Maatstaf. Jaargang 19
(1971-1972)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 756]
| |||
leo geerts
| |||
[pagina 757]
| |||
Multatuli. De plaats en de tijd ontbreken me om de term ‘werkelijkheidsnabijheid’ uit te diepen in literair-teoretische zin. Laat ik volstaan met deze opmerking: zowel De Kapellekensbaan als Het Nieuwe Onkruid, voor mij twee tegenpolen, het eerste van supreme literaire kwaliteit, het tweede van onaanvaardbare (zij het meesterlijke) knoeierij, zowel het hoogste als het laagste dus, hebben een zo nauwe binding met de dagdagelijkse realiteit van L.P. Boon, dat ze meer zijn dan pure schriftuur. Het zijn taalvensters op een maar al te reële wereld. Boon slaagt er m.a.w. in de paradox te verwezenlijken: door een strikt-taalbewust taalgebruik slaagt hij erin ons geregeld te doen vergeten dat we tegenover schriftuur zitten, niet tegenover werkelijkheid (wat dat immers ook mag zijn). Deze paradox zal m.i. de semiologische linguïstiek nog vaak voor het onoplosbare probleem stellen dat ‘the medium is the message/massage’. Laat ik echter zo snel mogelijk wegvluchten van dit linguïstisch probleem naar een veel nederiger benadering van Boons laatste roman. De leesbaarheid waarover ik het had, wordt gekenmerkt door vooral één irritant Boon-trekje, de liefde voor het toch zo dierbare detail. In een interview dat ik met Boon maakte voor het Brusselse weekblad De Nieuwe (de Vlaamse, meer linkse tegenhanger van De Nieuwe Linie), beklaagde hij zich erover, dat hij maar 660 gedrukte bladzijden ter beschikking kreeg; tegelijk was hij naïef opgetogen over het aanbod van een krant om de volledige 1100 bladzijden in feuilletonvorm te brengen. Deze liefde voor het grillige detail verstoort voortdurend in dit boek de zogeheten ‘epische adem’. Een voorbeeld: ‘Straks nog meer naar aanleiding der staking op de Viscose. Maar ik zie me nu verplicht iets langer bij Petrus van Schuylenbergh stil te staan’ (p. 511). Wat betekent zo'n korte mededeling? Niets anders, dan dat Boon het niet over zijn hart krijgt, de steekkaart met een notitie over ene Petrus van Schuylenberg uit het boek weg te laten. Vele steekkaarten, vele notities van zeer beperkt belang zitten er in ‘Pieter Daens’. Storen ze de beroemde ‘epische | |||
[pagina 758]
| |||
vaart’? Het tegendeel is waar: die uitweidingen en detailleringen vullen het sociaal-politieke relaas aan met de reeds genoemde ‘werkelijkheidsnabije’, konkrete portretteringen van de individuele mens. Boon speelt, om het zo maar eens te zeggen, een kontrapuntisch spel met de klassieke voorschriften van de verteltechniek. Voor een Nederlander is het misschien (wat weet ik er eigenlijk van?) niet goed te begrijpen, hoe fascinerend dit boek wel is. Ergens in een Vlaams provinciestadje, Aalst, heeft een ex-jezuïet, uiteindelijk ook ex-priester, een socialistische groepsvorming van de grond gekregen. Nou én? Wat betekent zo'n lokaal geschiedenisje naast de Oktober-revolutie of de omzwaai van 1936 in Frankrijk? Laat ik daarom even de Aalsterse regionale politiek vergelijken met - pakweg - de regionale politiek in Liverpool: in deze laatste stad werd socialisme altijd al vereenzelvigd met de katolieke minderheid van een overwegend protestants land; daarom kreeg Liverpool, Engelands meest proletarische stad, pas in 1956 een Labour-bestuur. In Aalst is het net omgekeerd: omdat Vlaanderen een overwegend katoliek gebied is, wordt nu nog socialisme er verward met anti-katolicisme. Hoe raak je over dergelijke tegenstrijdigheden heen? Dat is geen regionaal probleempje, maar een mondiale vraagstelling. Of zouden dom Helder Camara en de