Maatstaf. Jaargang 18
(1970-1971)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 117]
| |
theo kars
| |
[pagina 118]
| |
de ene kant, en de adel en het parlement anderzijds, werd hij de dupe van zijn bemoeiingen. ‘Over het algemeen was het zijn ongeluk altijd de partij te kiezen die verloor’ schrijft D.F. Scheurleer in zijn (slordigeGa naar voetnoot*) inleiding bij de Nederlandse vertaling van de Maximes in 1922. De kardinaal de Retz, die La Rochefoucauld niet mocht, merkt in zijn geschreven portret van La Rochefoucauld op: ‘Er is altijd ietsGa naar voetnoot** mis geweest met La Rouchefoucauld. Hij is nooit geschikt geweest voor een onderneming, en ik weet niet waarom, want hij had eigenschappen die bij een ander de kwaliteiten die hem ontbraken zouden hebben aangevuld (-). De bedeesdheid en angstvalligheid die men bij hem bespeurt in het burgerlijk leven, heeft zich in zaken omgezet in een soort zelfverdediging.’ Retz constateert dat La Rochefoucauld de gewoonte had ‘zich even haastig uit een onderneming terug te trekken, als hij er zich in had begeven’. In 1653, aan het einde van de burgeroorlog, was zijn gezondheid door oorlogsverwondingen geteisterd, zijn vermogen aanzienlijk geslonken en zijn kans op een maatschappelijke carrière verkeken. Het jaar 1653 was een keerpunt in zijn leven. Na die tijd bemoeide hij zich niet meer met politiek. Hij wijdde zich aan het beheer van zijn bezittingen, en de literatuur, en werd een geregeld bezoeker van de bekende Parijse literaire salons uit die dagen. In 1662 verschenen zijn memoires, in 1664 zijn Réflexions ou sentences et maximes morales. De laatste werden nog tijdens zijn leven vier maal officieel herdrukt. Er verschenen bovendien vervalste uitgaven van. | |
[pagina 119]
| |
La Rochefoucaulds vriendschap met de ruim twintig jaar jongere Mme de la Fayette mondde in 1665 uit in een verhouding die tot zijn dood duurde. Hij werkte mee aan haar romans Zaide en La Princesse de Clèves.
La Rochefoucauld behandelt in zijn korte (206 blz.) memoires de hofintriges waarbij hij betrokken is geweest en de daarop volgende burgeroorlog. Zijn memoires zijn meer een geschiedkundig werk dan een autobiografie. In de laatste vier van de zes delen gebruikt hij niet eens meer de ik-vorm, maar spreekt over zichzelf als ‘le duc de La Rochefoucauld’. De eerste twee delen zijn verreweg het interessantst, omdat ze het persoonlijkst zijn. Al lezend ontdek je snel waarom La Rochefoucauld ondanks zijn intelligentie mislukte in de politiek: hij was te fatsoenlijk, en bovendien aanvankelijk romantisch. Hij koos de zijde van de koningin tegen Richelieu (die op haar verliefd was) en tegen de koning (die platonisch verliefd was op Mlle de Hautefort, de intiemste vriendin van de koningin). La Rochefoucaulds motieven voor deze keuze: ‘De overheersing van de kardinaal de Richelieu leek mij onrechtvaardig, en ik vond dat de partij van de koningin de enige was die men fatsoenshalve kon kiezen. Zij was ongelukkig en men viel haar lastig, en de kardinaal gedroeg zich tegenover haar meer als een tiran dan als een aanbidder.’ Als de koningin twee jaar later van hoogverraad wordt beschuldigd en hem vraagt haar en Mlle de Hautefort te ontvoeren, stemt hij daarin toe. ‘Hoe moeilijk en gevaarlijk mij deze onderneming ook leek, ik moet zeggen dat niets in mijn leven mij zo blij had gemaakt: ik was op een leeftijd waarop men het heerlijk vindt buitengewone, schokkende dingen te doen, en er bestond in mijn ogen niets spectaculairders dan tegelijkertijd de koningin van haar man, de koning, en van de kardinaal de Richelieu, die op haar verliefd was, af te nemen, en daarnaast de koning Mlle de Hautefort te ontnemen. | |
