| |
| |
| |
jacques waterman
een bezoek aan de indianen
Een tocht door het Noorden van de staat Minnesota in de Verenigde Staten en een bezoek aan de reservaten van Chippewa indianen aldaar in de late zomer van 1955, ondernomen door Jacques A. Waterman en Dr. Pieter de Vrijer.
Dit is een beschrijving van onze tocht door het Noorden van de staat Minnesota in de late zomer van 1955 in een Chevrolet model 1949.
Donderdag 8 september 1957 vertrokken wij uit Minneapolis. Onderweg naar Duluth passeerden we ‘Jay Cooke State Park’ en aldaar staken we te voet, springend van rotsblok tot rotsblok, de St. Louis river over en weer terug. Toen gingen we naar Duluth gelegen aan Lake Superior, een grote havenplaats, vanwaar het ijzererts wordt verscheept.
Minnesota levert 70 pet van het ijzererts in de Verenigde Staten. Wij lunchten daar in een Zweedse bakkerij, ‘baked beans, gehakt en zoete broodjes,’ bekeken de havens, zagen er een hefbrug en reden vervolgens langs de Noordelijke oever van Lake Superior. We bezochten er nog twee havens, Gooseberry Falls Park, Lake Superior en watervallen, een vuurtoren genaamd ‘Split Rock Light House’ en aten in Beaver Bay. We overnachtten in Little Marais in een Cottage voor $4.50 voor ons beiden samen met double bed. Dit Cottage heette ‘Little Marais Cottage.’ Het had een slecht bed, vuile wastafels en de w.c. was kapot. De volgende morgen reden we terug naar ‘Silver Bay’ waar we de heer Jim Andrews bezochten, belast met ‘personnel en public relations’ bij de nieuwe Taconiet fabriek van de Reserve Mining Company. Hij vertelde ons een en ander over hun mijnen en van hun
| |
| |
nieuwe fabriek, nog onder constructie. De ‘Reserve Mining Company’ heeft de concessie voor magnetisch Taconiet in de Oostelijke punt van de Messabi Iron Range, te Babbitt, 9 mijlen lang, 2800 voet breed, 175 voet diep, bevattend 1,5 billion ton erts.
De Minnesota Red Ore van de Messabi Iron Range, hier heden nog gedolven in open mijnen, begint op te raken. Met het oog hierop heeft de universiteit van Minnesota, Mining department, professor E.W. Davis, een proces ontwikkeld om Taconiet, een armer ijzererts, waarvan hier genoeg is voor eeuwen, te verrijken. Het erts wordt met een vlam van zuurstof plus kerosine met een temperatuur van 4300oF geboord, het bevat 25 pet winbaar ijzer en na verrijking 62.5 pet winbaar ijzer. Het verrijken gaat de volgende lente beginnen en geschiedt, na malen, door een magnetische methode. Daarna wordt een verrijkte erts in de vorm van pillen gebracht, welke in een oven worden verhard en daarna verscheept via Lake Superior. Het erts en de pillen zijn zeer hard. Het erts wordt dus gewonnen te Babbitt en met een trein gevoerd naar Silver Bay, van waar het verrijkt en omgevormd in lente en zomer verscheept wordt. Een andere maatschappij is de Erie Mining Company, die het erts in Aurora wint en verrijkt en daarna de verrijkte pillen ter verscheping naar Schroeder aan het Lake Superior zendt. De Noordelijke oever van Lake Superior verandert dus van een vakantieoord in een industriegebied. De Reserve Mining Company in Silver Bay heeft nu tijdens de constructie 1600 man te werk. Als de fabriek in de lente klaar zal zijn zullen er slechts 900 man werken.’
Dezelfde dag 9 september gingen we langs Lake Superior naar Grand Marais. We hadden daar lunch en een scène met een vervelende dienster. We hadden namelijk ons tafeltje zodanig verschoven, dat we uit het raam konden kijken en ze vroeg ons op een minder prettige manier of we het terug konden zetten. Piet zei haar goed de waarheid, waarop ze afdroop. In Grand Marais gingen we over de ‘Gunflint Trail’ naar Saganaga. Deze ‘Gunflint Trail’, een pad waarvan de
| |
| |
allerslechtste stukken geasphalteerd zijn, maar de rest erg hobbelig, gaat dwars door de wildernis, er zijn herten, moose's (een elandensoort), wolven, otters enzovoorts.