guerrilleropriester Camillo Torres niet net dezelfde strijd leveren tegen het vooroordeel dat katolicisme onverenigbaar is met socialisering? Of zou er een verschil bestaan tussen de pauselijke argwaan tegen Camara en de pauselijke argwaan tegen pastoor Daens? Het Daensisme is m.a.w. een vrij vroeg voorbeeld van de tegenstelling tussen officieel en kerkelijk christendom enerzijds en onofficieel, buitenkerkelijk christelijk socialisme anderzijds. Zowel ‘paster Donsj’ als zijn broer, de hoofdfiguur van deze roman, ‘Pie de zeveraar’ of ‘Groene Pie’ genoemd, reageerden zowel tegen het antiklerikalisme van de beginnende socialistische partij als tegen het anti-socialisme van de katolieke fabrikanten en kasteelheren. Pie de Zeveraar (zeveren = lullen) onthult in zijn | |||
[pagina 759]
| |||
onafhankelijk blad, De Werkman, dat de katolieke kapitalisten nog erger waren dan de ‘goddeloze’ liberalen. Zo staat het Daensisme vanaf het beginmoment in het weekblad De Werkman tussen de grote stromingen in: tussen het (antiklerikale, dus niet ‘volksgeliefde’) socialisme, het liberalisme en het liberalistische katolicisme in. De naam ‘Pie De Zeveraar’ is te danken aan het feit, dat Pieter Daens zowel tegen socialisten als liberalen als katolieken (alle drie doodsvijanden) reageerde. Kreeg Paster Donsj af te rekenen met de terreur vanwege bisschop van Gent, Stillemans, en paus van Rome, Leo XIII, hij kon onmogelijk als gelovige het anti-klerikalisme van de socialistische partij accepteren. | |||
De aktualiteit van Daens' onkerkelijkheidMen zou wel blind zijn, wilde men de talrijke parallellen tussen Priester Daens en de huidige katolieke avant-garde niet merken. Vandaag is er eveneens een ‘exodus’ aan de gang van geëngageerde priesters, zelfs van enkele bisschoppen; ook nu wordt een encycliek, ‘Populorum Progressio’, achteraf door duizend-en-één praktische maatregelen ontkracht, zoals toen met ‘Rerum Novarum’ is gebeurd. Maar net als toen treedt vandaag de revolutionaire priester - vooral in Latijns Amerika - op als de smalle brug, waarover katolieke uitgebuiten kunnen opstappen naar het socialisme. Journalist en uitgever-drukker Pie Donsj behandelt een in feite erg aktuele problematiek. Om hem goed te verstaan moeten we nauwkeurig lezen wat Boon hem - op grond van een geduldige historische studie - allemaal laat zeggen. ‘Velen hebben mijn journalistieke knepen en vakkennis bewonderd of benijd. Ik heb dat nooit verstaan, ik schreef gewoon zoals ik dacht, zoals het mij op het hart lag en uit de pen liep’ (p. 551). Ja goed, maar wat betekent dit ‘spontane’ schrijven? Wat ligt Pieter Daens ‘gewoon op het hart’? Zou deze Aalstenaar ooit zoveel invloed gehad hebben op Belgisch-nationaal vlak, indien zijn ‘spontane’ schriftuur niet die geweest was van een man die in de kern zelf van het konflikt zat, een man die even scherp het verraad van de | |||
[pagina 760]
| |||
katolieke fabrikanten zag als de berekening der liberale kapitalisten of de groeiende onverdraagzaamheid van de socialisten? Zijn ‘spontaniteit’ valt duidelijk samen met zijn sociologische situatie: een christelijke middenstander die, als journalist, de situatie van de arbeiders heeft leren kennen. Bij zo'n man klinken maar al te vaak schril-morele boventonen mee; Boon bespaart ze ons niet. Meer nog: hij laat dit moralisme van Pieter Daens kontrasteren met de ijzeren partijtucht van de socialistische leider in Aalst, Nichels. Ook dit thema is sterk aktueel: het weerspiegelt op klein niveau de strijd tussen iemand als Trotsky en iemand als Stalin. Het stelt de strategie van de socialisering aan de orde: dient men, omwille van het socialistische einddoel, de socialistische beginselen af en toe op te offeren aan de konkrete eisen van de machtsstrijd, op gevaar af een anti-socialistische machtskern te worden, of dient men tegen alle praktische moeilijkheden in HIER en NU de socialistische beginselen waar te maken?Ga naar eind1 | |||
