’ onzeker, maar duidelijk is het verband van ‘droict’ recht (erectie) met de voorafgaande titel (vgl. 15).
34. L'aguillon de vin. Woordspelletje met L'aguillon d'amour divine (1474), een mystiekreligieus, meermalen herdrukt werk. De wijn (vin) brengt R. vaak te pas in woordspelingen met ‘divin’ (goddelijk). Deze grap heeft een dubbele bodem: in Rabelais' werk is wijn symbool van het evangelie.
35. L'esperon de fromaige. In 1532 verscheen L'esperon de discipline enz., door Antoine du Saix, commandeur van St. Antonius in Bresse. R. kende hem (zie Gargantua xvii).
36. Decrotatorium Scholarium. Allereerst zinspeelt decrotatorium op ‘decreet’, de kerkelijke oekasen die R. haatte (zie 22). Tevens is ‘decroter’ zich het gat vegen: de onzindelijkheid van de parijse magisters was spreekwoordelijk. Scholarium is de gebruikelijke veeg uit de pan voor de scholasten.
37. Tartaretus, De modo cacandi. Mikt op Pierre Tartaret, theoloog aan de Sorbonne.
| |
| |
Zijn naam suggereert ‘tarter’, een volkswoord: ‘schijten’. De titel is tevens tegen Aristoteles. (zie 38).
38. Bricot, De differentiis soupparum. Thomas Bricot, een doctor aan de Sorborne, schreef over Aristoteles (zie 37), in het begin van de 16e eeuw, en die in de titels van zijn 3 werken meermalen woorden als ‘super’ en ‘suppositio’ gebruikt (spreek uit: ‘soeper’ en ‘soeppo(t)-sitie). R. steunt Reuchlin en keert zich tegen Aristoteles.
39. La Croquignolle des Curés. Kritiek op de pastoors, pendant van de volgende titel. De croquignolle is een droog bakseltje, dat lang houdbaar is, een soort scheepsbeschuit, die onderweg goed te pas kwam. Behoeftige reizigers ontvingen van dorpspastoors op verzoek een ‘croquignolle’.
40. Reverendi Patris Fratris Lubini, Provincialis Bavardie, De croquendis lardonibus libri tres. In het begin van de 16e eeuw gold frater Lubijn als symbool voor alles wat monniken dikwijls deden en behoorden na te laten.
41. Pasquili, Doctoris marmorei, De capreolis cum chardoneta comedendis tempore Papali ab Ecclesia interdicto. Op het marmeren standbeeld van Pasquin(o) te Rome placht men pamfletten, affiches e.d. met kritiek en satire te plakken.
42. L'Invention Saincte Croix, à six personnaiges, jouée par les clercs de Finesse. Helena, Constantijn de Grote's moeder, had een droom waarin zij naar Jeruzalem geroepen werd, om daar naar het Heilige Kruis te zoeken (4e eeuw). Zij vond op de plek waar het kruis gestaan had, een marmeren (zie 41) Venusbeeld, dat daar om de herinnering aan Christus uit te wissen, ongeveer 180 jaar geleden geplaatst was.
Het is ook de naam van een feestdag, die in RK.-landen nog gevierd wordt (3 mei). waarbij gecollecteerd wordt voor het versierde kruis. R. betrekt deze naam op de afbeelding van het Kruis op allerlei munten. Met Clercs de Finesse bedoelt hij slimme, bedrieglijke geestelijken, die de mensen geld uit de zak
| |
| |
kloppen.
43. Les Lunettes des Romipetes. De titel is denkelijk gebaseerd op Les Lunettes des Princes door Jehan Meschinot (1491), een verzenbundel. De 2 glazen in de bril der vorsten waren Bezonnenheid en Rechtvaardigheid terwijl Kracht het montuur verbeeldde en Gematigdheid de scharniertjes daarvan.
44. Majoris, De modo faciendi boudinos. Een honende uitval naar John Major, een Schotse theoloog, die aan de Universiteit van Parijs doceerde. Hij was een der regenten van het College van Montaigu, het beruchte opleidingsinstituut dat R. verafschuwde (Gargantua xxxvii). Major was in het begin van de 16e eeuw een vooraanstaand scholast, die leerlingen van grote naam had maar ook van het gerechtshof der Sorbonne deel uitmaakte. Hij hielp ketters jagen en vermoorden.
In de Sophisticalia werd alles wat de commentator maar kon bijeenslepen bij elkaar gepropt en als de scholieren in Montaigu vlees kregen was worst het beste waarop ze konden hopen.
