artikel had geschreven. De heer Kummer begint daarop een lang verhaal op te hangen over het fascistische verleden van het dagblad Le Figaro dat, hoe juist ook, in geen enkel opzicht relevant is, maar dat tracht te suggereren dat er relatie is tussen de fascistische Le Figaro en het denken van Kaleis, Kummer beoordeelt het zinnetje van Cau niet naar zijn inhoud, maar verwerpt het klakkeloos, onbeproefd, op grond van het volgens hem verdachte kader waarin het gebracht werd. Zo beoordeelt de gelovige de predikant niet naar de woorden die hij spreekt, maar naar de kansel van waaruit hij zijn gegalm laat weerklinken.
Wie in een polemiek zoveel losse flodders meent te kunnen afschieten, moet niet verbaasd zijn dat hij niet serieus genomen wordt. Als tegenstander van Kaleis neem ik de heer Kummer dan ook niet ernstig, maar wel als verschijnsel. De heer Kummer is wat Jean-François Revel ‘een geschokte vrome’ zou noemen, iemand die gebruik maakt van ‘het argument der gevolgen’, dat wil zeggen iemand die spreekt als een dominee die er niet meer aan denkt dat zijn geloof wel eens op niets dan ijdele woorden gebaseerd kan zijn. Voor de heer Kummer zijn ‘linkse’ stellingen zo onaantastbaar, dat hij na een citaat meent te kunnen volstaan met een ‘commentaar overbodig’. Dit citaat gaat tegen de ‘linkse’ geloofsovertuiging in, die niet voor discussie vatbaar is, en dus is het fout, duivels, zondig!
Het is de heer Kummer niet om de waarheid te doen. Ter Braak kan hem geen bal schelen. Aan het eind komt de aap uit de mouw: het gaat hem om het afreageren van zijn gevoelens als geschokte gelovige, als lid van de Vrome Gemeente van links.
Wie is de heer Kummer? Zijn stuk lezend zag ik een ongeveer 20-jarige, driftige student voor me, maar de personalia onthullen dat hij al ruim 43 moet zijn! Hij schrijft ergens: ‘De Rousseau's van nu komen niet meer over de drempel van de publiciteit.’
Ik verdenk de heer Kummer ervan dat hij, ten koste van Kaleis, zelf over die drempel wilde.