Een historische beoordeling van het DaensismeBoon laat er geen twijfel over bestaan, dat het Daensisme - een evangelisch-katoliek socialisme - de redding van het socialisme betekende in een stadje als Aalst, dat door de openlijke terreur van benden (de Bokken en de Ratten, beide katoliek) de werkman onder de knoet hield. Hij verliest zich niet in de maar al te bekende, steriele diskussie tussen ‘zuivere’ Trotskisten en even ‘zuivere’ Stalinisten. Er moest nu eenmaal in Aalst een priester opstaan, een man met kerkelijk gezag, wilde men er ooit uit de reaktionaire samenzwering tussen geloof en kapitalisme losraken. Deze spanning beheerst het gehele boek, hoewel je er geen letter ‘teorie’ in aantreft; de konkrete mensen, die de tweestrijd tussen strategie en ideaal belichamen, zijn Boon daarvoor te dierbaar. Juist daarom koos hij geen uitgesproken socialistische voorman als Michels, en ook geen uitgesproken reaktionaire katoliek zoals Woeste,Ga naar eind2 tot held of anti-held, maar wel een man die tussen beide stoelen in zat. | |||
[pagina 761]
| |||
Anderzijds laat Boon er ook geen twijfel over bestaan, dat het Daensisme niet kon blijven bestaan zonder de persoonlijke aanwezigheid van één der beide gebroeders Daens. Hoewel hij de doctrinaire visie, die zegt dat de Daensen katolieke arbeiders weglokten van de socialistische partij, niet deelt, toch verzwijgt hij de ingebouwde zwenking naar rechts van dit Daensisme niet. De oorsprong ervan was onmiskenbaar een kleinburgerlijke, diepgelovige familie; vroeg of laat moest deze paternalistische opvatting de sociale impuls ombuigen naar midden-klasse-belangen. De jongere Daensisten eindigden dan ook niet op de socialistische barrikades van de dertiger jaren, maar in het aktivisme (collaboratie met Duitsland) van 1914-18. Het Vlaams-nationale element, dat bij de gebroeders Daens slechts een bijtoon was, werd de hoofdtoon. De jongere Daensisten meenden dat de sociale ontvoogding ver genoeg gevorderd was en dat er in 14-18 voor taal-nationalistische idealen moest gevochten worden. De - slechts impliciet aanwezige - historische beoordeling van Boon is dan ook niet ideologisch, maar strategisch: tegenover de strakke partijtucht van de Aalsterse socialisten, die juist hierdoor geen voet aan de grond kregen, staat het strategisch gekronkel van de Daensisten. Veel neo-linkse ideologen zouden dit boek als een studie van politieke strategie kunnen gebruiken: dan zouden ze allicht wat minder mensen gaan afschrikken door hun ideologische gelijkhebberij, wat ten andere ook maar een kenmerk is van tot-het-socialisme-bekeerde-katolieken-van-goeden-huize. | |||
De funktie van de binnenkerkelijke aktieDient de revolutionaire priester de kerk te verlaten, omdat dit instituut hem tezeer belemmert in het nastreven van zijn socialiserende idealen? Of dient hij juist het prestige dat de kerk hem bij de gelovigen verleent, te gebruiken om zijn idealen kracht bij te zetten? Het is het dilemma van velen, of ze nu Schillebeeckx heten en binnenkerkelijk ageren of Torres en buitenkerkelijk hun leven geven. Paster Donsj weigerde stelselmatig gehoor te geven aan de ‘raad’ van zijn bisschop, | |||
[pagina 762]
| |||
