| |
| |
| |
mathieu smedts
indiaantje spelen?
Op 10 september 1942, toen de deportaties van de joden naar Polen in volle gang waren, schreef een gemeente-ambtenaar in Veenendaal in zijn dagboek: ‘Zo juist is Dien gekomen en zit te vertellen over de jodenvervolging in Amsterdam.
Een jonge man en vrouw en kindje hebben dan ook onze bijzondere aandacht, vooral als Dien aan ons vraagt, of wij geen idee hebben om die mensen in ons huis op te nemen. De stakkers zitten in doodsangst want ieder ogenblik kunnen ze weggehaald worden.
Na lang praten komen we overeen, dat we er eerst eens een nachtje over willen slapen, want er is veel risico aan verbonden, dat begrijpen we maar al te goed. Ook Toos haar moeder, die bij ons logeert, wordt raad gevraagd, doch moeder zegt, hoor eens, Toos en Piet, jullie moeten het zelf weten, ik kan jullie hier in niet raden.
Enfijn, we gaan naar bed met een hoofd vol zorgen. Wat is onze christenplicht? Ja, dat weten we wel, maar de angst als er eens iets gaat gebeuren. We brengen onze zorgen bij de Here voor we naar bed gaan en vragen hem om bijstand in deze voor ons zo moeilijke zaak.
Beiden slapen we onrustig, maar als de morgen daar is en we zijn ontwaakt, staat ons besluit vast. We moeten de mensen helpen en de Here zal over ons waken. Daar zijn we vast van overtuigd.’ (Uit: Dagboekfragmenten 1940-1945)
Dien heeft het niet al te moeilijk gehad haar vrienden, Toos en Piet, te overtuigen. De gesprekken, die zij in die septemberdagen van 1942 voerden, werden toen in vele Nederlandse huizen
| |
| |
gehouden. Menigeen liep stad en land af om onderduikadressen voor joden te vinden, voor mensen, die ‘in doodsangst zaten, want ieder ogenblik konden ze weggehaald worden’. Ik heb er persoonlijk nogal geluk mee gehad.
Er zat in Limburg een pastoor, die zijn ‘christenplicht’ door en door kende. Hij had ook een afschuwelijke hekel aan de nazi's. Hij was letterlijk een verzetsman van het eerste uur, want toen de Duitsers op de vroege morgen van 10 mei 1940 het dorpsklooster wilden bezetten, sprak hij de officieren zo indringend toe, dat zij maar afzagen van het verzetje dat zij zich bij de nonnen hadden voorgesteld. Ik heb me vaak afgevraagd wat bij hem zwaarder woog, zijn plicht als priester, die hij zeer ernstig opvatte of die afkeer van de vijand.
‘Ze deugen niet die moffen, zelfs de pastoors deugen niet,’ zei hij. Hij wilde dan ook elke pastoor ten westen van de Rijn samen met zijn kudde naar de oostelijke oever verdrijven, tenzij er deugdelijke bewijzen voor de onschuld der betrokkenen waren. ‘Dat zal helaas! weinig voorkomen,’ zei hij dan een beetje moedeloos, want menig Duits pastoor was zijn vriend geweest. ‘Elke jood, die om hulp vraagt, kun je bij me brengen,’ zei hij. ‘Ik vind wel een adres voor hen.’ Dat deed hij ook, zij hebben de oorlog overleefd, hij vervalste desnoods de doopregisters, zodat de boeren, bij wie de Gestapo wel eens op bezoek kwam, toen zij lont rook met volle overtuiging konden zeggen: ‘Joeden zien hej neet, alles is hej katteliek.’
Voor zover ik weet is de pastoor de enige uit dat dorp, die omgekomen is. Hij stierf in Bergen-Belsen, nadat het kamp al was bevrijd. Het dorpsplein in Grubbenvorst is naar hem genoemd, het Pastoor Vullinghsplein. In zijn geboorteplaats Sevenum heet een straat naar hem, in mijn geboortedorp, waar hij enkele jaren pastoor is geweest, is een Pastoor Vullinghsweg. We hebben onze dode verzetsmensen beloond! Het is een beetje mode geworden af te geven op het verzet. Het heeft niet zoveel betekend, zegt men. Ergens las ik dat het eigenlijk
| |
| |
niet veel meer was geweest dan Indiaantje spelen. Het is te veel geïdealiseerd, wordt gezegd en er lopen vele lieden rond, die als helden worden geëerd, maar die boter op hun hoofd hebben.