45. Beda, De optimitate triparum. Noël Beda volgde Van Standonck in 1499 op als principaal van het Montaigu College (zie 44). Deze doctor der Sorbonne had de leiding bij de kettervervolging en de strijd tegen Luther. Hij was persoonlijk betrokken bij het hangen en verbranden van een aantal slachtoffers. Degenen die vernieuwingen in kerk en maatschappij wilden, verfoeiden hem en slaagden er ten slotte in hem verbannen en veroordeeld te krijgen (1533). Hij stierf waarschijnlijk in de kerker van het kasteel van Mont Saint Michel. Noël Beda was een verbitterde vijand van Erasmus en van de Franse humanisten. Tengevolge van zwelgpartijen zou hij een enorme buik gehad hebben, maar geheel zeker is dat niet, al zou de schimpscheut van R. dan goed raken.
46. La Complaincte des Advocatz sus la Reformation des Dragées. Veel gedichten omstreeks het begin van de 16e eeuw heten ‘complainte’ (weeklacht).
| |
| |
47. Le Chatfourré des Procureurs. In overeenstemming met Franse commentatoren vertaalde Sandfort ‘procureurs’ door ‘aflaatkramers’. Wij zijn van mening dat vanwege de koppeling der titels het waarschijnlijk beter is de ‘procureurs’ als pendant van de ‘advocatz’ te zien.
48. Des Poys au lart, cum Commento. R. kan aan meer dan één boektitel gedacht hebben maar zal van Petrus Lombardus' Sententiae (zie 40, 44) zijn uitgegaan. Afgekort op een boekrug (zegt Bibliophile Jacob, die het weten kon) is deze auteursnaam bv. als P.L. ard. weergegeven, hetgeen ‘pois au lard’ suggereert.
49. Preclarissimi, Juris Utriusque Doctoris, Maistre Pilloti Racquedenari, De bobelinandis Glosse Accursiane baguenaudis Repetitio enucidiluculidissima. Wie met Pillot Racquedenarius (Pietje Duitenpik) bedoeld wordt, is onbekend. Accursius was de meest gezaghebbende ‘glossenschrijver’ uit de Middeleeuwen. Hij compileerde de aantekeningen van zijn voorgangers en van hemzelf bij de Romeinse handboeken over het recht tot de Glossa ordinaria, de ‘Glosse’. De vrucht van de Kleine Lampionplant, Physalis alkekengi, die in zuidelijk Europa en W. Azië wild voorkomt, lijkt op een kleine kruisbes. Bij rijpheid is hij verborgen in een grote, lampionvormige oranje kelk, die zo gezien heel wat lijkt maar grotendeels leeg is en overigens een onaanzienlijk besje (de eigenlijke vrucht, de baguenaude) bevat.
50. Stratagemata Francarchieri de Baignolet. De ‘franc-archer’ van Bagnolet, was symbool voor een laffe blaaskaak. De franc-archers waren een soort vrijwilligers.
51. Franctopinus, De re militari, cum figuris Tevoti. Het woord ‘franctopinus’ staat voor ‘franc-taupin’, een boerelandstorm, ongedisciplineerd en militair waardeloos, die als steun of reserve voor de geregelde koninklijke legermacht in Frankrijk fungeerde (16e eeuw). Tevot (of Thevot) personifieerde in de 16e eeuwse kluchten deze franc-taupins, die zich als er gevochten moest worden, als mollen (‘taupe’) verscholen en die van roof leefden.
52. De usu et utilitate escorchandi equos et equas, autore M. nostro de Quebecu. Equos en equas is Latijn voor mannetjes- en vrouwtjes-paarden, maar de woorden aequos en aequas worden hetzelfde uitgesproken en dan staat er ‘gelijken, mannen en vrouwen’, zo men wil ‘onze evennaasten’.
Magister de Quebecu is misschien Duchesne (door tijdgenoten ‘de Quercu’ genoemd), een Sorbonnijnse theoloog die samen met Beda (zie 45) de ketterjacht met geestdrift bedreef (quercus = eik = chêne).
Rabelais' titel is een protest tegen de kettervervolging en een lugubere toespeling op de martelingen die de stumperds ondergingen.
