| |
| |
| |
martin hartkamp
de folterkamer
That's the thing about money.
There are no obstacles.
John Fowles - The Collector
Het was gelukt! Karin lag in het souterrain. Prop in haar mond, haar handen vastgebonden op haar rug, en ook haar voeten strak aaneengesnoerd. Nee, niet omdat hij bang was dat zij zou ontvluchten (vanuit het souterrain, de kelder zo men wou, was dat niet mogelijk), maar zij moest dadelijk doordrongen worden van haar machteloosheid. Alles zou duister zijn - hoe ze hier was gekomen, wie haar had ontvoerd - behalve dit: ‘er gaat iets ergs met me gebeuren, smeken zal niet helpen, ik zal niets niets kunnen doen...’
Hij keek op zijn horloge. Tien voor zes: het zou nog zeker drie uur duren voor ze bijkwam. Hij kon op zijn gemak de tafel dekken, eten, een douche nemen, en alles nog eens grondig inspecteren.
Eerst maar de tuin in, want het werd snel donker. Hij liep de kamer door, en opende de serredeuren. Met veel moeite. Nieuwbouw, dacht hij schamper. Sinds hij het huis een maand of zes geleden had gekocht, had hij al heel wat zwakke plekken opgespoord. Verschillende plafonds waren gescheurd. De wind had een paar dakpannen vernield. Om duistere redenen was de benedengang nooit op het lichtnet aangesloten. Handen vol werk voor timmerlieden, metselaars, elektriciens. Al kon daar nu natuurlijk niets van komen. Niet zolang hij Karin bij zich had. Een week, een maand, langer misschien? Dat hing
| |
| |
van háár af.
Hij reed zijn auto schuin omlaag in de garage, stapte uit, sloop naar de achtermuur en fluisterde: ‘Karin, nu ben ik heel dicht bij je, maar je hoort me niet, want deze muur is dik, en jij verroert geen vin, en je zou schrikken als je wist dat ik het was.’
Toen hij weer verder liep, regende het niet meer. Het water kwam nu uit de grond, volgde de kiezelsteentjes die hij wegschopte, het gras in of recht voor zich uit. De oprijlaan was lang. Hij rilde, stapte sneller door. Het hek bleek dicht te zijn.
Alsof hij dat niet wist: hij had het afgesloten zelfs nog vóór hij haar het huis indroeg. Onnodige behoedzaamheid, ook toen. Want hier kwam niemand, en zijn buurman woonde honderden meters verder, aan een ander pad.
De lamp boven de voordeur brandde. Uitdoen, niet vergeten, dacht hij, en bleef even staan. Geen naambordje, geen brievenbus. De bel was nog de enige oneffenheid. Maar wie geen bel had, wekte argwaan.
Eindelijk viel de beklemming van hem af. Nu rende hij, gleed uit in 't gras, krabbelde overeind, rende en jubelde: ‘het is gelukt, ik heb je, Karin, ha, het uur der wrake is gekomen.’ Hijgend hield hij stil, maar voordat hij de serredeuren weer achter zich sloot, nam hij opnieuw een aanloop, en riep dwaze dingen, wist dat van zichzelf en wist dat hij, misschien wel voor het eerst, gelukkig was.
Wakker worden, Karin, we moeten aan de slag.
Het licht aandoen. Niet overhaasten. Rustig kijken. Naar haar gezicht. Eerst nog afwezig. Dan verbaasd. En ongelovig.
Angstig nu. Verwilderd. Ze herkent me. Knippert met de ogen. Ja, ik ben het. Ewoud Klamer. Je collega van kantoor. Het Psychologische Adviesbureau. Hoe maak je het. Alweer een tijd geleden. Wel een maand of zeven, denk ik. Maar ik ben het echt. Was daar weer die spottende glimlach om haar mond?
| |
| |
Dat kan toch niet. Ze lag te ongemakkelijk. De touwen sneden in haar vlees. Haar armen moesten nu gevoelloos zijn.
De keel schrapen. En dan weloverwogen treiterend: Mijn beste Karin, jij met je schitterend verstand, je scherpe tong en bovenal je weelderige lichaam, jij ongekroonde Koningin van ons Adviesbureau, voorwerp van veler onanie, jij zult je afvragen waarom je hier bent.
Helaas, dat is niet makkelijk uit te leggen. Misschien ken je Psalm 123 wel: Onze ziel is meer dan verzadigd van de spot der overmoedigen, de verachting der hoovaardigen. Daarom - zie Maleachi 2, vers 9 - heb ik ook u verachtelijk en onwaard gemaakt. Begrijp je waar ik heen wil?