Voor elk van deze opvattingen is iets te zeggen. Henk van Randwijk verweet zichzelf in de laatste uren voor zijn dood dat hij zo weinig voor de joden had kunnen doen. Degenen, die hem gekend hebben, weten dat hij al het mogelijke heeft gedaan.
Maar ten slotte zijn verreweg de meeste joden vermoord en slechts enkele duizenden zijn gered. Als wij ons zo dapper hadden geweerd als het soms is voorgesteld, dan zouden veel meer joden het er levend hebben afgebracht.
Het is een moeilijke kwestie. De joden wordt verweten dat zij zelf niet harder van zich hebben afgeslagen, dat tallozen zich als schapen naar de slachtbank hebben laten leiden. De overlevenden en hun kinderen hebben hieruit hun les getrokken en zij slaan van zich af. Dat schijnt echter ook weer verkeerd te zijn.
Er waren veel mensen nodig om één persoon, die door de nazi's werd gezocht het leven te redden. Toen de deportaties begonnen, in de zomer van 1942, was het nog gemakkelijk. De nazi's hielden zich bezig met het grote werk, zij haalden de steden leeg. Later zouden zij de onderduikers wel zoeken. In die tijd waren er al verraders, die de gevluchten en hun beschermers aangaven. De slachtoffers werden dan meestal opgehaald en gingen als strafgeval naar Westerbork, maar er werd nog niet op hen gejaagd, zoals later wel gebeurde.
In de dagboekpagina, waarmee dit verhaal begint, wordt over een belangrijk punt niet gesproken. Noch Piet noch Toos vragen zich af hoe lang die oorlog nog zal duren. Dat was gewoonlijk een belangrijk onderwerp van gesprek als men een echtpaar vroeg of zij bereid waren een onderduiker te helpen. Weinreb praat er in zijn boeken voortdurend over. Zijn spel met de nazi's was gebaseerd op de verwachting of de hoop dat de invasie spoedig zou komen. Anderen waren daar niet zo zeker van,
| |
| |
maar dat mocht men niet eens hardop zeggen. Over twee, hoogstens drie maanden zou het wel afgelopen zijn. Ik herinner me de toorn van enkele goede vrienden, toen ik eens in 1942 zei dat het best nog een jaar kon duren. Een dergelijke uitlating was misschien geen collaboratie, maar ze werd je wel aangerekend als betreurenswaardig defaitisme. Ik bezocht in die tijd oom Pieter soms, een slager uit Zwolle, die in Limburg was ondergedoken. Hij was een vaste aanhanger van de zes-weken-school. Was Keulen al niet in juni 1942 met duizend vliegtuigen gebombardeerd? We wisten toen niet dat de Engelsen zelfs hun oude lesvliegtuigen van stal hadden gehaald, omdat zij voor hun propaganda zo graag met dat getal duizend werkten. Het dorp lag op de route tussen Engeland en het Ruhrgebied. De Britse luchtaanvallen waren een fantastisch gezicht. Eens vielen er 400 brandbommen, een paar vliegtuigen werden door de Duitse nachtjagers, die vanaf het vliegveld Venlo opereerden, in brand geschoten. Menigeen moet zich hebben afgevraagd hoeveel bommen er eigenlijk op Dusseldorp en de andere Duitse industriesteden terecht kwamen. Maar daarover werd niet gepraat. Wel werd me eens door tientallen mensen verteld hoe twee Duitse jagers overdag boven de Peel tegen elkaar waren gebotst. Dat was wekenlang nieuws. Oom Pieter leefde er helemaal van op en hij was niet de enige.
Hij heeft de oorlog overleefd. Maar hij heeft vele onderduik-adressen gehad na dat eerste. Eens was er een razzia op de boerderij, waar hij zat. Hij ontkwam met de boer en zijn zonen, die zich in een korenveld verborgen toen de nazi's kwamen.