[pagina 120]
| |
Deze ontvoering ging niet door, omdat de koningin in staat was haar onschuld te bewijzen. Wanneer La Rochefoucauld zich later tegenover Richelieu moet verantwoorden over zijn vriendschap met Mme de Chevreuse (een bondgenote van de koningin) haalt hij zich voorgoed de wrevel van Richelieu (die hem aanvankelijk niet onwelgezind is) op de hals: ‘omdat hij merkte dat ik me gereserveerder en koeler tegen hem gedroeg dan hij van anderen gewend was, werd hij boos en zei mij tamelijk plomp dat ik dan maar naar de Bastille moest.’ La Rochefoucauld bleef daar acht dagen en werd vervolgens voor twee jaar naar zijn landgoederen verbannen. Hieruit blijkt opnieuw waarom hij faalde in de politiek: hij wilde niet kruipen als dat moest. Na de dood van Richelieu (eind 1642) en die van de koning (mei 1643) ontstond er verwijdering tussen La Rochefoucauld en de koningin, die hem toen niet meer nodig had. Zij verbond zich met Mazarin, Richelieus opvolger. La Rochefoucauld was hierdoor teleurgesteld, maar trachtte loyaal te blijven. Hoewel hij Mazarin onsympathiek vond, sloot hij zich niet aan bij het Cabale des Importants, de kring van teleurgestelde vroegere vrienden van de koningin, die Mazarin wilden verdrijven. Hij bevond zich tussen twee partijen: de koningin eiste van hem dat hij Mazarin van tijd tot tijd een formeel bezoek bracht; het Cabale des Importants nam hem zijn contact met Mazarin kwalijk. Hij trachtte een tussenweg te vinden: ‘ik vroeg haar (de koningin, K.) goed te keuren dat ik de beleefdheidsbezoeken, die ik hem (Mazarin, K.) moest brengen, beperkte, en mij toe te staan hem te zeggen dat ik zijn dienaar en vriend zou zijn zolang hij werkelijk een toegewijd dienaar van de Staat en de koningin zou zijn, maar dat daaraan een einde zou komen als hij tegengesteld handelde aan wat men diende te verwachten van een fatsoenlijk man, die het ambt waardig was dat zij hem had toevertrouwd.’ Ook nu werden zijn eerlijkheid en loyaliteit niet beloond. Mazarin intrigeerde tegen hem bij de koningin en La Roche- | |
[pagina 121]
| |
foucauld verloor langzaam haar sympathie. Zij liet dat niet openlijk merken en hij was te naïef om op het idee te komen dat haar vriendelijkheid gespeeld was. Hij had haar immers altijd trouw en belangeloos gediend, en wel in die mate dat men hem openlijk ‘haar martelaar’ noemde? Het is pijnlijk te lezen hoe Mazarin en de koningin met zijn goedgelovigheid speelden. De koningin had hem vóór zij regentes werd herhaaldelijk een functie beloofd, maar had eigenlijk geen zin meer haar belofte aan hem na te komen. Hij wist dat niet en geloofde haar steeds weer als zij hem nieuwe ambten in het vooruitzicht stelde. Pas toen hij voor zijn vrouw geen ‘tabouret’ (het recht om te zitten aan het hof) kreeg, zoals hem was beloofd, terwijl dat eerbewijs wel aan zes andere edellieden werd verleend, drong het tot hem door dat de koningin hem niet meer welgezind was en Mazarin hem haatte. Toch was zijn persoonlijke gegriefdheid voor hem geen reden over te lopen naar het Cabale des Importants. Hij koos pas partij tegen Mazarin en de koningin kort nadat de burgeroorlog was uitgebroken. ‘Hoe gerechtvaardigd ook mijn persoonlijke grief mocht zijn, het was pas de nood van het land die mij voor het eerst deed klagen (-) eerst toen de kardinaal tot vijand van de staat was verklaardGa naar voetnoot*, heb ik me tot de zijne verklaard.’
