drempel. Het ding was niet zichtbaar want het zat onder water. Naderhand bleek dat de plaatselijke bevolking dit obstakel een waterstoep noemde, zijnde het einde van een soort stenen pad dat langs de kade neerwaarts naar het water voerde maar door geen sterveling werd gebruikt. Verder bevond zich op die kade een schriel ijzeren dingetje van een buitenissig gestroomlijnd model dat voor een bolder moest doorgaan. Je ziet dat niet direct, je moet er eerst over denken wat het voorstelt. Afijn, na nog enig gerommel lagen we uiteindelijk toch aan een steiger. Aanstonds verscheen uit een motorkruiser een vriendelijk dametje met stemmig grijs haar. Zij kwam mijn maat een kopje koffie brengen omdat er ‘zo tegen hem geschreeuwd’ was zei ze. Inderdaad had ik nogal op hem gefoeterd, hem bovendien enkele krachttermen toegevoegd wegens zijn totaal wezenloos optreden op het voordek. Door deze stemverheffing was het dametje kennelijk uit haar slaap gewekt (het was zes uur in de ochtend).
We sliepen tot een uur of twee in de middag, daarna slenterden we Schoonhoven in om wat te eten. Zoiets behoor je vanzelfsprekend niet te doen wanneer je met een schip onderweg bent. Elke schipper eet en drinkt aan boord. Naderhand heb ik dat ook steeds gedaan. Maar toen in Schoonhoven was er nog geen kooktoestel aan boord. We geraakten in een gewoon, onschuldig zaakje. Wat we aten weet ik niet meer. Het zal gewoon, duidelijk voedsel zijn geweest. Zolang dat er maar is zal niemand van mij ooit een klacht vernemen. Schoonhoven had iets mufs, iets smoezeligs, vond ik. Misschien lag dit aan het weer.
Aan boord verrichtte ik een spoedreparatie aan de helmstok. Deze vertoonde aanzienlijke speling in het gat van de roerkop. Door nu een stukje in de juiste vorm gesneden kunststof met bisonkit op de helmstok te lijmen sloot hij vrij aardig. Wel stootte hij bij uitsturen tegen de overloop wat ik verhielp door enkele centimeters van de helmstok af te zagen. Deze voddige boel was het werk van de vorige eigenaar. Voor mezelf duidde ik hem aan met het woord knutselclub. Kijk nou weer es, dacht ik meermalen, dat is net weer iets voor de knutselclub. En zo is het gebleven.
Iemand van wie ik een schroevendraaier had geleend vertelde ons een treurig voorval over een man die eens met zijn motorboot het haventje van Schoonhoven was uitgevaren maar halverwege aan de grond geraakt. Na langdurig gemartel was hij opeens, met de motor op volle kracht vooruit, losgeschoten waar hij zo blij om was dat hij op het achterdek met de armen in de lucht een vreugdekreet had geslaakt maar toen in de motorruimte was gevallen omdat het luik er nog niet op lag waardoor hij bovenop de draaiende machine was terechtgekomen en allebei zijn benen had gebroken.
Het regende fiks maar we zaten droog: het kajuitdak liet geen druppel door. Het schuifluik, ja, dat lekte natuurlijk, ik had niet anders verwacht. Daarom legde ik een stuk groengrauw langwerpig broekspijpachtig canvas, verzwaard met twee stukken ijzer, op het schuifluik. Dit canvas vond ik in een van de kuipbanken, gemaakt van zeepkistenhout.
De volgende morgen bleek het zwerk opengewaaid. We konden weer varen. Eerst betaalde ik bij een kantoortje van de jachthaven (recreatie-oord geheten) 3 gulden 50 cent. Toentertijd (in 1970) vond ik het veel geld, tegenwoordig (nazomer 1975) is het spotgoedkoop. Opnieuw voeren we op de Lek. De rivier liep in flauwe bochten tussen oevers met riet en bomen. Op een drooggevallen stuk zat een man te vissen, verderop prutste iemand wat aan een roeibootje. Een molen schoof voorbij, aan boord van een meeliggend beurtschip hing de vrouw van de schipper de was te drogen. Onze motor liep best met het vertrouwde geluid van gedempt rammelend ijzer. Zo werd het een aangename vaart met zon en een briesje mee.
Dicht onder de wal aan stuurboord voer een ijzeren bootje met een buitenboordmotor, bemand door een jong stelletje. Het was een