op z'n minst getwijfeld mag worden. ‘Het schijnt dat zij koud bloed hebben, of dat zij water in hun bloed hebben. Zij drinken ongestraft hoeveelheden brandewijn, waardoor menschen van hartstochtelijker geaardheid, met voller, krachtiger bloed, inwendig zouden verbranden.’ (...) ‘Deze of gene Engelschman, ros van haren en met vleesch gevoed, uit ouders gesproten, die ijzer hebben gebeukt en die van smeden zijn opgeklommen tot mechanici, zoo'n man alleen heeft pit in zich voor vijftig Russen. De sobere Fransche boer, vol van kracht en gezond verstand, die zijn winter in de open lucht doorbrengt, terwijl de Rus acht maanden lang bij zijn oven zit uit te drogen, zou heel wat beter dan hij een legering onder den blooten hemel van den Kaukasus verduren. Die boer is, in zeven jaar, een even goed geoefend soldaat, als de Rus in twintig, en bovendien heeft hij een kijk op de dingen, een levendige en krachtige manier van opmerken en handelen, van een besluit te nemen, welke de Rus nooit heeft. Deze, zelfs wanneer hij een flink soldaat is geworden, doet zelden iets uit eigen beweging.’ Het zou Van Riel een pak van zijn hart zijn. Mag dit staaltje karakterbeschrijving onze lachlust wekken, minder lachwekkend zijn andere folkloristische gebruiken die nog steeds in min of meer ongewijzigde vorm in zwang zijn in het Sowjet-paradijs. Tijdens de regering van Catharina (‘een flinke maar onzedelijke vrouw’) bestond er een verlammende angst voor verbanning naar Siberië, ‘waar men stierf vóór zijn dood’. De behandeling van Andrej Amalrik, die in 1970 drie jaar ‘werkkamp’ kreeg wegens ‘anti-sowjet-aktiviteiten’ toont aan dat de heilige tsaristische tradities ongewijzigd leven in een land dat zich ziet als het centrum van het wereldkommunisme. Een gotspe waartegen Marx bij leven zó fel zou hebben geprotesteerd dat het hem op minstens 15 jaar
‘werkkamp’ e.d. zou zijn komen te staan. Een andere nog bloeiende tak aan de boom der tsaristische tradities zijn de strafoefeningen tot op de rand van de dood. Ten tijde van Catharina wist men al dat het maximaal aantal stokslagen dat men per strafoefening kon toepassen zonder dat het slachtoffer aan de gevolgen zou