Het begin der tocht was erg mistig, het pad hobbelig als een ‘roller-coaster’, één keer slipten we, Piet stuurde over een hoek van driehonderdzestig graden. Tenslotte kwamen we aan te Saganaga Lake en huurden een Cabin in Al Hedstrom's ‘End of the Trail Lodge.’ Dezelfde middag maakten we onze eerste boottocht op het Saganaga Lake, een ‘border lake’ tussen Canada en de Verenigde Staten. Het is 14 mijlen lang, 6 mijlen breed en bevat meer dan 350 eilanden en vele riffen, dit zijn eilanden ònder water. Het is goed viswater. Na ons geïnstalleerd te hebben huurden we meteen een motorboot van Plexiglas met een nieuwe Johnson 10 pk buitenboordmotor en een tank met Shell motorbootbenzine. Déze middag was het koud, mistig en regenachtig. De oeverlijnen zijn zó grillig, dat het hoegenaamd niet te zien is wát eiland is en wat vasteland. Het is daarom onmogelijk zonder kaart en kompas de weg te vinden. We hadden een geprepareerde kaart bij ons, bestand tegen de regen. Helaas beheersten we het kaartlezen nog niet en verdwaalden. De avond naderde; gelukkig ontmoetten we vóór 't donker werd vier jongens in een grote kano, die ons onze positie vertelden en zo herkenden we een van de eilanden, het ‘Horse Shoe Island’ door zijn grillige vorm terug, zodat we tegen het donker terug konden zijn. Het diner was voortreffelijk evenals de service. Het bestond natuurlijk uit vis. De ‘End of the Trail Lodge,’ hoewel duur, gaf de beste service tot dusver tegengekomen in de Verenigde Staten. De prijs was $11,75 per persoon per nacht, maaltijden en was inbegrepen, hetgeen we ons voor een nacht wel konden permitteren. Er werd aandacht geschonken aan details, hetgeen hier in 't algemeen niet in die mate gebeurt.
De volgende morgen vroeg, 10 september, gingen we een tweede tocht op het meer maken. In tegenstelling met de vorige dag was het helder, maar steenkoud. De knecht zei, dat er een flinke wind stond en al spoedig bleek ons dit zelf.
| |
| |
We konden nu kaartlezen en horloge en zon dienden als kompas. Toen we echter op open water, dit is het gedeelte met haast geen eilanden, kwamen, werd het ruw, de boot ging heftig op en neer en zelfs als we dwars op de golven voeren kreeg degene aan het stuur geregeld een volle lading water in het gezicht; ik borg mijn camera onder mijn windjack om haar droog te houden. Tenslotte was ik zó uitgeput en verblind door wind, kou en regen, dat we op het eiland ‘Red Tank’ aan land gingen en uitrustten. Daarna nam Piet over en stuurde tussen Long Island en Munker Island naar open water maar het was zo ontzettend ruw weer, dat we rechtsomkeert maakten; dit meer is een der diepste van de Verenigde Staten en al kunnen wij zwemmen en hadden we zwemvesten bij ons, toch was het water te koud om lang in leven te blijven bij een ongeluk. We gingen toen naar de Canadese kust, Old Hudson Bay en Frustration Bay en aldaar ook aan land. Toen weer terug langs Conner's Island; bij Schlei Island werd het water weer zo ruw dat ik mijn coördinatievermogen verloor en ik de kaart losliet, die onmiddellijk door de wind ver weg geblazen werd. Dit was niet minder dan een ramp. We probeerden de kustlijn te volgen maar wisten niet zeker wat kust was en wat eiland en ook niet welke baai we in moesten slaan. (Later bleek dat we een groot gedeelte goed waren gevaren). Toen sloegen we een verkeerde baai in. Deze zat vol met riffen, we raakten op de rotsen, de schroef raakte een rotsblok en de veiligheidspin brak af zodat de motor niet meer op de schroef werkte. Nu was het uitgesloten de motor te gebruiken want we dachten dat we geen reservepin bij ons hadden; deze zitten namelijk ergens in de motor verborgen hetgeen we niet wisten. Aan land gaan voor hulp was zinloos want alles was hier onbewoond, bossen zonder paden. Na circa een uur wrikken raakten we eindelijk weer los en toen maar roeien totdat we een andere boot zouden ontmoeten. Nu ben ik een
miserabele roeier dus moest Piet alleen roeien, geen pretje op dit ruwe water. Op een gegeven moment meende ik mensen te zien, het waren
| |
| |