53. M.n. Rostocostojambedanesse. De moustarda post prandium servienda lib. quatuordecim. apostilati per M. Vaurrillonis. De Magister noster (M.n.) heeft een fantasie-naam die met Rostoc begint, en dat zou een toespeling op Rostock kunnen zijn, waar theologen die de Parijse theologen vijandig gezind waren, zich roerden. Maar wij oordelen deze suggestie van Plattard niet aannemelijk. Waarom zou R. de Parijse theologen met deze titel verdedigen? Wij lezen bij voorkeur ‘rosto’, ‘costo’ en ‘jambon’, dat wil zeggen: carbonaadjes en ham en daaraan geknoopt is de naam van (Noël) Beda (zie 45, 52). Het slot van de naam is dan tevens ‘jambedanesse’, poot van een ezelin.
Guillaume Vaurrillon (ook Vorillion of Vorilonge) was een Franciskaan, die in de 1e helft van de 15e eeuw commentaren op werken van Duns Scot (48, 56, 73) en van Petrus Lombardus (40, 44, 48) schreef en dat was meer dan voldoende om een schimpscheut van R. te verdienen. De titel hekelt dus schrijverij van commentaren op een boek dat waardeloos is.
54. Le Couillaige des Promoteurs. In de 15e en 16e eeuw betaalden de paters van een diocees een heffing aan de bisschop, die door de ‘promoteur’, een beambte voor kerkelijke belastingen, werd geïnd. Dit ‘cullagium’ was gelijk
| |
| |
aan wat een pastoor of priester geacht werd nodig te hebben om een bijzit, (een focaria, of gezellin bij de huiselijke haard,) te kunnen onderhouden; het was dus een soort boete of afkoop voor iets dat eigenlijk niet geoorloofd was maar toch werd toegelaten.
55. Questio subtillissima, utrum Chimera in vacuo bombinans possit comedere secundas intentiones, et fuit debatuta per decem hebdomadas in concilio Constantiensi. Een spotternij over de disputen van het Concilie van Konstanz (1414-1418) waar o.m. Johannes Hus veroordeeld werd (verbrand 6 juli 1415, zie ook 27).
56. Barbouilamenta Scoti. John Duns (Duns Scotus) was een Schotse Franciskaan die o.m. te Parijs werkzaam was in de 13e eeuw. Hij is voor R. herhaaldelijk mikpunt voor venijnige uitvallen.
57. Le Ratepenade des Cardinaulx. De ‘rat(e)pen(ade)’ (= gevleugelde rat = vleermuis) was in de 16e eeuw een haarmode voor vrouwen, die het kapsel ter hoogte van de slapen uitgespreid droegen, zoals de vleugels van een vleermuis. R. vergelijkt de statiepruik van de kardinalen daar mee.
58. De calcaribus removendis decades undecim, per M. Albericum de Rosata. Albericus de Roxias of Magister Alberic de Rosata was een 14e eeuwse rechtsgeleerde te Bergamo. Hij schreef Alberici de Roxiate subtilis et perutilis tractatus de testibus. Nu betekent ‘testis’ getuige en daar schrijft Alberic over. Maar testis betekent ook (zaad)bal, testikel. In de volgende titel (59) suggereert ‘castrametandis’ ook ‘castreren’.
59. Ejusdem, De castrametandis crinibus, lib. tres. Een tekstvariant is ‘criminibus’ en dan doelt de titel op misdaad of misdadigers. In Dialogus Epithalamicus (Epistolarum ab Ill. & Cl. Viris Script. Cent. tres, door S.A. Gabbema, 1663), door Geldorp worden titels uit een vroege editie geciteerd, o.m. Ejusdem de castrametandis Monachorum & Monacharum crinibus libri tres, cum commentariis Mag. Nugonis de Mostarda. Dit toont aan dat ‘crinibus’ juist en ‘criminibus’ de drukfout was. Wij vertaalden deze vroegere volledige titel omdat hij daardoor begrijpelijker wordt dan het titel-restant van 1542.
60. L'Entrée de Anthoine de Leive ès Terres du Brésil. Al wat geblakerd of gebrand is, is ‘brésillé’. Met Brésil bedoelt R. de Provence. Nadat Karel v op 25 juli 1536 die landstreek binnengevallen was, vond hij de bakkerijen en molens verwoest, graan en voorraadschuren verbrand, de putten vervuild. Honger en pest begeleidden de invallers. De bekwame Spaanse generaal Antonio de Leyva (1480-1536) stierf aan een besmettelijke ziekte tijdens het beleg van Marseille (10 september), tot grote voldoening van de Fransen en van R.
61. Marforii Bacalarii cubantis Rome, de pelendis mascarendisque Cardinalium mulis. Marforio was een standbeeld dat in een van de ruimten van het oude Capitool op de grond lag, tegenover dat van Pasquino (zie 41).