Stillemans. Ook toen hij door de bemiddeling van Leopold de Tweede naar Rome geroepen werd, trapte hij niet in de valstrik; vage woorden konden hem er niet toe krijgen op eigen initiatief de Roomse kerk te verlaten. Zo zou hij immers een groot deel van zijn gezag bij de Roomse arbeiders verliezen. Zelfs toen er in alle kerken tegen deze ‘verlopen’ priester gepreekt werd, raakte dit zijn kouwe kleren niet, als maar de katolieke arbeiders hem als ‘hun’ pastoor bleven erkennen. Een mooi staaltje van deze tegenstelling tussen zijn ‘priesterlijk gezag’ en de afkeuring van hogerhand schetst Boon in enkele regels: priester Daens moet in de Sint-Goedele (Belgiës Westminster Abbey) een viering doen; zijn arbeiders begeleiden hem tot voor de trappen van de kerk; ze wachten dan buiten, tot hij gedaan heeft en hebben zodoende hun afkeer van het reaktionair kerkelijk gekonkel gedemonstreerd. Hun geloof willen ze bewaren, hun klerikalisme willen ze liefst opgeven. Heeft priester Daens dan de arbeiders van het socialisme weggehouden of zijn arbeiders voorbereid op de breuk met een onchristelijk kerkgezag? | |||
De Belgische schoolstrijd, nu nog inzet van een regeringsakkoordOok de Belgische schoolstrijd - met name tussen het machtige net van ‘vrije’, d.i. katolieke, scholen en ‘neutrale’, d.i. staatsscholen - zal voor Nederlanders wel een onbekend terrein zijn. België is met name - met Spanje en Ierland, geloof ik - één van de laatste landen ter wereld dat nog over een uitgesproken ‘katoliek’ schoolnet beschikt. Dit katolicisme komt uiteraard neer op een vorm van stemmenwinst voor de Christelijke Volkspartij, stemmenwinst die met staatsgelden verzekerd wordt, aangezien staatsgelden de ‘vrije’ scholen in leven houden. Ons berucht ‘Schoolpakt’, gesloten tussen Liberalen, Katolieken en Socialisten (bedoeld hier als politieke partijen), is een modus vivendi: de katolieken zien af van al te onredelijke eisen (vooral: staatstoelagen voor scholenbouw en schooluitrusting), terwijl de liberalen en socialisten afzien | |||
[pagina 763]
| |||
van de - in andere landen al lang als normaal beschouwde - eis tot neutralisering van de katolieke invloed in de opvoeding. In de tijd van het Daensisme (late negentiende eeuw) was deze schoolstrijd nog hoofdzakelijk een gevecht tussen atheïsten en katolieken. De Daensisten zagen in de schoolstrijd dan ook eerder de anti-godsdienstigheid van de liberale vrijmetselaars dan een onmiskenbaar element in de klassestrijd. Ook vandaag wordt evenwel de voortreffelijkheid van het katoliek onderwijs nog uitgespeeld tegen de minderwaardigheid van het staatsonderwijs: het klasse-karakter van de ‘vrije’, katolieke school blijft m.a.w. duidelijk gehandhaafd. Toch is het niet zo verwonderlijk, dat de Daensisten op dit punt onverzoenlijk waren: hun socialisme kwam voort uit een evangelische geloofsovertuiging; het kon dus het a-sociale karakter van een dominerend katoliek onderwijsstelsel niet erkennen. Toen de socialisten zich met de liberalen verenigden in de strijd tegen het ‘vrij’ onderwijs, als bolwerk van het reaktionaire officiële katolicisme, botsten ze daarom op de fanatieke verdediging van dit onderwijs door de gebroeders Daens. Net als de burgerlijke Vlaamse Beweging (die tot collaboratie leidde) betekende deze stellingname een onoverbrugbare breuk tussen socialisten en Daensisten. Beide elementen vormen de basis van wat hier al benoemd werd als ‘de ingebouwde afbuiging naar rechts’. Zowel het kultuur-nationalisme als het eng-katolicisme werd de jongere Daensisten uiteindelijk fataal en betekende meteen ook het eind van deze beweging: de arbeiders verlieten de kerk en de kulturele strijd; de Daensisten gingen strijden voor ‘volk’ en ‘godsdienst’ - ‘outer en heerd’ heette dit in de Napoleontische tijd - en verdwenen prompt van het strijdtoneel. Op meer humoristisch vlak wordt deze tweespalt weerspiegeld in de beschuldiging aan het adres van Pieter Daens: ‘'t is 't lot van al wie een Daens helpt en steunt, erdoor gefopt te worden. Zo iets is niet echt christelijk, maar wel echt Daens' | |||