slechts rotsblokken, maar na ongeveer een uur zagen we in de verte een andere motorboot met een Canadees echtpaar, Mr. en Mrs. Poole, die 's zomers èn 's winters in een blokhut in de wouden leven; hun dochter was dienster in de ‘End of the Trail Lodge.’ Mr. Poole slaagde er in onze motor te repareren, daar hij een pin bij zich had, en was onze gids terug. Teruggekeerd bij onze lodge bleek, dat men daar reeds een expeditie was gestart om ons te zoeken. Men maakte meteen de kachel in onze blokhut (cabin) aan, een oliebrander, we trokken droge kleren aan; daar ik maar één paar schoenen bij me had kocht ik voor 5 dollar (1 dollar afgedongen) een paar Indiaanse mocassins. De dienstertjes hadden de lunch voor ons warm gehouden. Toen de auto weer volgeladen en langs de North Shore terug naar llgen City. Vandaaruit pal Noord over Highway One naar Ely, 't was een zogenaamde ‘Scenic Route’. Onderweg zagen we veel herten. Ik vergat nog te schrijven, dat we een grote landschildpad zagen in Beaver Bay en een otter toen we terug over de ‘Gunflint Trail’ reden. In Ely aten we slecht en duur, deze plaats beviel ons niet erg, zodat we maar meteen doorreden naar Virginia, waar we in het Tourraine Hotel, gedreven door een R.K. weduwe overnachtten voor twee dollar per persoon: twin beds. Erg goed. De volgende morgen, 11 september, wilde Piet naar de kerk, maar alle kerken waren vol, zodat we naar Hibbings reden, en photo's namen van de open ijzermijnen aldaar, die uitgeput raken. Er zijn nog een paar ondergrondse mijnen, die echter verouderd zijn en binnenkort zullen verdwijnen. In Hibbings dronken we koffie in het Anroy Hotel, vol met baseball spelers. Vanaf Hibbings gingen we terug naar Chrisholm alwaar we in het Mining Museum het model ener ondergrondse mijn betraden met dezelfde afmetingen en van hetzelfde materiaal gemaakt als een werkelijke mijn. Verder zagen we er boksbeugels, holle knuppels met
glazen cylinders van binnen om sterke drank in te bewaren, een revolver waarmee vroeger een mijnwerker was doodgeschoten en verder stukjes ijzererts opgedragen aan George Washington en Abraham Lincoln.
| |
| |
Verder een fiets gebruikt door een mijnwerker in 1905 met het stuur verkeerd om etcetera. We maakten kennis met een apotheker en een paar andere mensen; in Hibbings wonen veel Finnen. Vanuit Chrisholm reden we over Highway 53 naar International Falls, onderweg bij Glendale sloegen we echter linksaf voor een bezoek aan het ‘Nett Lake’ Chippewa Indianen reservaat. Het zag er beter uit dan het eerder door ons bezochte ‘Mille Lac’ Indianen reservaat, waar de kinderen juvenile delinquents waren en waar we niet lang bleven. Hier in het Nett Lake reservaat knoopte Pieter een gesprek aan met een paar Indianenkinderen, die een emmer vulden bij een pomp en er net uitzagen. Zij waren eerst erg schuw, hoewel wèl beleefd, maar toen Piet een paar grapjes maakte en bij opzet een paar woorden verkeerd gebruikte, bijvoorbeeld door te zeggen ‘over the hump’ inplaats van ‘over the hill’ gingen ze lachen en raakten ze los. Ze gaven ons het adres van de dame, die daar optreedt als missionaris van de methodistenkerk, juffrouw Johnson. Daarna gingen we een zonsondergang photographeren in Nett Lake (het meer zèlf), dat vol staat met ‘wild rice’, een speciale rijstsoort, die erg duur is en die alleen door Indianen geplukt mag worden, hetgeen hun voornaamste bron van inkomsten is. Daarna aten we, met meegebrachte broodjes met worst en Pepsi Cola en vervolgens gingen we naar de voornoemde missionaris miss Johnson. Deze leeft reeds zeventien jaar met de Indianen in een armzalige hut, vol met rotzooi en Indianenkinderen; de hutten der Indianen zelf verkeren van buiten en van binnen trouwens ook in een deplorabele toestand, en bevatten slechts gebroken meubelen en voorwerpen, lompen en gescheurde en vergane tapijten of dekens. Twee van de kinderen in Miss Johnson's hut waren haar stiefkinderen, de anderen zoeken toevlucht bij haar, naar zij vertelde, als hun dronken ouders vechten. Miss Johnson was een
tikje mensenschuw en verder het type van een heilige met een vergeestelijkte uitdrukking in haar ogen. Zij zou vervangen worden door een jong echtpaar, maar de Indianen van deze Nett Lake Reservation,