62. Apologie d'icelluy contre ceulx qui disent que la Mule du Pape ne mange qu'a ces heures. Een bekend grapje waarbij het woord ‘mule’ in twee betekenissen gebruikt werd: pantoffel zowel als muilezel. De pauselijke pantoffel was een voorwerp van verering en werd door pelgrims gekust, een gewoonte die R. vaak en venijnig signaleert.
63. Pronostication, que incipit, ‘Silvi Triquebille’ balata per M.n. Songecruyson. Songecreux of Songecruyson is de bijnaam van de beroemde kluchtspeler Jehan de l'Espine. Met Sylvius Triquebelle werd waarschijnlijk doctor Jacques Du Bois (Sylvius; 1478-1555) bedoeld, die te Parijs medicijnen doceerde. Hij was in het Collège Tréguier opgeleid en de studenten noemden hem daarom ‘triquet’, en mogelijk gaf Jacques aanleiding om dan weer aan ‘trique-bille’ (= kloot(zak)) te denken.
64. Boudarini, episcopi, De emulgentiarum profectibus eneades novem, cum privilegio Papali ad triennium et postea non. Wie met Bisschop Boudarin bedoeld wordt is een raadsel.
65. Le Chiabrena des Pucelles. Misschien een
| |
| |
toespeling op een bestaande, maar thans onbekende publicatie.
66. Le Cul pelé des Vefves. Kennelijk zijn titels 65-66 elkaars pendant. Wat 66 aangaat kan R. gedoeld hebben op de, in de 16e eeuw vrij algemeen gevolgde gewoonte, dat vrouwen zich lieten epileren of scheren door de barbiers van de badstoven (een gewoonte die in India hier en daar nog bestaat) en hij kan (tevens) ‘kaal door slijtage’ bedoelen.
67. La Cocqueluche des Moines. Sinds de 15e eeuw wordt in Frankrijk een hardnekkige verkoudheid (‘coqueluche’) vermeld, die wij tegenwoordig griep zouden noemen. De lijder droeg een soort puntmuts, die veel op een monnikskap leek, en ook de naam ‘coqueluche’ kreeg. Sandfort (1931) las, evenals zijn voorganger Wieringa (1682) in het woord ‘coqueluche’ het woord ‘coq’ (haan) en maakte een olijke vertaling van de titel, maar met een betekenis die R. niet bedoelde. De pendanttitel (68) toont aan dat de eerst gegeven (Franse) opvatting de goede is.
68. Les Brimborions des Padres Celestins. Het Celestijnen-klooster te Parijs bezat de relikwieën van de Tienduizend Martelaren. Een bijzondere kapel in de kloosterkerk was daaraan gewijd. Een ‘broederschap der tienduizend m.’ hield zich met de relikwieën bezig en terwijl zij de gebeden der pelgrims ondersteunden, verkregen zij door giften en offers voor de kloosterkas belangrijke inkomsten.
69. Le Barrage de Manducité. De barrage is de tol, die op vrijwel alle (water)-wegen betaald moest worden. R. speelt met ‘mendicité’ en ‘manducité’ (= vraatzucht). De mendicité was een gift waar elke bedelmonnik (mendicant) namens de Paus aanspraak op kon maken, wanneer hij een woning bezocht of iemand aanklampte.
70. Le Clacquedent des Marroufles. Met ‘claquedent’ (= klappertand) werd in de volksliteratuur de schavuit of bedelende (zie 69) straatschelm, die meelijwekkend zijn tanden liet klapperen, verpersoonlijkt.
71. La Ratouère des Theologiens. Een ratteklem of ratteval kan de vertaling van ‘ratouère’ zijn, maar het woord kan ook rattegang of rattehol betekenen. De volgende titel (72) bepaalt rattehol als de beste vertaling.
72. L'Ambouchouoir des Maistres en Ars. Tegentitel voor het hol der theologen.
73. Les Marmitons de Olcam à simple tonsure. Willem van Ockham (‘Olcam’, zie 48) was een Engelse Franciskaan (ca 1300 - ca 1349), een leerling van Duns Scot, wiens talrijke standaardwerken door iedere theoloog gebruikt werden. Hij redeneerde slim en formeel, wist overal raad op en heette dan ook ‘doctor invincibilis’, de onoverwinnelijke doctor.
74. Magistri n. Fripesaulcetis, De grabellationibus horrarum canonicarum lib. quadraginta. Wie R. bedoelde is geheel onzeker.
75. Cullebutatorium confratriarum, incerto autore. De broederschappen of gilden hadden zich in de 16e eeuw verbazend uitgebreid en hun bijeenkomsten eindigden niet zelden met allerlei excessen.