Toen alles weer veilig was, lag de boer dood in het graan, gestorven aan een hartaanval. Pieter vertrok met andere joden, die een schuilplaats hadden gevonden in het gehucht. Hoeveel duikadressen hij daarna nog gehad heeft, weet ik niet. Sommige anderen zijn een keer of tien van adres veranderd. De mensen, die hun onderdak hebben gegeven, konden er zich na de oorlog op beroemen dat zij een jood hadden gered. Verreweg
| |
| |
de meesten gaven er de voorkeur aan om er niet over te praten. Velen zijn vrienden met hun joden gebleven. Aan beide kanten is er ook vaak wat zeer blijven hangen.
We kennen het verhaal van het gezin Frank in Amsterdam.
In Valkenburg zat bijna op dezelfde manier een echtpaar ondergedoken. Twee jaar lang zaten de mensen op een kamertje. Zij konden de straat zien en langzamerhand leerden zij de eigenaardigheden van de bewoners kennen. Behalve wat boeken was die studie van het straatleven hun enige afwisseling. Zij hebben maar op één adres gezeten, zij hebben overleefd, waartoe de humor van mevrouw veel moet hebben bijgedragen.
Langzamerhand zijn er vele voorbeelden bekend geworden van joden, die op hun onderduikadressen vreselijk zijn behandeld. Vaak zat er ongelijk bij beide partijen. Van ernstige drama's weet ik uit eigen ervaring weinig. De Noordlimburgers hebben dikwijls uit die tijd goede vriendschappen met ‘hun joden’ overgehouden. Er is wel eens een hard woord gevallen, het bleek wel eens dat sterke karakters helemaal niet met elkaar overweg konden, maar gezien de moeilijke omstandigheden meen ik te mogen zeggen dat het in het deel van het land, dat ik het best ken, goed is gegaan.
In de dorpen van Noord-Limburg was men enigszins vooringenomen tegen de joden. Men kende hen nauwelijks. Vroeger, in de jaren twintig, was de ‘joed’ de veekoopman, maar die verdween toen er coöperatieve verenigingen werden opgericht. Men moest wel even wennen aan de joodse onderduikers.
Dat ze Christus hadden gekruisigd, heeft geen enkele rol gespeeld. Maar ze waren anders! In die tijd was er een lichtgele overjas in de mode, althans in Amsterdam. In die Limburgse dorpen was die niet doorgedrongen. De onderduiker droeg hem en was daardoor herkenbaar. Dat was gevaarlijk. En het was nu eenmaal zo dat iemand, die gepakt was, zijn beschermheer in gevaar kon brengen.
In het begin wist men niet hoe streng jodenhulp gestraft zou
| |
| |
worden. De nazi's dreigden dat mensen, die joden hielpen, met hen naar Mauthausen gebracht zouden worden. Wat er in Auschwitz aan de hand was, besefte men toen nog niet, maar Mauthausen betekende een zekere dood binnen enkele weken. In de praktijk is het naderhand nogal meegevallen. De meeste mensen, die joden in hun huis hebben ondergedoken, zijn er met betrekkelijk geringe straffen vanaf gekomen, maar dat was nog niet bekend in de tweede helft van 1942, toen de nood het hoogst was.
Er was natuurlijk ook nog een kwestie van geld. Het was niet zo moeilijk om zonder bonnen aan een brood of een stuk vlees te komen in Noord-Limburg, maar de mensen waren arm. Verreweg het grootste gedeelte liep in 1939 in de steun. Het voedsel was er, maar er was geen geld om het te betalen. ‘Ik heb een paar joden, die geen geld hebben,’ zei ik eens in een gesprek met de pastoor. ‘Laat ze maar komen, we zien wel,’ antwoordde hij. ‘Er is altijd nog wel een kalf te vinden om te slachten, of wat rogge om een brood te bakken. We zien wel.’ Vullinghs was de zoon van een brouwer, die in die tijd nog rijk waren in die provincie. Het was bekend dat hij in zijn eerste parochie tussen 1918 en 1925 zijn erfenis had uitgegeven om huisjes te bouwen voor de plaggenhutbewoners in de ‘Belzenhoek’, zoals het armste gehucht in Grashoek heette. Met zijn laatste geld had hij mijn studies betaald, wat ik hem gelukkig! met grote kortingen heb kunnen terugbetalen. Er is niemand van de onderduikers verhongerd en niemand werd rijk aan hen.