De 562Ga naar voetnoot** maximes en de 50 bladzijden tellende Réflexions diverses zijn de slotsom van La Rochefoucaulds levenservaringen. Ze bevatten de formuleringen van de onaangename waarheden die een intelligent, fatsoenlijk mens in de loop van zijn leven ontdekte, en zijn meningen daarover. Paul Morand vermeldt in zijn voorwoord bij de livre de poche-uitgave van de | |
[pagina 122]
| |
Maximes dat ze wel eens als ‘fijngehakte memoires’ (‘des memoires hachés menu’) zijn gekenschetst. De maximes dragen een veelzeggend motto: ‘Onze deugden zijn meestal niets anders dan verkapte ondeugden.’ Daaruit blijkt weliswaar meteen de gedesillusioneerdheid van La Rochefoucauld, maar ook dat hij geen volkomen cynicus is geworden. Zijn teleurstellingen hebben hem ontnuchterd, niet verblind. Hij had gemerkt dat de mensen lang niet zo goed waren als zij zich voordeden, maar verklaarde hen ook niet tot volkomen slecht. Zijn uitspraken zijn dan ook bijna nooit algemeen gesteld. Heel vaak komen er woorden als ‘meestal’, ‘soms’, ‘merendeels’, ‘vaak’ en ‘bijna’ in voor. Morand schrijft met kennelijke instemming dat La Rochefoucauld ‘de filosoof van de eigenliefde’ wordt genoemd, maar deze kwalificatie is maar gedeeltelijk juist, omdat hiermee de suggestie gewekt wordt dat hij álle menselijke handelingen aan eigenbelang toeschrijft, terwijl hij alleen aantoont dat de mééste menselijke handelingen uit egoïsme voortvloeien. Maxime 83 luidt weliswaar: ‘Wat de mensen vriendschap hebben genoemd is niets anders dan een overeenkomst, een wederkerig ontzien van elkaars belangen, en een uitwisseling van goede diensten, het is kortom alleen een handel, waarbij het eigenbelang altijd iets denkt te winnen’, maar daar staat maxime 473 tegenover: ‘Hoe zeldzaam werkelijke liefde ook mag zijn, zij komt toch nog meer voor dan werkelijke vriendschap.’ Hieruit blijkt duidelijk dat La Rochefoucauld geen cynicus, maar een moralist is. Hij beweert niet dat alle vriendschap in feite een handelszaak is, maar maakt onderscheid tussen ‘wat de mensen vriendschap hebben genoemd’ en ‘werkelijke vriendschap’. Echte vriendschap is voor hem een verhouding die niet bepaald wordt door het eigenbelang van de betrokkenen. Als hij schrijft (maxime 84): ‘Het is smadelijker je vrienden te wantrouwen, dan door hen bedrogen te worden’, roept hij in feite op tot blindelings vertrouwen zonder acht te | |
[pagina 123]
| |
slaan op de nadelen die dit ten gevolge kan hebben. Hij is zelfs van mening dat je je vrienden nog moet helpen als zij je vrienden niet meer zijn: ‘Als onze vrienden ons bedrogen hebben, dienen we onverschillig te zijn voor hun blijken van vriendschap, maar gevoelig voor hun tegenslagen.’ Men zou La Rochefoucauld veel beter de filosoof van de eerlijkheid kunnen noemen - en dan eerlijkheid in de ruimste zin van het woord. Zijn maximes tonen bijna stuk voor stuk aan dat wat in het dagelijks leven deugdzaamheid wordt genoemd meestal alleen als deugd vermomd eigenbelang is, en zijn een requisitoir tegen schijnheiligheid. Retz schrijft in zijn memoires dat hij tijdens een van zijn botsingen met La Rochefoucauld in de burgeroorlog (dus nog lang vóór het verschijnen van diens maximes) La Rochefoucauld in het publiek aansprak met ‘Onze vriend Openhartigheid’ (‘notre ami La Franchise’). Retz voegt er tussen haakjes aan toe: ‘Deze spottende bijnaam (“quolibet”) hadden wij hem in onze partij gegeven.’ Ik vind dat aangrijpend. La Rochefoucauld werd uitgelachen omdat hij eerlijk was. Maxime 202 bevat eigenlijk zijn moraal: ‘Schijnbaar fatsoenlijke mensen zijn zij die hun gebreken voor anderen en zichzelf verbergen; werkelijk fatsoenlijke mensen, zij die ze heel goed kennen en er voor uitkomen.’