76. La Cabourne des Briffaulx. Nonnenkloosters, die geen eigen inkomsten hadden, werden geholpen door inzamelingen van bedelmonniken die ‘briffaulx’ heetten.
77. Le Faguenat des Hespaignolz, supercoquelicanticqué par Frai Inigo. De Bibliophile Jacob ziet, naar wij menen terecht, in deze titel een uitval naar Ignatius van Loyola, die later de orde der Jezuïten stichtte. Ignatius was in 1521 bij Pamplona in een slag tegen de Fransen gewond, kwam niettemin in Parijs studeren (1528-1535), waartoe hij verbleef in het Montaigu Collège (zie 44, 45) en zich daar liet zwepen door zijn medeleerlingen als getuigenis van zijn nederigheid terwijl hij tevens uitblonk door armoede en onzindelijkheid.
78. La Barbotine des Marmiteux. R. heeft ‘barbotine’ voor het eerst in de literatuur. Het is een bloemhoofdje van Artemisia maritima, een ‘absinth’ die wormdrijvende eigenschappen heeft. Marmiteux zijn fanatieke parochianen, die door het vele vasten et bleek en miezerig uitzien, alsof zij wormen hadden.
| |
| |
79. Poiltronismus rerum Italicarum, autore magistro Bruslefer. Etienne Brulefer, theoloog aan de Parijse faculteit, was een der meest gezaghebbende aanhangers van Duns Scot (zie 48, 73) en dus bij de humanisten niet in aanzien.
80. R. Lullius, de batisfolagiis Principium. Raimond Lullus (1235-1315) was natuurbeschouwer, deïst, profeet, chemicus, filosoof, veelweter en veelschrijver. Hij ontwikkelde in zijn Ars generalis methoden waardoor men ongelovigen inzicht kon geven in het ware geloof. Ofschoon Sandforts vertaling (1931) die ‘principium’ op vorsten of koningen betrekt (niet gebruikelijk, nergens bij R., maar volgens de letter mogelijk): ‘R. Lullius, Der Vorsten gedartel’ voor Nederlanders erg leuk is vanwege het toevallig mooi passen van de auteursnaam bij het vorstelijk gedartel, konden wij hem toch niet volgen. Lullus hield zich niet met vorsten bezig en hier komt nog bij dat de voorafgaande titel (79) over ‘rerum’ handelt, pendant van principium.
81. Callibistratorium Caffardie, actore M. Jacobo Hocstratem, hereticometra. Jacob van Hoogstraten had in 1504 een verhandeling gepubliceerd waarin hij op basis van de Bijbel en van pauselijke publicaties het in Duitsland bestaande gebruik verdedigde om gehangen misdadigers aan de galg te laten verrotten en niet te begraven.
82. Chaultcouillons, de Magistro nostrandorum Magistro nostratorumque beuvetis lib. octo gualantissimi. Wie bedoeld wordt is geheel onbekend.
83. Les Petarrades des Bullistes, Copistes, Scripteurs, Abbreviateurs, Referendaires et Dataires, compillées par Regis. Bullisten waren belast met de registratie en het beheer van de pauselijke bullen.
84. Almanach perpetuel pour les Gouteux et Verollez. Geen bron met zekerheid aan te wijzen.
85. Maneries ramonandi fournellos, per M. Eccium. Johann Eck (1486-1543) heette Joh. Mayer en was als rooms-katholiek theoloog een bestrijder van Luther die zich tot het uiterste inzette om Luthersen te laten verbranden. R. doelt waarschijnlijk op Enchiridion Locorum communium adversus Lutherum enz., dat in 1527 verscheen en dat een hoofdstuk De Hereticis comburendis enz., (hoe ketters verbrand moeten worden) bevatte.
86. Le Poulemart des Marchans. In Rabelais' tijd werd ‘marchans’ tevens gebruikt voor de ‘handel’ in geestelijke goederen, en ook voor zwervende geestelijke (marcher). Rekening houdend met de volgende titel (87) zal R. geen toespeling op handel en handelaars gewild hebben, maar op de rondtrekkende monniken (zielherders) gemikt hebben.
87. Les Aisez de Vie monachale. Een sarcasme over het kloosterleven waar hij in zijn jaren als franciskaan zure herinneringen aan had overgehouden.