Toen minister Lieftinck na de oorlog zijn geldhervorming doorvoerde en iedereen zijn briefjes van honderd gulden moest inleveren, wilde hij daarvoor compensatie krijgen, kwam er slechts één binnen. Er woonden 1400 mensen en het staat vast dat er nergens in Nederland meer onderduikers zijn geweest dan daar, joden, Engelse en Amerikaanse piloten, Nederlanders, die in het verzet zaten.
| |
| |
Dit is een eenzijdig verhaal. Ik heb geen wetenschappelijk onderzoek ingesteld, ik spreek uit ervaring, die ik heb opgedaan in een enkele streek. Ik heb gelezen dat het elders anders is gegaan. Het zal wel zo zijn. Ik heb in de gevangenis genoeg smerigheden gezien van jongelieden, die in het Belgisch verzet hun mannetje hadden gestaan. Zij waren leden van de Witte Brigade, zo jong, dat ik dacht dat hun chefs een zware verantwoordelijkheid op zich hadden genomen door hen het vuile werk op te laten knappen. Zelfs de nazi's aarzelden hen dood te schieten, zij maakten wel gebruik van hen in een Duitse gevangenis. Daar werden verrekijkers geproduceerd voor de Wehrmacht. En werkten zestig mensen aan. Er moesten elf lenzen in zo'n kijker worden gezet, enkele prisma-lenzen, één heel belangrijke met een afstandsmeter om te zien hoever een vijandelijk vliegtuig verwijderd was, twee objectieflenzen aan de verre kant van de kijker, die uiterst belangrijk waren omdat ze alleen in een zekere positie goed waren. Enkele Belgische ingenieurs hadden een methode uitgevonden om ze zo vast te zetten dat dat ze na één schok op een tank los schudden. Hoffman, toen professor in de Elektriciteitsleer aan de Universiteit van Brussel en zijn vriend, opticus Philippe Le Grand hadden me zeer nauwkeurig uitgelegd dat ik, als eindcontroleur, elke kijker kon goedkeuren, want er deugde toch niets van. Dat bleek al spoedig juist te zijn. De Wehrmacht was woedend. Maar na enkele dagen liepen de jonge Vlaamse verzetslieden rond, roepend dat ik het was, die de kijkers saboteerde. ‘De produktie moet doorgaan. De Hollander - ik - bederft het voor ons allemaal.’ Zij kregen elke dag een extra snee brood voor dit werk.
Er was een Belgische dokter in de gevangenis, de assistent van de ziekenbroeder. Volgens hem leed ik ernstig aan reuma, ik kon niet meer werken, ik moest veertien dagen op bed liggen. Zo gebeurde het. Dokter Meersman uit Berchem bij Antwerpen heeft toen mijn leven gered. Er zijn een paar honderd kijkers aan het front aangekomen. Er kwamen rapporten van het
| |
| |
leger terug. Er kwam een onderzoek van de Gestapo. Het verrassende was toen dat alle ‘Arbeitsmeister’, de opzichters, aan onze kant stonden. Zij waren afgekeurd voor het front wegens bevroren voeten en zo, in Rusland dus, zij waren technici, wij hadden - zeer achterdochtige - vriendschappen met hen gesloten, zij wilden zichzelf beschermen. Alle lenzen kwamen uit Jena, van Zeiss, zeiden zij. Daar kon dus iets mis zijn geweest. Dat was juist, maar het lag niet aan de Zeiss-fabriek. Er kwamen geregeld zendingen prismalenzen uit Jena aan. Op elk van die lenzen stond een letter, met een potlood geschreven. A, B, C tot M. Om een goede prismakijker te maken kon je A tot D gebruiken of B tot E, maar nooit moest je A-prisma's met H- of I-prisma's gebruiken. De man, die de prisma's moest uitpakken, was een Vlaming, die aan de Belgische kant van Terneuzen woonde. Hij was ter dood veroordeeld omdat hij een Belgische nazi had doodgeschoten, maar hij was krankzinnig verklaard. De nazi's waren gauw klaar met hun eigen krankzinnigen, die werden al vergast, voordat de joden aan de beurt kwamen. Met de niet-Duitse krankzinnigen waren zij voorzichtig. Mijn vriend werd in Wolfenbüttel aangesteld om de prisma's uit te pakken. Hij was niet zo goed wijs, hij mocht overal in de gevangenis rondlopen. Zo kwam hij me eens bij me om advies te vragen. Hij zei dat er op al die prisma's die letters stonden, hij had die allemaal veranderd, van een A had hij een F gemaakt, van een M een D. ‘Daar krijgt u toch geen moeilijkheden mee?’ zei hij. ‘Neen,’ zei ik. Ik praatte daarover met professor Hoffman. Die zei: ‘De volgende zes weken komt geen kijker meer uit deze fabriek. Laten we hopen dat wij het overleven.’ Wij hebben het overleefd, onze Werkmeister zeiden weer dat de fout in Jena was gemaakt, zodat het een ruzie tussen Zeiss en Voigtländer werd.
