| |
| |
| |
e. verbeek
victor van vrieslands eigenmachtige groei
‘Raadselachtig. Onbanaal, maar men zou méér moeten weten van deze historie.’ Aldus Du Perron in een zijner Cahiers over een verhaal door van Vriesland geschreven en opgenomen in een bundel met twintig Nederlandse verhalen uit de jaren dertig. Wat Du Perron opmerkte over dit ene verhaal slaat merkwaardig genoeg op de gehele persoonlijkheid van van Vriesland. Het is bewonderenswaardig hoe Du Perron intuïtief, via het medium van van Vrieslands proza, in twee zinnen een essentie wist te treffen. Want van Vriesland is een raadselachtig iemand. Althans voor mij. Door het voorrecht dat ik heb mogen genieten op vriendschappelijke voet te hebben gestaan met hem sinds 1956 krijgt men uiteraard een beter oordeel over iemand dan wanneer vriendschap zou ontbreken. Wat niet wegneemt allemaal dat men welhaast tastbaar voelt hoezeer er achter zijn amabiliteit, voorkomendheid en hoffelijkheid waarden schuil gaan, die hij niet lost en die o zo belangrijk zijn. Hij remt die af. Hij is kwetsbaar en uit kwetsbaarheid is hij terughoudend en gesloten. Ook uit aanleg hiertoe naar ik meen. Echter, bij hoevelen treft men een soortgelijke constellatie niet aan? Het geeft alles bijeen nog geen verklaring voor die kenmerkende raadselachtigheid. Van Vriesland is zeker een gecompliceerd mens. Tegemoetkomend en tezelfdertijd terughoudend, intrinsiek goedig, zonder dat deze goedigheid een zweem negatiefs, pejoratiefs heeft, maar in de zin van een goed mens, een honnête homme in de traditionele betekenis conform Stendhal, conform Ter Braak en Du Perron. Hij is tegelijkertijd op de voorgrond tredend in zijn vele bestuursfuncties, op de televisie, als gerenommeerd tafelredenaar, èn de teruggetrokken levende
| |
| |
schrijver, in het holst van de nacht werkend, alleen. Vanwaar deze tegenstrijdigheid? Is er soms sprake van een rivaliteit tussen de behoefte aan samenzijn met anderen en de niet minder intense behoefte om zich af te zonderen en bij voorkeur de nachtelijke uren kiezend voor zijn creatieve arbeid, hierbij de grootst mogelijke stilte en een uiterst isolement zoekend? Uit ‘De Dagslaper’ citeer ik:
‘En hij maakt zich weer gereed te
En alleen. Niemand zal weten
Welke dromen, wakende, zijn nachttij ziet.’
Nuchter gezien zijn in deze levensvorm een gewoonte, een vooroordeel en trekken van eigenzinnigheid en absolutisme betrokken. Hij kan het beslist niet vatten hoe iemand kan werken in een zeker rumoer, gehinderd door interrupties en afgeleid door vragende bezoekers. Hij wil het ook beslist niet vatten; daarom schreef ik dat zowel eigenzinnigheid als absolutistische trekken mede bepalend zijn voor zijn leefwijze. Terugkomend op de vraag of er rivaliteit bestaat tussen beide ogenschijnlijk tegenstrijdige behoeften, meen ik dat daarvan geen sprake is, dat de beide behoeften elkaar wonderwel verdragen en zelfs aanvullen. De gemeenschappelijke noemer ligt mijns inziens in van Vrieslands verbale begaafdheid, die zich niet uitsluitend tot het schriftelijke beperkt maar evenzozeer het mondelinge omvat. En daarvoor heeft men niet alleen gezelschap nodig als toehoorders, maar ook als stimulerende gespreksgenoten. Aan de basis van dit samen zijn ligt 'n constituerende behoefte tot communicatie. Zijn verbale begaafdheid drijft van Vriesland zowel het gezelschap in om te converseren, als het gezelschap uit om te schrijven, om zich op het eigen innerlijk in te stellen. Zelf heeft van Vriesland zich over deze aangelegenheid waarschijnlijk allerminst druk gemaakt. Zijn aanwezigheid in de openbaarheid werd door hem geëtiketteerd met een orde op zaken stellen, omdat anderen het slechter deden. Voor
| |
| |
zijn persoonlijkheid verwees hij ons, blijkens mededelingen in zijn ‘Herinneringen verteld aan Alfred Kossmann’, naar zijn gedichten. Nou vind ik dat hoogst gevaarlijk: Iemands persoonlijkheid beoordelen aan de hand van zijn gedichten! De resultaten van de creativiteit zijn naar mijn ervaring een moeilijk uitgangspunt voor een juiste beoordeling van de maker. Neem eens van Vrieslands onmiskenbaar heftig temperament. Uit zijn gedichten komt weinig of niets van dit temperament tot expressie. En dit temperament is markant genoeg voor van Vriesland, zij het dat het is ingezoomd door een meticuleuze bedachtzaamheid en een sterke zelfbeheersing. Dit temperament breekt zich niet baan in zijn werk, noch in zijn gedichten, noch in zijn roman ‘Afscheid van de wereld in drie dagen’; maar wèl in zijn conversatie, wel in zijn opstandigheid en in zijn meningsverschillen, die somtijds tot brouilles kunnen leiden. Een zekere lichtgeraaktheid is hieraan niet vreemd. Ik krijg echter de indruk dat diep in hem verborgen, maar héél bewust, van Vriesland met veel innerlijke pret zichzelf ziet als hij foetert en de ander de volle laag geeft, de radicale trekken in hem niet ernstig nemend, de eenzijdigheid van de ruzie onderkennend. Want elke ruzie is uiting van eenzijdigheid.