| |
| |
Chippewa's, wilden haar niet laten gaan. Er werd in haar hut met hout gestookt en het was warm binnen en een grote bende. Het stoken met hout is goedkoper in deze plaats dan het stoken met olie. Zeer opvallend was het enorme aantal lege bierblikjes dat over het Indianenreservaat verspreid lag. De Indianen drinken namelijk ontzettend veel alcohol; de kinderen beginnen daar al mee op twaalfjarige leeftijd. Een goede ‘wild rice’ plukker kan soms zeshonderd dollar per week verdienen, maar alles wordt verdronken. Miss Johnson zei: ‘zij hebben een gat in hun hand’. Toeristen komen vrijwel niet naar dit reservaat, slechts enkele auto's per zomer. Behalve de methodistenkerk van miss Johnson was er ook een Rooms Katholieke kerk, welke echter maar twee maal per jaar dienst houdt en dan ook op slot zat en verder een Baptisten kerk, die ook dicht was en waarover ik verder niets weet. Volgens Piet getuigt de drankzucht dezer Indianen van hun gevoelens van vijandigheid tegenover de buitenwereld, iets wat wel begrijpelijk is. Deze Indianen leven nog sterk in het verleden; eens per jaar is er een all-Indian conferentie in Oklahoma; de oude rivaliteiten tussen bijvoorbeeld de Sioux en de Chippewa's bestaan nog steeds. Slechts zelden verlaten de Chippewa's voorgoed hun reservaat al werken er sommigen in de industrie. Een ander voorbeeld is dat van een Indiaan, die een graad haalde in de ‘School of Business’ maar daarna toch weer naar het reservaat terugkeerde en in armoedige omstandigheden voortleefde. In de winter, die hier ontzettend koud is, gaan de meeste mannen houthakken in de bossen, leven in tenten, niet in het reservaat waar 't hout regeringseigendom is, maar er buiten. In de zomer gaan er ook velen heen en nemen dan hun familie of alleen hun vrouw mee. Dit verklaart waarom er tijdens ons bezoek meer kinderen dan volwassenen in het reservaat waren. Vervolgens gingen we de kerkdienst der Indianen in de
Methodistenkerk bijwonen, zodat Piet die zondag toch nog in een kerk was. In deze kerk waren voornamelijk kinderen aanwezig. De blanke dominee Dr. Clark, die de gastpredikant was, kwam uit Virginia,
| |
| |
Minnesota, in een grote nieuwe 1955 Cadillac, die een contrast met de omgeving vormde. Hij bracht voor de Indianen-kindertjes windjacks mee welke allemaal hetzelfde lelijke patroon hadden, vermoedelijk een ‘winkeldochter,’ dit wil zeggen iets dat een zekere zaak niet kwijt kan. Hij vroeg toen: ‘Which of you can not write?’ Geen der kinderen in de kerk verklaarde dit niet te kunnen, zodat hij zei: ‘Each of you please write a short note: DEAR MISTER PREACHER, THANK YOU FOR THE LOVELY JACKET.’ Na 't zingen van gezangen, waarbij miss Johnson op het orgel begeleidde, hield Dr. Clark zijn eerste sermoen, waarin hij pochte, dat hij vroeger een groot athleet was geweest: ‘I used to be a 100 yard man,’ d.w.z. een hardloper, maar dat hij nu daarvoor te zwaar was. Niettemin had hij nog steeds een goede coach: ‘Jesus Christ.’ De talrijke kinderen waren niet erg in de preek geïnteresseerd. Toen, na overleg met mij, stapte Piet naar de kansel toe en vroeg of hij mocht preken. Dit stond Dr. Clark hem toe. Piet zei dat hij helemaal uit Nederland kwam met een grote boot ‘where we easily lost our way but not our weight because we were fed well,’ verder beschreef hij New York, sprak een paar woorden Nederlands en zei dat het ‘wonderful’ was, dat mensen met verschillende talen uit verschillende landen allemaal in hun kerk dezelfde beeltenis zagen en hierbij wees hij op het portret van Jesus Christ boven de kansel. Piet had groot succes bij de kinderen. Daarna nam Dr. Clark weer het woord. Hij wees de kinderen op het gevaar van ‘bad habits’ en drinken (hun ouders!) en zei dat het niet leuk was in de gevangenis terecht te komen: ‘DO YOU WANT TO GO TO JAIL?’ Wanneer hij niet preekte was Dr. Clark echter aardig met de kinderen en wist de juiste toon te vinden. De kinderen zagen er wel grappig uit, maar sommigen hadden erg uitslag en eczeem
en sommigen hadden Engelse ziekte.