88. L'Histoire des Farfadetz. R. doelt met ‘farfadetz’ op franciskanen (vgl. noot 87) in ongunstige zin. Hij doelt op gebeurtenissen in het Franciskaner klooster te Orléans, alwaar de monniken allerlei klopgeesten en andere spokerijen in de kerkdiensten lieten optreden, om ter ondersteuning van het herstel van de vrouw van de provoost, die ziek was, de gelovigen vrijgevig te maken. Deze praktijken werden door de kerkelijke overheid in het openbaar streng veroordeeld (18 febr. 1534).
89. Antipericatametanaparbeugedamphicribrationes merdicantium. Voorafgaande edities hebben ‘mendicantium’ (= bedelbroeders) i.p.v. ‘merdicantium’; de spelling van 1542 geeft de titel een wijdere en scherpere betekenis. R. maakt een lintwormwoord van voorzetsels en bijwoorden, die in sofistische redeneringen gebruikelijk zijn.
90. Le Boutavent des Alchymistes. R. maakt het woord ‘alchymiste’. Hun blaasbalg leidt, evenmin als de ‘tredmolen’ uit de vorige titel, of het gebazel van de sofisten (89) tot enig resultaat.
91. La Patenostre du Cinge. Apen trekken met en bewegen de lippen, zoals het bekketrekken van (sommige) priesters als zij gebeden mum- | |
| |
melen: het lijkt er op dat ze iets zeggen maar in feite zeggen zij niets.
92. La Marmite des Quatre Temps. Een toespeling op verhandelingen uit het begin van de 16e eeuw, waarin allerlei voedselsoorten geestelijke (christelijke) waarden symboliseren, die een soort spiritueel menu vormen voor de quatertemper (vastendagen aan het begin der vier seizoenen).
93. Le Mortier de Vie politique. Mortier kan zowel cement (mortel) als vijzel betekenen. Wij kozen ‘vijzel’ omdat dan een goede pendant met de vorige titel (92) ontstaat.
94. Lourdaudus, De vita en honestate Braguardorum. Het is onzeker of R. met ‘lourdadus’ een personage op het oog had. De Bibliphile Jacob, brengt ‘braguardorum’ in verband met ‘brague’, een oud woord voor een broekje, dat een 14e eeuwse sekte van de Franciskanen (Begghards of Beguards) onder de pij plachten te dragen. Het verband met de volgende titel die over het ‘lyripipion’ (95) handelt maakt Jacobs suggestie de beste.
95. Lyripipii Sorbonici moralisationes, per M. Lupoldum. Kritiek op de Sorbonne.
96. Les Brimbelettes des Voyageurs. Het woord ‘brimbelette’ is uitsluitend bij R. te vinden en de betekenis onzeker. Het zal van ‘brimbe’ komen, een brokje of hapje brood, biskwietje, droge koekjes die men mee op reis nam (39).
Voyageurs (= reizigers) moet zeker wel in geestelijke zin opgevat worden, dus pelgrim, bedevaartsganger, want dan ontstaat de binding met de volgende titel (97).
97. Les Potingues des Evesques potatifz. Misschien een toespeling op Henri Potin, een Carmeliet uit Rouaan, die door de Paus als bisschop van Philadelphia (in Lydië (Turkije), 60 km O. van Sardes) benoemd werd, een gedragslijn die tegen de Pragmatieke Sanctie indruiste. R. maakt een woordspeling over een ‘évèque portatif’ (die in partibus Infidelium werd aangesteld, een missionaris) en een ‘évèque potatif’ (van potare = drinken) een drankzuchtige bisschop, een grapje dat meer in vroege Franse literatuur voorkomt.
98. Tarraballationes Doctorum Coloniensium adversus Reuchlin. Johann Reuchlin, Duits humanist (1455-1522), voerde van 1505-1516 een pennestrijd met de dominicanen der Keulse faculteit. Een bekeerde Jood, Johann Pfefferkorn wilde, als rooms-katholiek theoloog, de joden hun Hebreeuwse boeken (vooral de Talmoed) afnemen, verbieden en verbranden. Reuchlin verzette zich fel daartegen en slaagde er zelfs in keizer Maximiliaan over te halen zijn edict tegen de Joodse boeken (1509) in te trekken. Hij schreef Epistolae clarorum virorum enz. (1514), waarin beroemde mannen met brieven zijn standpunt steunden. Deze bundel werd nagevolgd door een gefantaseerde collectie brieven, Epistolae obscurorum virorum (1515, 3e editie 1517), bedoeld als nieuwe steun voor Reuchlin. Auteurs waren o.m. Crotus Rubelianus (Johannes Jäger) en Ulrich von Hütten, twee keulse theologen, die het met hun collegae aan de keulse universiteit niet eens waren (de grote meerderheid was anti-Reuchlin). Het boek was een groot succes maar Reuchlin was met deze sarkastische, de vijand prikkelende lectuur niet erg gelukkig. R. had ongetwijfeld sympathie voor de strijd van Reuchlin, die bovendien de studie van de klassieken en van het Hebreeuws in Duitsland vernieuwde, hetgeen R. zeker met instemming zag.
