een oom en tante die eigenlijk in Rotterdam woonden maar die in Bergen voor de lente, de zomer en het vroege najaar een heel mooi gelegen huisje hadden. Ik ging daar toen een paar dagen logeren en ik raakte zo bekoord door Bergen en de zee, de duinen en de nabuurschap, dat ik mijn huisje in Blaricum heb verkocht en in Bergen ben gaan wonen, de eerste jaren op kamers.
- En toen is dat huis speciaal voor je gebouwd?
- Ja, in ruil voor dat huisje in Blaricum.
- In 1920 ben je, meen ik, redacteur van De Gids geworden?
- Ja, dat was in 1920.
- Wie zaten er toen in de redactie? Heb je herinneringen aan die mensen?
- Colenbrander, Huizinga en Van der Waals zaten er in elk geval in.
- Je hebt Huizinga vrij goed gekend. Wat was dat voor een soort man?
- Die heb ik heel goed gekend en ik mocht hem bijzonder graag. Ik herinner me bijvoorbeeld heel goed hoe gemakkelijk hij iets kon toegeven. Ik had dat redacteurschap van De Gids op me genomen onder de uitdrukkelijke voorwaarde, dat ik alleen te oordelen zou krijgen over gedichten of essays over poëzie maar in godsnaam nooit over romans. Ik had me tot doel gesteld opkomende dichters een plekje in De Gids te geven als het hun niet lukte een eigen tijdschrift te beginnen, zodat ze in elk geval onderdak hadden. Op de redactievergaderingen moest ik wel altijd praten als Brugman. Ik wilde Marsman en Nijhoff brengen, die toen ook nog tot de jongeren behoorden. Maar dan zeiden de andere redacteuren: ‘Vind je dat nou echt gedichten?’ Marsman heeft later eens een lijstje gemaakt van dichters, die beroemd zijn geworden en door De Gids geweigerd zijn. Ik heb tegen