van de fietsen, die tegen de muur van de wasserij stonden.
- We brengen ze dadelijk weerom, zei de oom tegen één van de toekijkende helpsters uit de wasserij.
Ze reden weg, de oom van Peter voorop, de leidsels in de hand, daarna het paard, dravend, en de helper die het paard telkens sloeg.
Peter en ik renden achter het paard aan. We waren niet zo snel als de fietsers. Toen we bij het pakhuis arriveerden lag het paard al op het stro, doodstil, de ogen gesloten. De veearts verscheen even na ons.
- Water in de longen, teveel water in de longen, zei hij, voorgoed onbruikbaar voor de kar, laat maar afmaken dan is hij nog goed voor de dierentuin.
De mannen keken naar elkaar.
- De hals afsnijden is het beste, zei de veearts, als het dier goed wil bloeden kan ik hem nog goedkeuren voor de dierentuin, maar snel!
- Doe jij het? vroeg de oom van Peter aan één van de helpers.
- Nee, om de dooie dood niet, zei de man.
- Ik doe het ook niet, zei de oom van Peter.
- Mannen, zei de veearts, treuzel niet, snijd hem de kop af.
- Jouw vader misschien, zei de oom tegen Peter. Maar is hij thuis?
- Ja, zei Peter, hij heeft last van rheumatiek.
- O, dan kan hij wel snijden, haal hem.
Peter en ik renden over de groene, onregelmatige straatstenen. Ik keek naar het gras tussen de stenen. Goed voor het paard, dacht ik.
- Vader, vader, je moet z'n kop eraf snijden, riep Peter in de gang van hun huis.
- Wie z'n kop?
- Van het paard van oom Bertus. Het is verzopen, helemaal verzopen en nu heeft het water in de longen en z'n kop moet eraf.
- Leeft het paard nog?
- Ja, het is verzopen maar het leeft nog.