Nu denkt ze dat ik gek ben.
Ik zal wat duidelijker zijn. Dat je me op kantoor dikwijls geen koffie gaf, de anderen wees op fouten in mijn werk, rafels aan mijn manchetten, knopen van mijn broek, me nooit gedag zei, steeds weer informeerde naar de tirannieke tante die mijn jeugd bedierf (hoe wist je dat?), het geld dat ze me na zou laten (alweer: wie had je dat verteld?), rondstrooide dat ik slap was, lelijk, lomp en dat ik altijd bloosde als ik naar je keek - Karin, daar was ik nog wel overheen gekomen, maar van dat feestje, dat verjaardagsfeestje, kijk, dat had je nou niet moeten doen.
Wat zeg je, weet je het niet meer?
Vlak voor ik, rijk geworden, wegging van kantoor. Dick Wilkens gaf een feestje. Hij werd geloof ik dertig. Jij was er en Nettie van der Jagt en Ferdi Langenhorst en Tineke de Boer en Halle Sterk, een man of vijftien in totaal. Ik was er ook, natuurlijk, om belachelijk gemaakt te worden. Geen enkel feestje slaagde zonder mij.
Wat was je mooi. Je droeg een paarse jurk, heel kort, strak om je lichaam. Ik hoopte dat je hem vandaag ook aan zou hebben. Onthoud dat maar voor als je nog eens terugkomt.
Aan één stuk door maakte je grapjes. Wij hingen aan je lippen.
| |
| |
En toen ik je ten dans vroeg, zei je nee, zoals gewoonlijk heel luidruchtig. We lachten allemaal. De stemming was uitstekend.
En na een tijdje riep je: ‘laten we iets leuks doen.’ Dat zal je je toch wel herinneren? Echt niet? Kleine, vergeetachtige schat! Dick Wilkens antwoordde: ‘ik weet wat: Klamer kleedt zich uit.’
Nou, dat was zo'n onzinnig voorstel dat ik mij voor één keer meester van de situatie voelde. Jullie klapten in je handen, juichten ‘hoera voor Dick, lang zal hij leven,’ en keken allemaal naar mij. ‘Ja, dat is leuk, dat doen we, doen we, doen we,’ riep ik terwijl ik met mijn vuist op tafel sloeg. Toen viel er een verbaasde stilte. En jij vond dat niet leuk. En je trok rimpels in je voorhoofd, en zei plotseling, veel ernstiger dan ik van je gewend was: ‘Ewoud, als jij je uitkleedt, dan doe ik het óók.’
Iedereen hield de adem in. Ik voelde mij onzekerder dan ooit. En omdat het jou daarom te doen was, lachte je alweer en voegde er spottend aan toe: ‘Maar je moet snel beslissen, want het is een gril, begrijp je.’
De aandrang van de anderen was eigenlijk geen factor. Ik had je al zo lang naakt willen zien. Maar het duurde toch nog even voor ik opstond. En ik zou wéten wat ik had gedaan.
‘Zien jullie dat, hij heeft háár op zijn benen,’ schreeuwde Ferdi Langenhorst.
‘Maar ook een smalle borst,’ ontdekte Tineke de Boer.
‘Wat zielig toch die schoudertjes,’ zei Nettie van der Jagt, ‘vanaf maandag krijg je tussen de middag een boterham van mij.’
‘Daar hangt een lui, een heuse lul!’ wees Halle Sterk. ‘Dat moet ik eens van dichterbij bekijken.’
En wat zei jij? ‘Ewoud, je bent me reuze meegevallen, echt, dat meen ik.’
Ik kon mijn oren niet geloven en zei stotterend: ‘Dan is het nu dus jouw beurt.’
‘Hoezo?’
| |
| |
‘Maar jij zou het toch óók doen.’
‘Kom nou, heb ik dat gezegd?’
Je keek de kring rond, en herhaalde: ‘heeft een van jullie mij dat horen zeggen?’
Zo te zien, waardeerden ze het niet. Maar inderdaad, niemand had iets gehoord. Had je nou nog gezegd dat ik niet snel genoeg was! De meisjes verzoenden zich het eerst met deze vondst. Misschien waren ze bang geweest dat ze niet achter hadden kunnen blijven. ‘Wat heeft die Ewoud toch gekke ideeën, he,’ zei Nettie.
‘Z'n tante zou dat vreselijk hebben gevonden,’ zuchtte Tineke. Mijn kleren trok ik op de gang weer aan, en verder lieten jullie mij met rust. Vooral vandaag heeft die herinnering mij kracht gegeven. Dat neemt echter niet weg dat ik nog iets van je te goed heb.