Daardoor krijgt elk meningsverschil bij hem iets gewilds. Het zou een misverstand zijn indien men zou opmaken uit mijn woorden dat ik de kwestie niet ernstig zou kunnen zien of zelfs als een soort komedie. Vanzelfsprekend niet. Ook voor hem blijft iedere ruzie een ernstige zaak, want tot een verzoening laat hij het niet zo spoedig komen. Daarvoor is doorgaans een derde nodig om de situatie op te lossen. Een enkel woord van deze doet van Vriesland een einde maken aan de onenigheid, hiermee erkennend dat alles zonder omslag bijgelegd kan worden. Verscheidene voorbeelden hiervan treft men aan in zijn ‘Herinneringen’, dat kostelijke boekje waarin men hoorbaar van Vriesland kan lezen. Als kriticus was hij altijd bereid, zo is mijn indruk bij het lezen van de twee delen ‘Onderzoek en Vertoog’, zich in de eerste plaats te richten op de positieve waarden van een schrijver.
| |
| |
Hij zag het waardevolle ook van mislukte pogingen.
Het is een schier onmogelijk te vervullen taak, word ik mij al schrijvende bewust, om over een eminent man als Victor van Vriesland een mening te uiten, die ook voor anderen van belang kan zijn. Om meer dan één reden acht ik deze opgaaf moeilijk ten uitvoer te brengen. Het verschil in leeftijd, dat tussen ons een generatie bedraagt, is een niet te onderschatten belemmering. Als men zich realiseert dat van Vriesland een man is, die Kloos heeft gekend, en Verwey, Gorter, van Eeden, Boutens en Leopold, en van de latere generaties Bloem, Nijhoff, Du Perron en Ter Braak, Slauerhoff en Marsman, al deze bewonderenswaardige dichters en prozaïsten die voor mij een welhaast legendarisch, in ieder geval een sterk historisch stempel dragen: van Vriesland had deel aan een tijdvak dat voor mij alleen door overlevering toegankelijk is.
In de tweede plaats is hij werkzaam op een geheel ander terrein dan ik. Bijgevolg beleef ik hem als een typische professional op literair gebied. Nu vind ik van Vriesland meer dan menig ander schrijver dit aspect vertonen. Hetgeen zeker is toe te schrijven aan zijn eruditie en deskundigheid. Het gaat ook gepaard met een lichte beroepsdeformatie. Als men namelijk van Vriesland iets te lezen geeft in de hoop dat hij het zal lezen - die hoop wordt niet gauw beschaamd is mijn ervaring - krijgt men zijn typescript ter hand gesteld niet alleen met deskundig commentaar, maar het is met de grootst mogelijke accuratesse gecorrigeerd en ontdaan van alle stel-, stijl-, tik- en andere fouten. In dit verband is het van belang erop te wijzen hoe bijzonder de innemende wijze is, waarop hij voor hem onbekenden een helpende hand reikt en geduldig leest wat hij van hen onder ogen krijgt. En erop terugkomt. Dat is uitzonderlijk.
Hoewel ik geen deskundige op literair gebied ben, zou ik het toch onjuist vinden als ik mij geheel onthield van enig oordeel. Ik beperk mij tot enkele punten.