De jonge Vlaamse jongetjes waren boos. Er is ten slotte een man gevallen. Een Elzasser. Zijn functie was de afstandslens in de kijker te zetten. Zijn Duits was beter dan zijn Frans, maar
| |
| |
toch praatte hij liever Frans dan Duits. Hij zei echter nooit veel. ‘Ik doe mijn werk,’ zei hij, wat nors. Hij moest de afstandslenzen in de kijkers zetten, waarmee je kon berekenen hoe ver een vliegtuig verwijderd was. Die lenzen moest je schoonmaken met ether en alcohol. Hij wist dat de jonge Vlamingen ether jatten om het op te snuiven. Hij gaf het hun, en maakte zijn lenzen ‘schoon’ met schuurpapier. Toen hij op een dag honderd lenzen had kapot gemaakt, werd hij verraden door de jonge Vlamingen. Daags daarna is hij onthoofd.
De beste van die Vlaamse jongens heb ik na de oorlog nog wel eens ontmoet. Hij was gearresteerd toen hij veertien was.
Hij heeft destijds ruim drie jaar in Duitse gevangenissen doorgebracht. Hij hield toen op te groeien. Hij heeft een goede betrekking bij de politie, ofschoon hij eigenlijk wat te klein is. Men praat al gauw over de gevangenistijd bij dergelijke ontmoetingen. Na een opmerking van mij, vroeg hij: ‘Heb ik, volgens jou, iets verkeerds gedaan?’
Ik denk na. ‘Jij niet, maar twee van je vrienden wel.’
‘Ik heb geen contact meer met hen.’
Ik zie die jongetjes nog altijd in de gevangeniswerkplaats zitten, ijverig bezig met hun werk en met hun gedachten. De ouderen van hun groep waren onthoofd.
‘Wat hadden jullie gedaan?’
‘Eerlijk gezegd, een beetje Indiaantje spelen. We noemden onze club de Zwarte Hand.’
De Duitsers wilden niet begrijpen dat zij geen schade hadden geleden. De volwassenen werden geëxecuteerd voor hun bedoelingen, want tot daden waren zij niet gekomen.
Dat is vaak in Nederland gebeurd. ‘Indiaantje spelen, zegt Weinreb over het verzet. Zo dacht Henk van Randwijk over de OD, de Orde Dienst, die in de eerste jaren van de oorlog waarschijnlijk de grootste verzetsorganisatie was. Het was een militaire organisatie. Er waren ook andere groepen, de Geuzen,
| |
| |
er was Vrij Nederland, Pieter 't Hoen was bezig, samen met Henk Pelser, zijn Nieuwsbrief, later het Parool op te bouwen. Door Limburg trok in die tijd al een eindeloze rij van krijgsgevangenen, Fransen, die uit Duitsland waren ontsnapt en op weg naar hun land waren. Velen kregen burgerkleren in de pastorieën, zij werden op fietsen of in de auto van voedselcontroleur Bouman over de Belgische grens gebracht. Bouman is later wegens zijn aandeel in de mei-staking van 1943 doodgeschoten. Zijn organisatie is blijven bestaan. Enkele honderden Engelse en Amerikaanse ‘piloten’, zoals ieder lid van een vliegtuigbemanning heette, hebben dank zij deze organisatie de weg terug naar de geallieerde legers gevonden, eerst naar Engeland, later, na de invasie, naar Frankrijk.