De stijl van de memoires is beknopt en helder, die van de maximes zo mogelijk nog bondiger. La Rochefoucauld was een uiterst nauwgezet schrijver. Hij liet zijn maximes voor het verschijnen onder zijn kennissen circuleren en vroeg hun om hun oordeel. Er zijn maximes die vijftien keer heen en weer zijn gestuurd. Multatuli merkt over La Rochefoucaulds schrijfwijze op: ‘Hij gaf zich (-) zeer veel moeite om exact te zijn’ en ‘Van La Rochefoucauld weten wij dat hij zich zeer veel moeite gaf de waarheid der feiten te benaderen in uitdrukking.’ Toch zijn er een aantal maximes onbegrijpelijk (voor mij althans) | |
[pagina 124]
| |
omdat er begrippen in gehanteerd worden waarvan ik de inhoud niet ken. Hij spreekt over ‘les passions’ maar ik weet niet wat ik onder ‘de hartstochten’ moet verstaan. Hetzelfde geldt voor begrippen als ‘âme’, ‘coeur’ en ‘esprit’. Zijn door Morand uitbundig geprezen definitie van de liefde is voor mij abacadabra. ‘Ce qu'on en peut dire est que, dans l'âme, c'est une passion de régner; dans les esprits, c'est une sympathie, et dans le corps, ce n'est une envie cachée et délicate de posséder ce que l'on aime après beaucoup de mystères.’ D.F. Scheurleer vertaalde dit braaf met: ‘Wat men er van kán zeggen is, dat zij zich, in de ziel, openbaart als een hartstocht tot heersen, in de geest als sympathie; en in het lichaam als een verholen, tedere begeerte na vele heimelijkheden te bezitten wat men bemint’, maar ik kan me niet voorstellen dat hij begreep wat hij vertaalde. Evenals enkele van de maximes, is ook een van de 19 korte beschouwingen die de Réflexions Diverses vormen, onbegrijpelijk, althans grotendeels. In de verhandeling De la différence des Esprits onderscheidt La Rochefoucauld nuances waarvoor in het Nederlands geen woorden bestaan. Zo stelt hij o.m. dat er een ‘esprit de feu’, een ‘esprit brillant’ en een ‘bel esprit’ bestaat en schrijft: ‘On peut être sot avec beaucoup d'esprit, et on peut n'être pas sot avec beaucoup d'esprit.’ Het enige wat ik leerde van deze verhandeling was dat het begrip ‘esprit’ vaak beter met ‘intelligentie’ dan met ‘geest’ vertaald kan worden.
La Rochefoucauld schreef bedachtzaam en dat is een van de redenen waarom hij vrijwel even leesbaar is als een twintigste-eeuwse schrijver. Hij bezondigde zich niet aan loze, tijdgebonden uitdrukkingen als ‘je-ne-sais-quoi’. Het nadeel van zijn beknopte zuivere stijl is dat zijn maximes moeilijk goed te vertalen zijn. Je staat vrijwel steeds voor de keuze de bondigheid op te offeren aan de helderheid, of de duidelijkheid aan de beknoptheid. Bij de kleine selectie die ik maakte ging ik dit conflict zoveel | |
[pagina 125]
| |
mogelijk uit de weg door goed vertaalbare maximes uit te zoeken.