Ik zie in van Vriesland een man met een uitgesproken
| |
| |
begaafdheid tot synthese, tot overkoepeling, tot objectief oordelen. Hij heeft hiertoe zijn grote intelligentie steeds volledig ingezet. Als verbindingsman tussen opeenvolgende literaire generaties kent hij zijn weerga niet. Hij is deze ‘roeping’ steeds trouw gebleven, als essayist, als bloemlezer. Hierin komen zijn talenten het helderst tot uiting. Somtijds echter heeft mij de gedachte bekropen: was hij nù eens minder objectief. Als hij nù subjectiever was, zouden andere waarden pregnanter zich afgetekend hebben. Maar als dit het geval ware, was van Vriesland een ander mens geweest. Hij heeft moeten kiezen en hij heeft waarschijnlijk juist gekozen. Hij zou nooit de eminente plaats als verbindingsman in de Nederlandse letteren hebben ingenomen zonder zijn meticuleus taakbesef. Of hij er altijd gelukkig mee is geweest, is een tweede. Wij kunnen wel gelukkig zijn met deze gang van zaken. Dat voor andere begaafdheden deze objectiviteit somtijds een sta in de weg is geweest, komt mij niet denkbeeldig voor.
Waarom heeft van Vriesland gedurende zijn lange leven ook bestuurlijke functies geambieerd? Hierop zou ik nog wat omstandiger willen ingaan. Hij zelf zei hierover: ‘Ik deed dat werk graag. Ten eerste omdat het naar mijn gevoel gedaan moest worden. Ten tweede omdat ik vaak meende dat een ander het beroerder zou doen dan ik. Vergaderen, en vooral een vergadering leiden vind ik bovendien een sport.’ Hieraan zat vast dat hij moest reizen, terwijl hij een hekel had (en heeft) aan reizen: ‘een soort anti-reislust’ noemt hij het zelf.
De twee zojuist genoemde argumenten zijn voor het minst genomen niet al te overtuigend. Een beter argument vindt men in de tweede bundel van ‘Onderzoek en Vertoog’: ‘Indien schoonheid een bepaalde orde is en dichters dus scheppers van orde zijn, dan zij daarom nog geen ordebewaarders.’
Maar hij wel. Ieder bestuurslid is zonder meer een ordebewaarder, bewust of onbewust. Ordenen, orde scheppen is de gemeenschappelijke basis waarop naar mijn vermoeden én van Vrieslands schrijverschap én zijn bestuurderschap
| |
| |
berusten. Het laatste strookt ook met zijn aard van zorgvuldigheid, nauwgezetheid. Dat wat hem dierbaar is moet van smetten vrij worden, geordend en gezuiverd. Het zat hem al vroeg in het bloed. Al zeer jong maakte hij deel uit van het bestuur van de Vereniging van Letterkundigen. Die behoefte aan ordening steekt niet alleen in de uitoefening van zijn bestuursfuncties, maar evenzeer in zijn werk alsook in zijn visie op het werk van anderen. Het is verwant aan zijn stijfkoppigheid, in gesublimeerder vorm zijn vasthoudendheid. Het lag alleszins in zijn aard om een ordenende rol ‘naar buiten’ te vervullen.
Ik zou vrezen allerlei facetten te weinig tot hun recht te laten komen als ik te veel aandacht schonk aan deze ordeningsbehoefte en nauwgezetheid. Men kan echter hiervoor nauwelijks genoeg oog hebben, omdat hier meer aan vast zit, dat van groot belang is. Er steekt een eigenwilligheid in, maar dit is te negatief gesteld. Van Vriesland is er veeleer in geslaagd eigenmachtig te worden, in de zin die Teirlinck eraan heeft gegeven, namelijk ‘in het bezit van souvereine middelen () in staat zijn wetten van een eigenmachtige groei te bepalen.’
Dit is van Vriesland gelukt, door zijn talent, door zijn indrukwekkende belezenheid, door zijn grondigheid en subtiliteit, door zijn behoefte aan onafhankelijkheid. Te weinig, meen ik, heeft men oog gehad voor die onafhankelijkheid van van Vriesland. Hij is hierom nooit volop Forumman geworden. Hij stelde zich te weer tegen een opvatting, die hij wel deelde voor zover deze nonconformistisch was, gedragen door de talentvolsten van deze vooroorlogse periode, maar die hij te eenzijdig achtte om zich onvoorwaardelijk en geheel aan te geven (zie ‘Onderzoek en Vertoog’ II, p. 362). Door zijn sociale verantwoordelijkheidsgevoel (‘de mens is zijn broeders hoeder’!) kon hij dat individualisme - als zodanig zag hij de Forumgrondslagen - niet delen (idem, p. 377).