Men schat dat ongeveer 70.000 Nederlanders aan het verzet hebben deelgenomen. Prins Bernhard merkte eens op in een interview, dat ik met hem had, dat het er zeker veel meer waren na 5 mei 1945, doelend op de lieden die, na in de oorlog fors gecollaboreerd te hebben, zich daarna als ferme helden, stoere knapen voordeden. Aan hen is het te wijten, geloof ik, dat het verzet in discrediet is gebracht.
Inderdaad, de eerste jaren gebeurde er weinig. De jongens van de illegale blaadjes probeerden er de moed in te houden.
Men kan nu zeggen dat dat geschrijf niet zoveel betekende, maar toen was je dag, je week, je hele maand goed als je Het Parool of Vrij Nederland in je bus kreeg. De Duitsers beseften dat. Zij hebben talloze medewerkers aan de illegale bladen doodgeschoten. Een grote slachting vond plaats in mei 1942, toen 72 leden van de OD, bijna allen officier, werden vermoord door de executiepeletons van de nazi's. Aan hen is nooit helemaal recht gedaan. Zelfs Henk van Randwijk oordeelt een beetje te hard over hen. Volgens hem waren het Oranje-fascisten en het moest maar eens bewezen worden dat ze nuttig werk hadden gedaan.
Zoals gewoonlijk had Van Randwijk grotendeels gelijk. Ik heb
| |
| |
met enkele leiders van de OD lang in de gevangenis gezeten. Op die manier leer je de gedachten, die in een dergelijke groep leven, goed kennen. En de camouflages, die zij toepasten, om hun activiteiten voor de Duitsers een aureool van onschuld te geven. In de leiding zaten inderdaad zogenaamde Oranje-fascisten. Het waren lieden, die verbitterd waren over de democratie, wat voor hen het gebroken geweertje betekende. Na de oorlog zou er maar één partij zijn, een Oranje-partij, leve de Koningin!
Het klinkt wat huiveringwekkend, maar men wist dat er weinig van terecht zou komen. ‘Laat ze maar aanmodderen,’ zei Koos Vorrink, die toen een van de grote leiders van het politieke verzet was. Hij vond wel dat de militairen in de gaten gehouden moesten worden. Toen de leiders van de OD werden gearresteerd, hebben ze aan de nazi's, de Sicherheits Dienst, uitgelegd dat ze eigenlijk helemaal niet anti-Duits waren. Er zou een ogenblik komen, zo betoogden zij, dat de Duitse legers zich moesten terugtrekken. Het gevaar dreigde dat er een chaos zou ontstaan voordat de geallieerde troepen zouden arriveren. Het doel van de OD was om in dat vacuüm een bloedbad te voorkomen, een bijltjesdag te verhinderen, waarbij vele Duitsers en hun Nederlandse helpers vermoord zouden worden.
De SD deed alsof hij daarin trapte. Dat is klaarblijkelijk niet het geval geweest, want verreweg de meeste leden van de OD zijn doodgeschoten of in concentratiekampen omgekomen.