27 Jaloezie is in zekere zin logisch en begrijpelijk, omdat zij erop gericht is iets dat wij bezitten - of menen te bezitten - voor ons te behouden; afgunst daarentegen is een obsessie die het ons onmogelijk maakt het geluk van anderen te verdragen. 31 Als we zelf geen fouten bezaten, zouden we het niet zo prettig vinden ze bij anderen aan te treffen. 41 Mensen die zich te veel met kleinigheden bezighouden, worden gewoonlijk ongeschikt voor grote dingen. 71 Er bestaan geen mensen die zich er niet voor schamen dat zij van elkaar gehouden hebben, wanneer zij niet meer van elkaar houden. 82 Het verlangen je te verzoenen met je vijanden is niets anders dan de wens je toestand te verbeteren, oorlogsmoeheid en vrees voor tegenslag. 93 Oude mannen vinden het prettig goede raad te geven om er zich voor te troosten dat zij niet meer in staat zijn slechte voorbeelden te geven. 110 Men is met niets zo vrijgevig als raad. 116 Niets is minder oprecht dan de wijze waarop men raad vraagt en geeft. Degene die erom vraagt wekt de indruk diep ontzag te hebben voor de gevoelens van zijn vriend, hoewel hij er alleen aan denkt deze de zijne te laten goedkeuren en hem aansprakelijk te stellen voor zijn gedrag, en degene die raad | |
[pagina 126]
| |
geeft beloont het in hem gestelde vertrouwen met veel toewijding en ijver, hoewel hij meestal bij zijn adviezen zijn eigen belang of aanzien voor ogen heeft. 121 Men doet dikwijls goed om ongestraft kwaad te kunnen doen. 124 De meest geslepen mensen doen hun hele leven of zij sluwe streken afkeuren, teneinde zich ervan te bedienen bij een belangrijke gelegenheid of onderneming. 136 Er zijn mensen die nooit verliefd zouden zijn geweest, als zij nooit over liefde hadden horen spreken. 146 Men prijst gewoonlijk alleen om zelf geprezen te worden. 149 Het afwijzen van lof is het verlangen tweemaal geprezen te worden. 196 We vergeten onze fouten gemakkelijk als we de enigen zijn die ze kennen. 226 Overdreven haast bij het afdoen van een schuld wegens een verplichting is een soort ondankbaarheid. 276 Wat edelmoedigheid lijkt is meestal verborgen eigenbelang dat kleine voordelen versmaadt om zich op de grote te richten. 254 Nederigheid is vaak alleen gespeelde onderworpenheid, waarvan men zich bedient om anderen te onderwerpen; het is een kunstgreep van de hoogmoed, die zich bukt om zich te verheffen; hoewel hij zich op talloze manieren voordoet is hij nooit beter vermomd en bedrieglijker dan wanneer hij schuil gaat achter het masker van nederigheid. | |
[pagina 127]
| |
294 We zijn altijd gesteld op de mensen die ons bewonderen, maar we zijn niet altijd gesteld op de mensen die we zelf bewonderen. 303 Hoeveel goeds men ons van ons vertelt, men vertelt ons nooit iets nieuws. 304 We vergeven vaak de mensen die ons vervelen, maar we kunnen hen die wij vervelen nooit vergeven. 324 Jaloezie bevat meer eigenliefde dan liefde. 325 Afgunst is onverzoenlijker dan haat. 331 Het is moeilijker je vriendin trouw te zijn als je tevreden over haar bent, dan wanneer zij je slecht behandelt. 336 In de liefde gaat het bedrog bijna altijd verder dan de achterdocht. 350 Wat ons het meest prikkelt van de mensen die ons proberen te bedriegen is dat zij denken slimmer te zijn dan wij. 352 We vervelen ons bijna altijd bij mensen bij wie we ons niet mogen vervelen. 417 Wie in de liefde het eerst genezen is, is altijd het best genezen. 428 Wij vergeven onze vrienden gemakkelijk de gebreken waarmee wij niet te maken hebben. 462 Dezelfde hoogmoed die ons de gebreken doet afkeuren waarvan wij ons vrij achten, brengt ons ertoe de goede eigenschappen te minachten die wij niet bezitten. | |
[pagina 128]
| |
562 Ouderdom is de hel van de vrouwen. |
|