vreemde toestanden
I
Ik bevond me midden in een sterke neiging tot een hartgrondig verzet. Een varken sneed een slager in stukken. Ik bevond me in de slager. Onmogelijk om een beweging achteruit te maken. Het varken was een wereld op zich. De slager was een wereld op zich, maar er vond een verandering plaats, en na de verandering was de toestand als volgt: De vlakte was wijd, de lucht was hoog. Ik werd als een wilde ballon meegevoerd. Wat een vluchten omhoog! Wat een duikvluchten! Wat een kangoeroesprongen in de enorme ruimte!
De hele atmosfeer staat vol van naieve luchtballonnen, naief maar onstuimig, maar ontembaar.
In het schuitje zitten dijen, kreten, dwaze en warme hoekjes in de overvolle hemel, maar er kwam verandering in en dit is de nieuwe toestand:
Wagons, wagons, wagons.
Een lange trein voor veevervoer liep langzaam binnen op het goederenstation, terwijl met grote trefzekerheid een trein in de tegenovergestelde richting alle runderkoppen afrukte, op één na, een in iedere wagon, die langdurig loeide, met grote kracht de laatste adem van de kudde uitblazende, de kudde die bloedend neerknielde in de wagons.
Ik stond op het punt iets te zeggen, maar er kwam een verandering en de toestand was deze:
Water! water! water tot in het oneindige. Watervlakten, watervelden, vijvers voor afwatering, rivieren, beken met overstroomde oevers. Maar er was een grondverschuiving en na deze verschuiving was het uitzicht zo:
Een stad. De poorten van een witte stad, en je gaat er over het water door naar binnen. Het was een plechtige zondag voor onthoofdingen.
Ternauwernood ontsnapten we, tenslotte valt de witte stad