Het vreemde is dat vele Nederlanders hebben geloofd wat de nazi's niet geloofden. Vele OD-ers waren saboteurs en spionnen. Een aantal speelden ook Indiaantje. En ze praatten te veel, niet zij alleen, maar ook hun vrouwen. Eens ontmoette ik een oud-kapitein op het station in Den Haag. Ik had hem in de meidagen 1940 bezig gezien en hij was voortreffelijk geweest, wat niet van de officieren van mijn bataljon gezegd kon worden. Op 14 mei, enkele uren voor de capitulatie had ik een kort gesprek met hem gehad, nadat onze officieren waren weggelopen,
| |
| |
toen wij onder Duits artillerievuur kwamen te liggen. Onze vaandrig trok snel terug met het excuus dat hij orders in de achterhoede ging halen. De aalmoezenier, die naderhand het priesterambt heeft neergelegd, probeerde ons, de soldaten, wat korporaals en sergeanten, moed in te spreken. Dat lukte niet zo best totdat die kapitein kwam. Zijn toespraak bestond grotendeels uit godverdomme dit, godverdomme dat en dat we nog geen zakken behoefden te zijn omdat onze officieren lafaards waren gebleken. ‘Kunt u die heren niet terug halen?’ vroeg ik. ‘Als ik ze te pakken krijg, schiet ik ze dood,’ zei hij.
Dat was het hele gesprek. Wij hebben officierloos, onder leiding van een paar sergeanten, stand gehouden totdat een paar uur later de capitulatie kwam.
Ons volgend onderhoud was langer. ‘Ik ken jou,’ zei hij toen ik hem op het station in Den Haag tegenkwam. ‘Heb je zin in een kop koffie?’ Dat had ik. Zijn eerste zin: ‘Ik heb lekker gespioneerd vandaag, in Zeeland.’ Ik zei niet: ‘Waarom zegt u dat tegen mij, misschien ben ik helemaal mis,’ ik was nog altijd de gewone soldaat, die met een kapitein praatte. Toen hij was gearresteerd, heb ik zijn vrouw opgezocht. Ik vertelde haar dat ik haar man een paar keer had ontmoet. Ik had een Gestapoman kunnen zijn, maar ze vroeg niet eens mijn naam. Ze begon over het voortreffelijke werk van haar man te vertellen. ‘Als dat na de oorlog maar behoorlijk wordt gewaardeerd. Op zijn minst moet hij tot kolonel worden bevorderd. En die jonge Abbenbroek moet onmiddellijk na de bevrijding kapitein worden.’
De kapitein was een van de 72, Abbenbroek is in 1943 doodgeschoten samen met Schimmelpenninck, ook een leider van de OD.
Men zou kunnen zeggen dat zij Indiaantje hadden gespeeld. In werkelijkheid zijn zij opgeofferd! De Duitse rechters begrepen de waarde van hun werk. Zij hadden inlichtingen ingezameld, hun pech was dat het te vroeg was. Zij trachtten de Engelsen inlichtingen te geven over de Duitse versterkingen aan de
| |
| |
Nederlandse kust, twee of drie jaar, voordat zij er gebruik van konden maken. Misschien hebben de Engelsen een paar bombardementen uitgevoerd op grond van deze informaties. Het is moeilijk vast te stellen. Wat ik zeker weet is dat het verhaaltje over die doelstelling van de OD - het ingrijpen in geval van chaos - een poging tot misleiding was. Verreweg de meeste leden hielden zich bezig met sabotage en spionage, vaak op een domme, lichtzinnige manier.
Enkele maanden geleden bezocht ik in Duitsland de rechter, die me eind 1943 ter dood heeft veroordeeld. Hij herinnerde zich niets over mij, terwijl hij een uitstekend geheugen heeft. Waarmee dan mijn rol in het verzet wel geschat is! Maar hij wist nog alles over een andere figuur, Kees Dutilh, die hij ook ter dood heeft veroordeeld en die op zijn aanbeveling ook dood is geschoten. ‘Wat een uitstekende splon! Als de Engelsen van zijn inlichtingen gebruik hadden gemaakt, zou dat het leven van duizenden Duitse soldaten hebben gekost.’
Die woorden dienen overwogen te worden als men het werk van de OD juist wil waarderen.
Dutilh had zijn lessen getrokken uit de fouten van zijn voorgangers. Een van zijn vrienden, Leen Pot, die na zijn arrestatie naar Engeland is gegaan, is daar met groot wantrouwen ontvangen.
Er had beslist wat meer gedaan kunnen worden in Nederland, er zijn vele fouten gemaakt, maar het wil er bij mij niet in dat het zo verkeerd is geweest als het de laatste tijd wordt voorgesteld. Met de uitdrukking ‘Indiaantje spelen’ is het niet afgedaan.
|
|