99. Virevoustatorum Nacquettorum, per F. Pedebilletis. Waarschijnlijk een sarcasme op de homofilie, die veelvuldig optrad onder lakeien, bedienden op sportvelden enz.
100. Les Bobelins de Franc Courage. Bibliphile Jacob wijst op ‘Le Champion des Dames, livre plaisant, copieux, et habondant enz.’ door Martin Franc (1530), een gedicht uit de 15e eeuw dat meermalen herdrukt werd. Martin Franc, secretaris van paus Nicolaas v, had dit uiterst vervelende poëem gemaakt ter verdediging van de vrouw tegen de literaire aanvallen op de sexe, die toentertijd in de mode waren. Hij woonde in de Savoie, waar de plompe sneeuw- of bergschoenen (‘bobelins’)
| |
| |
veel gebruikt werden. De auteur noemt zichzelf in zijn gedicht Franc Vouloir. R. bespot zijn logge manier van schrijven en betogen, maar waardeert zijn verdediging van de vrouw en hij wijzigt ‘vouloir’ in ‘courage’.
101. La Mommerie des Rebatz et Lutins. Gericht tegen bijgeloof en bangmakerij.
102. Gerson, De auferibilitate Pape ab Ecclesia. Deze beroemde verhandeling van Jean Charlier de Gerson (ca 1363-1429) verscheen in 1414, ter gelegenheid van het Concilie van Konstanz (zie 55) waar Gerson de Sorbonne als Kanselier van de Universiteit van Parijs vertegenwoordigde. Hij koos de bijbeltekst ‘Er zullen echter dagen komen, dat de bruidegom van hen weggenomen is, en dan zullen zij vasten’ (Mattheus 9:15, en Marcus 2:20) als motto en hij betoogde dat een paus door een conciliebesluit afgezet kan worden. Reden en doel daarvan was de onttroning van de tegenpausen Johannes xxiii en Benedictus xiii (te Pisa en te Avignon) ten tijde van Gregorius xii. Door alle drie af te zetten wilde hij daarna tot de verkiezing komen van een enige Paus en zo het Schisma beëindigen.
103. Jo. Dytebrodii, De terribiliditate excummunicationum libellus acephalos. R. heeft ‘terribiliditate’ en niet ‘terribilitate’ zoals in vele latere, (hedendaagse) edities staat.
104. Ingeniositas invocandi Diabolos en Diabolas, per M. Guingolfum. Het uitbannen van duivels en duivelinnen behoorde tot de opleiding en het ambt van de priester, men deed er examen in. R. maakt de duivelarijen steeds belachelijk en hij doet er hier een bittere grap over de ketterjagerij en inquisitie bij. Een der ‘correspondenten’ van de Epistolae obscurorum virorum is Magister Gingolfusling. Deze Epistolae verschenen 1515-1517 (2 delen), een spotschrift tegen de scholasten in opzettelijk kreupel latijn geschreven door Crotus Rubianus, Ulrich von Hütten en anderen.
105. Le Hoschepot des Perpetuons. Perpetuons waren monniken die zonder ophouden baden en eeuwigdurende geloften aflegden, een soort gebedsmolenaars.
106. La Morisque des Hèreticques. Sedert 1525 werden te Parijs ketters verbrand. In de meeste gevallen werd de veroordeelde, na zich bij de deur van een kerk te hebben verontschuldigd of te hebben gebeden, aan een galg gehangen boven een vuur en levend verbrand waarbij hij telkens werd neergeslagen en weer omhoog werd gehaald.
De morisque was een moorse dans, bv. in Spanje door dansertjes die met linten versierd waren en schelletjes aan armen en benen hadden. Later diende het woord voor allerlei dansen waar gebaren en sprongen aan te pas kwamen. Men gebruikte de term ‘morisque’ ook voor de door de bevolking erg gewaardeerde dans, die men de verbrandende ketter liet uitvoeren.
107. Les Henilles de Gaïetan. Een uitval naar kardinaal Caietanus (Jacobus de Vio, 1469-1534), tegenstander van en onderhandelaar met Luther tijdens de Rijksdag te Augsburg (1518).