Je bent hier om je uit te kleden, Karin.
Een lange stilte... Spottend naar haar kijken. Zelfverzekerd opstaan. Naar haar toe gaan. Zeggen:
Ik kan je taak natuurlijk overnemen. Als ik gewild had, was het al gebeurd. Tenslotte ben je urenlang bewusteloos geweest. Maar nee, dat zou niet eerlijk zijn. Of denk je dat ik het niet durf? Ik kijk je recht in de ogen. Ik zak een beetje door mijn knieën. Ik zoek met mijn linkerhand de zoom van je rok. Nog altijd kijk ik je strak aan. Ik licht een tipje van de sluier op.
Je geeft geen kik. Praten zou ook niet gaan met zoiets akeligs in je mond. Maar kreunen, rochelen, een grappig keelgeluid is niet verboden. Nee? Je speelt het goed. Toch ben je bang.
Ik zie het aan je ogen. Ik trek je rok verder omhoog. Attent van mij he, om je benen bij elkaar te binden. Geeft toch een zekere bescherming. Maar de zoom zit nu bij de ceintuur. Als ik mijn hoofd een kwartslag draai, kan ik je broekje zien. Of draag jij soms geen broekje. Zal ik kijken? Nee, dat is niet leuk. Je weet in elk geval dat ik je uit had dúrven kleden. Misschien doe ik het ook nog wel. Maar jij mag eerst. En wil je niet
| |
| |
dan moet je eerst. Dat is toch redelijk?
Nadat hij, toch iets haastiger dan anders, had gegeten, schoot hem te binnen dat het buitenlicht nog brandde. Hij deed het uit, aarzelde, en verkende toen zijn woning. Zinloze handeling, veel zinlozer nog dan zijn escapades in de tuin. Waarom deed hij het dan? Was het verbazing of nieuwsgierigheid? Zag hij alles soms met andere ogen, nu hij het huis eindelijk in gebruik genomen had? Of waren het omtrekkende bewegingen? Waarom ging hij niet naar beneden, bíj haar zitten, haar aanstoten totdat ze bijkwam? Was hij bang? Onzin! Hij had haar in zijn macht. Ditmaal zou hij het slachtoffer niet zijn.
De rollen waren omgedraaid. En als hij nog wat rond wou lopen, was dat zijn zaak.
De deur van zijn studeerkamer stond op een kier. Binnen schrok hij van de chaos. Vuile kopjes, een paar verdorde planten, een pyjamabroek, en verder boeken: tientallen boeken ordeloos in kasten, op de vensterbanken en verspreid over de vloer. Dat hem dat nu pas opviel! Hoe koortsachtig had hij vooral de laatste maand geleefd. Als hij niet in het souterrain was, had hij zitten lezen. Alsof hij aan een proefschrift bezig was!
Hij bukte zich, graaide wat boeken bij elkaar, en stalde ze uit op zijn bureau. Histoire des inquisitions. De Inquisitione.
History of the Inquisition, in every country where its tribunals have been established, from the twelfth century to the present time. De inquisitie in de Middeleeuwen (met een verhelderende inleiding van dr. H.P.H. Jansen). Repertorium haereticae pravitatis. Ein Ketzergericht. Historie van de Spaensche Inquisitie; uitgestelt door exempelen, op dat men die beter in dese laedste tijden verstaen mach.
Het was begonnen met een boekje over folteringen ‘door de eeuwen heen’. De bedenksels van Assyriërs, Babyloniërs, Perzen, Egyptenaren, Indiërs, Chinezen, Grieken en Romeinen
| |
| |
hadden hem niet erg kunnen boeien. Hij vond ze te wreed, te primitief, te ongemotiveerd. Maar het hoofdstukje over de inquisitie maakte alles goed. Ademloos had hij het doorgewerkt, en uren later nog was hij zó opgewonden dat hij niets kon doen.
Hij had zich afgevraagd waaróm het hem zo fascineerde. Op dat moment wist hij het antwoord niet. Maar hij had doorgezet.
Menige bibliothecaris, boekverkoper, antiquaar had zich verbaasd over zijn vlijt, en híj over de klaagzang die hij onder ogen kreeg.
Er waren nauwelijks nuances. Niets dan ach en wee over de ketters, die door de kerk zo slecht waren behandeld. Alsof de kerk dat deed voor haar plezier! Hadden die ketters dan hun gang maar moeten gaan! Bij voorbeeld de Katharen, die de sacramenten verwierpen en de duivel aan God gelijkwaardig achtten, als ze hem al niet als de broer van Christus zagen.