Ondanks dat hij ‘in Arcadië geboren’ was, opgegroeid als zoon van zeer rijke ouders, als puber het verdraaide ‘zijn best te doen’ op de middelbare school en daarom maar liever
| |
| |
eigener beweging die school als nutteloos instituut heeft verlaten, ontwikkelde van Vriesland zich in een richting die meer sociaal georiënteerd was dan voordien, zonder echter lid te worden van enigerlei politieke vereniging of partij.
Hier onthield hij zich uitgesproken van actie en van bestuurlijk ordenen. Hij was hiertoe al te weinig sociaal gedreven en bekommerd, al te zeer gentleman of leisure, estheet en uitsluitend de literatuur en verder de filosofie toegedaan. Hoe zou die evolutie zich ontplooien in sociale richting? Ik wijs in dit verband op zijn artikel over ‘De taak van de dagbladcritiek’ uit 1933. Sprekender voorbeeld voor zijn instelling lijkt mij moeilijk te geven. In de in Arcadië geborene is slechts een fijn heimwee overgebleven naar het geboorteland.
Deze evolutie is doorgegaan tot op hoge leeftijd. Uit zijn dichtbundeltje ‘Ondoordacht’, uit 1965, en meer bijzonder uit het gedicht waarnaar de bundel is genoemd, blijkt het zich afzetten tegen zijn wijsgerig beschouwelijke inslag, die een groot deel van zijn leven heeft beheerst, en de intentie door bovenstaande titel letterlijk aan te geven iedere zweem tot het reflectieve te willen vermijden:
‘Uit een decor van doodsbleke Tussaud-figuren
Naar wat het brein niet aanvaardt maar
Van Vriesland komt in dit dichtwerk uit late levensjaren tot een overgave, die hij voordien heeft gemeden. Toch is het streven hiernaar al jarenlang tevoren te onderkennen, onder andere in zijn roman ‘Afscheid van de wereld in drie dagen’, met die hoogst merkwaardige betiteling van de drie delen waaruit deze opmerkelijke roman bestaat. Deel 1 wordt aangeduid met ‘Aanzegging’. Deel 2 zet in onder het samengestelde bovenschrift ‘Angst - Zoeken - Opstandigheid’. Tenslotte is deel 3 getiteld: ‘Gelatenheid - Inkeer - Overgave - Opgang - Einde’. Hoe curieus deze opvallende reeks van
| |
| |
ondertitels. Zou het toeval zijn? Wordt van iemand die afscheid van de wereld moet nemen in drie dagen niet een geforceerde overgave gevraagd? Zou niet de relatie tussen deze roman uit 1926 en de laatst gepubliceerde dichtbundel, een tijdspanne van 40 jaren omsluitend, een centrale plaats innemen in van Vrieslands persoonlijkheid, zijn strijd met en voor de overgave, de opstandigheid en de heftigheid van het temperament tegenover de waakzame luciditeit van het verstandelijke? Begrijpelijkerwijze bracht dit conflictmatige spanningen met zich mee. De heftigheid werd geweerd uit het werk en manifesteerde zich nog uitsluitend mondeling in boutaden, in een genoegen tot welbewust overdrijven, tot provocatie. De driestheid waarmee Du Perron en Ter Braak te werk gingen trok hem aan, maar tegelijkertijd, door zijn ambivalentie, bleef van Vriesland een kritische afstand bewaren. En dat, terwijl wij weten dat een behoorlijke portie driestheid en een uitgesproken neiging tot radicale meningen hem in zijn jeugd allerminst vreemd waren getuige zijn eigen mededelingen. Men leze hierop zijn ‘Herinneringen’ na.
Of was hij wel zo radicaal als hij somtijds zelf geloofde te zijn? Wellicht in zijn adolescentie. Ik heb van Vriesland verscheidene keren zijn mening horen uiteenzetten over meningsverschillen met anderen. Hij betoonde zich met betrekking tot die omstandigheden opvallend objectief en relativerend. En gelukkig miste ik bij hem een weerwillige subjectiviteit of een geestdodend cynisme of die eigenaardige onwaarachtigheid kenmerkend voor die mensen met een laakbaar enthousiasme, die het niet om de zaak maar om zichzelf gaat.
Hij blijft raadselachtig. Er bestaan twee soorten mensen, schreef hij eens, de ene soort bestaat niet. Een geslaagde boutade, en in zoverre toepasselijk doordat wij kunnen zeggen, dat hij beslist tot de bestaande mensensoort behoort, dankzij het feit dat hij aan zijn eigenmachtige groei heeft toegegeven.
|
|