De Indianen mogen herten schieten in hun eigen reservaat.
Miss Johnson vertelde, dat vele Indianen uit het reservaat dienst hadden gedaan in het leger tijdens de tweede
| |
| |
wereldoorlog en in Korea. Dit had echter hun gewoonten niet veranderd, na afloop keerden allen terug tot hun oude gewoonten als drinken en vechten in het reservaat. Interessant was de mededeling dat alle mannen vóór soldaat te worden hun oude krijgsdansen uitvoerden met medewerking van de hele reservaatbevolking. De bedoeling was om tegen sneuvelen beschermd te zijn. Het merkwaardige nu was dat er inderdaad geen enkele sneuvelde hetgeen afbreuk deed aan de Christelijke zaak van Miss Johnson.
Vervolgens reden we het Nett Lake reservaat uit en Noordelijk naar International Falls, dat bekend staat als de koudste stad van de Verenigde Staten buiten Alaska. Daar vonden we in het Rex Hotel een kamer voor twee en een halve dollar per persoon met ‘twin beds’, die erg goed was. De volgende morgen reden we wat rond in International Falls, waar een enorme papierfabriek MANDO, Minnesota & Ontario Paper Company, staat; we waren te laat voor een rondtocht. Ik liet mijn remmen nakijken in een Shell station en probeerde een zonnebril te kopen bij een Joodse juwelier, die echter niet wilde doen afdingen, zodat ik wegging. Overigens heersten in International Falls, paradoxaal genoeg, de hoogste temperaturen, die tot nu toe tijdens onze tocht door ons waren waargenomen. International Falls ligt aan het ‘Rainy Lake.’ Van International Falls gingen we over Highway 71 door ongerept land en bossen naar Bemidji. In Bemidji zagen we het levensgrote standbeeld van de legendarische reus Paul Bunyan en zijn blauwe os Babe. Legendes: er waren 5 ooievaars nodig om de baby Paul Bunyan naar zijn moeder te brengen. Hij velde bomen door te blazen. Paul Bunyan's volwassen lengte was 18 feet, ook de lengte van het beeld. Het weegt 2,5 ton en Babe 5 ton. Verder bouwde Paul Bunyan de Niagara Falls voor een douche en Lake Superior als watertrog voor Babe. Als Babe dronk draaide de stroomrichting van de Mississipi om, zodat Paul Bunyan boomstammen uit New Orleans naar Minnesota kon laten terugkeren. Ik maakte een kleurenfoto van de beelden. Verder bezochten we in Bemidji een
| |
| |
museum met opgezette dieren gevangen of geschoten in de omgeving: beer, wolf, elk, moose, bobcat (een soort wilde kat), vos maar niet de gopher, het symbool van Minnesota, hetgeen vreemd was. Vervolgens reden we naar Lake Itasca State Park. De officiële definitie van een State Park is als volgt: ‘A State Park is a typical portion of the State's original domain of adequate size, whereby a small portion may be provided for concentrated use and the remainder preserved in a primeval condition, accessible only by a system of foot trails and water ways by which the present and future generations may study the flora, fauna and geologic structure of a beneficent Nature “unspoiled, unimproved and unbeautified” by Man's attempt to improve on the work of the MASTER ENGINEER’.