En dat was nog niet eens het ergste. Door de voortplanting te rangschikken onder de zonden en het huwelijk te verbieden, zetten deze fanatici de hele maatschappij op losse schroeven.
Verder was hem wel duidelijk geworden dat het wereldlijk gezag de kerk het voorbeeld had gegeven. Martelingen (die - het wordt maar al te graag vergeten - de medische wetenschap een eind vooruit hebben geholpen) werden in Europa vóór de inquisitie ook al toegepast op dieven. Welnu, moest iemand die een ander beroofde van zijn zielerust, zijn heil, beter behandeld worden dan een ordinaire dief? En de vúúrdood? De Franse koning Robert de Vrome bracht reeds in 1022 leken en geestelijken ‘ter verbranding op den houtmijt’, en verwierf zich zo zijn bijnaam.
Het staat trouwens vast dat de niet-ketterse burgers (met uitzondering misschien van bisschoppen en stadsbesturen, die hun jurisdictie zagen aangetast) dit soort acties billijkten. De middeleeuwse satirici stelden de seksuele uitspattingen van priesters en kloosterlingen aan de kaak, maar hadden niets tegen de inquisitie. De gewone man was vaak véél onverzoenlijker
| |
| |
dan kerk en staat. Toen bisschoppen in 1167 de toegesnelde inwoners van Vezelay vroegen wat ze met een groep betrapte ketters moesten doen, brulde de menigte: ‘werp hen in 't vuur!’ Nadat Petrus van Verona, nota bene een inquisiteur, het slachtoffer van een komplot van ketters was geworden, kwam het volk in opstand tegen de Milanese overheid, die de moordenaar veel te lankmoedig had gestraft.
Dit alles pleitte eerder vóór dan tegen de inquisitie, en naarmate hij dieper in de materie doordrong, nam hij verder afstand van het eensluidende vernietigende oordeel over juist déze vorm van rechtspraak. Zeker, er waren uitwassen geweest. Het pauselijk verbod om iemand meer dan eenmaal te martelen was door sommige formalisten zo uitgelegd dat lichaamsstraffen op een later tijdstip slechts toelaatbaar waren als zij niet werden ‘herhaald’ maar ‘voortgezet’. Ook aan de richtlijn geen folteringen toe te passen die een ketter konden doden, verminken of verwonden, was niet steeds de hand gehouden.
Maar excessen zijn nooit te vermijden. Waar gehakt wordt, vallen spaanders. Ook een inquisiteur is maar een mens.
Toegegeven dat een aantal soms te hard, te eigenmachtig ook, was opgetreden, hoeveel anderen stonden daar niet tegenover: rechtschapen, hard werkende, en vaak briljante dienaren van God. Jacob Sprenger bij voorbeeld, Raymundus van Pennafort, Zanghino en Eymeric. Zelfs op een berucht man als Tomás de Torquemada - die als grondlegger van de Spaanse inquisitie ruim 10.000 mensen liet verbranden en nog eens 100.000 martelen - viel goedbeschouwd maar weinig aan te merken.
Hoewel afkomstig uit een adellijk geslacht, koos hij de zelftucht en de armoede. Hij at nooit vlees, kleedde zich in een ruwe monnikspij, sliep op een plank. Een aanbod om aartsbisschop te worden van Sevilla sloeg hij af. Tijdgenoten beschrijven hem als een vriendelijke, warme man, teruggetrokken en bescheiden. Nooit woonde hij de martelingen bij. Hij was geen sadist, hij voelde het slechts als zijn plicht, heilige
| |
| |
plicht, de zwakke medemens te redden van de ondergang of te behoeden voor het kwaad. En vaak moest er ietwat krachtdadig worden opgetreden vóór de betrokkene begreep dat hij gezondigd had, dat hij daarvoor moest boeten.
Déze gedrevenheid, die alleen maar uit een sterke morele positie voort kon komen, was wat hem het meest had aangesproken in een ronduit weergaloos systeem. De inquisiteur was meer een goede herder dan een beul. En zijn positie was op dit moment niet anders. Ook Karin moest worden bekeerd. Zij mocht nooit meer iemand aandoen wat zij hém had aangedaan. Daar moest hij haar van overtuigen. Het was een daad van zelfopoffering, en dat moest hij voor ogen houden als hij werd overrompeld door de lust om wraak op haar te nemen.
Wakker worden, Karin, we moeten...
Opeens vond hij haar meelijwekkend. Zoals zij daar lag, hulpeloos, in een onwaardige, onwerkelijke houding.