[pagina 764]
| |||
(p. 555). Hoe onredelijk dit verwijt tegenover de - op de rand van een faillissement levende - familie Daens ook is, deze volkse stem duidt aan, hoe burgerlijk en egoïstisch het kristelijk idealisme van de Daensen zou kunnen worden. Ondanks de ijzeren partijtucht was bij de socialisten een politieke carrière toch nog altijd een aantrekkelijk perspektief voor diegene die zich wilde inzetten voor de sociale beweging: bij de Daensisten moest dit perspektief allicht leiden tot de ontgoochelde vaststelling, dat het Daensisme zonder de twee Daensen niet levensvatbaar was. | |||
De funktie van een onafhankelijke krantDe spreekbuis van L.P. Boon, Pieter Daens, Groene Pie, Pie De Zeveraar, begint zijn openbaar leven als de onhandelbare journalist van zijn privé-weekblad, De Werkman, ‘een goudmijn met een fantastische oplage van om en bij de 25.000 exemplaren’ (p. 26). Zoveel exemplaren voor een regionaal blad in 1872 zijn inderdaad ‘fantastisch’, zeker als je bedenkt dat de krant voor Vlaamse intellektuelen, De Standaard, in werkelijkheid zo ongeveer 30 à 40.000 exemplaren haalt (officieel: 100.000)Ga naar eind3. Wat is een ‘onafhankelijke’ krant? Daarover bestaat nogal wat verwarring, zowel in Nederland als in België. En over de invloed van zo'n krant bestaat nog meer verwarring. Wat is de invloed van bv. Vrij Nederland? Wat die van De Nieuwe Linie? Is het eerste veel meer dan de (schadeloze) uitlaatklep voor cynische, ongebonden Nederlanders? Is het tweede iets meer dan een schadeloze uitlaatklep voor de-kerk-verlatende-gelovigen? Staan ze niet allebei voor de politieke machteloosheid van hun lezerskring? Gaan ze niet allebei meer en meer over naar de bekentenis van Der Spiegel's Rudolf Augstein: ‘Wij zijn een liberale krant, desnoods ook links’? Wat is dan hun funktie? Pie De Zeveraar moet de verwijten slikken, dat hij nu eens de katolieken, dan weer de liberalen, vaak ook de socialisten er van langs geeft. Niemand begrijpt zijn bokkesprongen, omdat niemand begrijpt, dat een opinie, die elke reële | |||
[pagina 765]
| |||
politieke macht mist, toch nog aan bod wenst te komen. De aanwezigheid van zo'n machteloze opinie betekent immers niets, hooguit wat zelfbevrediging voor, al dan niet katolieke, schuinsmarsjeerders. Pieter Daens tekent zelf de grenzen van zijn onafhankelijkheid: ‘de grote verkoop mijner bladen en de welstand die ik erdoor bereikte, lieten me toe over alles een eigen mening te hebben, en deze niet onder stoelen of banken te steken’ (p. 40). Hoewel in die tijd de invloed van de adverteerders nog niet meespeelde, of liever: juist daardoor, stelt Pie Donsj de zaak zuiver. De grenzen omheen een onafhankelijke krant worden getrokken door haar lezers: ze garanderen Daens een goed inkomen en DUS een onafhankelijkheid van mening. Onze lezers van vandaag verschillen evenwel op enkele essentiële punten van Daens' lezers:
De combinatie van de twee verschijnselen (de betalende adverteerder en het weekend-konsumptie-lezen) heeft geleid tot een breuk die voor de stichters van opiniekranten, Addisson en Steele (Engeland, 1709-1711), onvoorzienbaar was: de breuk tussen wat je als lezer betaalt en wat je van de adverteerder aangeboden krijgt, en de daarmee samengaande breuk tussen je opinie en je praktische aktiviteit. Indien we deze breuk even wegdenken, begrijpen we onmiddellijk, dat het blad van Pieter Daens, De Werkman, vroeg of laat tot de vaststelling zou moeten overgaan van het criterium dat het aanlegde voor goed en kwaad. Zeker, zijn kriterium was noch socialisme, noch liberalisme, noch | |||