We bezochten dus Itasca State Park gelegen 31 mijl ten zuiden van Bemidji. In Lake Itasca is de oorsprong van de Mississipi. Waar de rivier begint is het mogelijk, en we deden dit dus, met elk der benen op één oever van de Mississipi te staan. Verder maakten we een grote wandeling van twee uur over ‘Roberts Nature Trail’, waar we allerlei interessante vegetaties zagen, zoals: ‘wilde gember, Labrador thee (beide moerasvegetatie), allerlei bijzondere bomen als Red Pine, White Pine, en verder Poisin Ivy, een klein plantje met drie blaadjes. Alle delen van deze laatste plant kunnen bij contact kleine druppeltjes uitzenden van een vloeistof waardoor vele mensen heel erg ziek kunnen worden. We zagen een enorme mierenhoop, door bevers afgeknaagde boomstronken, espen en verder lichen groeiende op bomen. Een lichen is een coöperatieve associatie van 2 planten, groene algen op grijze schimmel. De alg bereidt voedsel voor beiden en de schimmel verschaft woonruimte voor beiden. Eén rode pijnboom, de officiële staatsboom van Minnesota, zoals de ‘gopher’ het staatsdier is, was 88 feet hoog. Talrijke bomen waren door de bliksem afgeschroeid. We zagen een heel vreemd soort eekhoorn, grijs met wit en bruin, die een krijsend geluid voortbracht en verder herten. We reden nu naar Wadena waar we dineerden. We hadden
| |
| |
de keus tussen American fried potatoes overeenkomend met onze gewone gebakken aardappelen en French fried potatoes, dat is patates frites. Piet bestelde per abuis American French potatoes, verbeterde dit toen in American fried potatoes en kreeg tenslotte French fried potatoes, waarop hij de juffrouw vroeg: ‘Do American fried potatoes have a French appearance here?’ Vanuit Wadena gingen we naar Alexandria waar we in een motel overnachtten. Vier en een halve dollar voor twee personen met kookfaciliteiten. De volgende morgen bereidden we zelf het ontbijt, waarop we de hele mooie plaats Alexandria gingen bekijken. De omgeving dezer plaats zat vol met slangen, zogenaamde ‘garter snakes’ die van insecten leven en we zagen tientallen stervende of dode slangen op de weg, die door auto's waren overreden, een onsmakelijk gezicht door mij op kleurenfoto's vastgelegd. Verder bezochten we een kalkoenenfarm waar duizenden witte kalkoenen waren, aan het wachten op Thanksgivings Day. De terugtocht van Alexandria naar Minneapolis over highway 52 was erg mooi. We passeerden onderweg het plaatsje Sauk Center, beschreven onder de naam van ‘Gopher Prairy’ ‘in het boek ‘Main Street’ geschreven door Sinclair Lewis. Er stond een groot reclamebord:
‘SAUK CENTER, the original Main Street U.S.A.!’
We gingen natuurlijk Main Street bekijken, de bioscoop had ook de naam ‘Main Street’. Kennelijk hebben de dorpelingen van Sauk Center aan Sinclair Lewis, die er geboren werd, het boek waarin ze becritiseerd worden, vergeven.
Teruggekomen in Minneapolis konden we terugzien op een tocht, die hoewel kort van duur, vijf dagen, rijk was aan activiteiten van verschillende aard. Een plan om de gevangenis in St. Cloud te bezoeken werd tot later datum uitgesteld. Dinsdag 13 september 3 uur waren we weer terug en om vier uur ging ik naar het laboratorium.
| |
| |
opmerking (1970)
Een klassiek voorbeeld van genocide is wat de ‘white settlers’ in Amerika, in 't bijzonder Noord-Amerika, met de Indianen gedaan hebben. Het is algemeen bekend, dat deze ‘white settlers’ bijzonder competente mensen waren en de genocide is dan ook schitterend gelukt; zij gebruikten drieërlei oorlogsvoering, zowel ‘economical warfare’, het doden der kudden, als ‘bacteriological warfare’, de kinderziekten der blanken, waaraan de Indianen bezweken, als ‘chemical warfare’, het vuurwater. Wat het nog gemakkelijker maakte voor hen is dat de ‘white settlers’ in Noord-Ameika slechts met kleine getalen van Indianen te maken hadden.
|
|