108. Moillegroin, doctoris cherubici. De origine patepelutarum et torticollorum ritibus lib. septem. Thomas van Aquino, 13e eeuwse Italiaanse heilige, groot theoloog en wijsgeer, was de ‘doctor angelicus’; hij zou ook als ‘doctor cherubicus’ bekend geweest zijn.
109. Le Godemarre des cinq Ordres des Mendians. Het woord ‘godemarre’ is zowel een aanroepen van Maria (Gaude Maria), als een spekbuik.
110. La Pelletiere des Tyrelupins, extraicte de la Bote fauve incornifistibulée en la Somme Angelicque. De Tirelupijnen verschenen (zie 18) tijdens de regering van Karel v in Frankrijk. In 1373 werd een bijzonder inquisiteur aangesteld om deze ketterij (openbare erotiek, gewilde totale armoede) uit te roeien. De leiders werden samen met hun boeken en kleren (pelletiere) te Parijs verbrand.
111. Sutoris adversus quendam, qui vocaverat eum fripponnatorem, et quod Fripponnatores non sunt damnati ab Ecclesia. Erasmus had in een Apologie aan Sutor minderwaardige en onoprechte streken toegeschreven (plagiaat) en bovendien geconstateerd dat de Sorbonne het onnodig oordeelde, de collega hierover te
| |
| |
berispen. Sutor staat voor Pierre Cou(s)turier (gest. ca 1537), prior van de Karthuizers en theoloog aan de Sorbonne. Sutor (= Kleermaker) antwoordde dat de Sorbonne volstaat met ketterij te signaleren en te veroordelen en niet geïnteresseerd is op welke manier de ketterijen opgespoord en aangetoond worden (Adversus insanam Erasmi Apologiam Petri Sutoris Antapologia (1526), d.w.z. ‘een weerwoord tegen de verziekte apologie van Erasmus’.
112. Cacatorium medicorum. Sedert de Oudheid waren purgeermiddelen, zo niet het voornaamste dan toch de meest toegepaste medicijn.
113. Le Rammonneur d'astrologie. Rammonneur is mogelijk gevormd van Raymond, d.w.z. Raimondus Lullus, de 13e eeuwse geleerde, die op vrijwel elk terrein van wetenschap en aanverwante terreinen doende was (zie 80). Hij was een vermaard astroloog en R. had grote bezwaren tegen hem.
114. Campi Clysteriorum, per SC. Doelt op Galeni Campi historiales, ex omnibus Galeni libri excerptis enz.; Ejusdem Campi Clysteriorum enz. (1523). Symphorien Champier was de schrijver, die nog meer werken over lavementen het licht deed zien en overigens over ver uiteenliggende onderwerpen publiceerde.
115. Le Baisecul de chirurgie. Met Baisecul wordt waarschijnlijk een bekend arts aangeduid.
116. Justinianus, De Cagotis tollendis. Een herinnering aan de verhandeling van Justinianus, Romeins keizer en wetgever, De caducis tollendis. R. geeft herhaaldelijk zijn afkeer te kennen van ‘cagots’ (schijnheiligen).
117. Merlinus Coccaius, De Patria Diabolorum. Theophile Folengo (1491-1544) publiceerde onder het pseudoniem Merlin(us) Coc(c)ai(us). Onder een ander pseudoniem (Aquarius Lodola) bedacht hij een grafschrift waarin hij een verzonnen titel De stanciis diabolorum verwerkt.
118. Tübingen. Sedert 1477 had T. aan de Neckar een Universiteit. Johan Reuchlin (1455-1522), die de studie van het Grieks en het Hebreeuws krachtig bevorderde en grondlegger werd van het Duitse humanisme, doceerde met groot succes te T. Hij schreef o.m. Epistolae clarorum virorum, dat kort daarna de fameuze Epistolae obscurorum virorum uitlokte (1515-1517), waar R. meermalen uit put (80, 98).
De theologen uit T. handelden en dachten juist zoals R. wenste. Hier komt bij dat Sebastien Gryphe (Sebastian Greif) in Lyon de voornaamste uitgever van humanistische literatuur, en sedert de twintiger jaren een steunpilaar was voor Erasmus en de zijnen. Greif was in Reutlingen geboren, een gehucht bij Tübingen, ‘de nobele stad’. Met de verwijzing naar Tübingen besluit R. zijn Catalogus - die in veel opzichten een pendant van de Epistolae obscurorum virorum is - terwijl hij ten afscheid naar Gryphe knipoogt.
|
|