[pagina 766]
| |||
katolicisme. Maat wat was het wel? Na vijftien jaar, toen nog een vrij korte ontwikkelingsperiode, koos Pieter Daens voor een standpunt, dat van de Engelse kardinaal Manning: ‘En om alles in één woord te zeggen: om de samenleving te redden, moet er een staatkundig, een kristelijk socialisme ontstaan’ (p. 77). Dit kristelijk socialisme was de ideologische basis van het Daensisme. Toen het Daensisme ontstond, was het standpunt van Pie De Zeveraar geen uiting meer van een superieure inteilektueel, van een ‘freischwebende Intelligenz’, maar van een sociologische groep: de katolieke arbeiders in Aalst. De teoretische omgrenzing van de vrijheid van zijn krant was gestold in de praktische omschrijving van een machtsgroep: de Daensistische arbeiders. Ieder opinieblad - of het nu De Groene of De Nieuwe heet - kent dit dilemma: wanneer moet men ophouden zijn lezers alleen maar een serieus gefundeerde opinie te bieden en beginnen ze ook een machtsgroep voor te stellen? Het eindpunt van elke opinie is immers altijd de aktie. In die zin dienen opiniebladen met enige (niet-kommerciële) allure zich altijd te verdedigen tegen hun beste vrienden, hun lezers: die bieden immers de machtsgroep aan die de verkondigde opinie zou kunnen waarmaken. Of ze totaal verminken. Deze tragiek maakte Pieter Daens mee: zijn ‘onafhankelijk’ weekblad werd het strijdblad van de Daensisten, ging met hen naar de top en ook ten onder. Vandaag, nu het reclame-environment meer dan ooit, en meer dan wat ook, beschikt over het bestaan of niet bestaan van een krant, is deze problematiek scherp-aktueel: binnen de bestaande machtsgroepen kan zich geen serieuze opinie staande houden; erbuiten wordt ze al te gemakkelijk deficitair. Hoeveel kansen zijn er nog op bedrukt papier dat een opinie weergeeft, waaruit een eventuele aktie van betekenis kan ontstaan? | |||
[pagina 767]
| |||
Een besluit?Boon doet ons nadenken over zeer aktuele thema's, zoals de zin en onzin van een binnen-kerkelijke strategie, de paradoxen van de socialistische beweging met haar zowel inhumane als humane momenten, de zin en onzin van een onafhankelijke pers, de tegenstelling tussen reaktionaire kerken en progressieve geloofsvormen... Dat is een zeer grote verdienste, zeker voor iemand die het op zich nam een zeer regionale geschiedenis uit te werken. Maar er is meer, nog zoveel meer. Er zijn de - soms in twee, drie woorden gevatte - portretten van konkrete mensen; er is de - pijnlijk nauwkeurige - voorstudie voor deze historische roman; er is de analyse van ideologie en strategie van socialistische strijders. Er is boven dit alles de aanwezigheid van de konkrete, denkende meneer L.P. Boon, die, schrijvend over lang vergeten dagen, maar al te goed weet, hoe konkrete mensen zich gedragen in een abstrakt historisch proces. Deze meneer Boon heeft, uiteindelijk dan toch nog eens, het medium taal overwonnen: zijn schriftuur, gebaseerd op een minutieuze studie van de bestaande documenten, doet ons vergeten, dat ene meneer L.P. Boon dit boek geschreven heeft. We zitten - door deze schriftuur van L.P. Boon - midden in de wereld van de ‘held’, Pieter Daens. De literaire verdienste, dat een Vlaamse lezer de teeveester Boon kan vergeten en kan menen dat hij een boek van P. Daens leest, is meer dan wat ook een getuigenis van de werkelijkheidsnabijheid van Boon zelf. |
|