Verdiende zij dit echt? Gevonnist, opgesloten in een kleine ruimte, zoals hijzelf, jaren geleden. Wist hij niet meer hoe onrechtvaardig hij dat had gevonden? Het toilet, met het haakje aan de buitenkant, waar hij naar toe gesleept was als hij had gevloekt, poeder op de spiegel had gesmeerd, te weinig geld had teruggekregen bij de kruidenier. Urenlang zat hij daar en staarde naar een smoezelige prent die op de muur was vastgeplakt. Vuilwit en donkerrood. Een herder met een kudde schapen op een dor stuk grond. De herder liep met afgewende blik, koesterend toch, rustgevend in een klein, bedompt vertrek.
Een goede herder. Met een natuurlijk overwicht. Zo had hij willen zijn. Wat was daarvan terechtgekomen? Een gedachte die hij moest verdringen. Als hij eraan toegaf was het allemaal voor niets geweest. Wacht eens! Verschilde deze situatie wel zo van de prent? Die herder kon het ook niet af zonder
| |
| |
zijn hond! Een zwarte hond - opdoemend uit het diepe rood, waar hij zich al die tijd had schuilgehouden - die hem, goddank, over zijn aarzelingen heen hielp. Geen herder zonder hond, geen overwicht zonder geweld.
En er was nog iets. Een bijna mystiek verband tussen macht en liefde, dat hij in een flits doorzag. Zijn tante had hem geterroriseerd. En toch had hij van haar gehouden. Hij had dat nooit kunnen verklaren, dikwijls gedacht dat hij misschien wel abnormaal was. Maar dat was niet zo. Liefde vloeit logisch voort uit machteloosheid. Sla de hond, dan kruipt hij naar je toe. Dat was het: sla de hond, dan kruipt hij naar je toe. Door Karin was hij wéér onheus behandeld. Wat dus wou zeggen dat hij van haar hield. Wat dus wou zeggen dat zij ook van hem zou houden als hij haar maar sloeg! Bijna was hij door de knieën gegaan, had hij de strijd opnieuw, en dan voorgoed, verloren. Weg met de weekheid als hij hard moest zijn! Wakker worden, Karin, we moeten aan de slag!
Niet overhaasten. Rustig kijken. Wachten tot ze me herkent. De keel schrapen. En dan weloverwogen treiterend:
Dat is me ook wat moois. De vuile taal die jij daar half bewusteloos hebt uitgeslagen! Nou, dat had ik niet van jou verwacht. Zeker niet na dat feestje, weet je nog? Ik dacht: die Karin is een heel preuts meisje, vindt het een walgelijk idee om in haar blote kont te staan, en zet de grootste smeerlap dan ook op zijn nummer. Wel jammer, dacht ik, maar je weet tenminste wat je aan haar hebt. Eindelijk eens een meisje dat respect afdwingt. Kortom, ik ga me schuldig voelen, breng je hierheen om je mijn excuses aan te bieden, wil een lekker kopje thee gaan zetten, en wat hoor ik? Niets dan viezigheid. Mannen en nog eens mannen, seks en nog eens seks. Jij bent een ruige meid, zeg! Ja, ik weet dat je me niet gelooft. Ook ik kon het haast niet geloven. En daarom heb ik alles op de bandrecorder vastgelegd - daar staat ie, bij je hoofd - nou álles... na een tijdje werd het me te bar, ik kon het niet
| |
| |
meer hóren, ik was woedend op je, en ik heb een zakdoek in je mond geduwd om er een einde aan te maken. Maar ik ben er nog steeds ondersteboven van.
Tja, en wat nu. Wat moet ik nu met jou gaan doen. Een heel probleem... Even pauzeren. Dan:
Ook voordat ik berouw kreeg van mijn zondige verlangens op dat feestje, heb ik je vaak geëxcuseerd. Belofte maakt schuld, zo redeneerde ik, en dat weet Karin óók. Waarschijnlijk kleedt ze zich graag voor mij uit, maar niet waar al die anderen bij zijn. En als ze nu eens niet wil?
Ik heb weinig fantasie. Op films had ik gezien hoe een ontvoering aangepakt moet worden. En voorts verdiepte ik mij in de kunst van 't folteren. Wist je dat daar een massa over is geschreven? Vaak zijn die boeken rijk geïllustreerd. De bibliotheken doen heel geheimzinnig als je ernaar vraagt.
Lenen maar weinig uit: het personeel heeft ook ontspanning nodig. Enfin, ik kocht een kist gereedschap en een lading hout - als je wilt lachen, ga gerust je gang - en toverde het souterrain - althans het grootste deel ervan, achter die deur - om tot iets heel origineels. Een goede uitlaatklep voor een gekrenkt gemoed. Een dagdroom die een half jaar duurde.
Toen kwam ik tot bezinning, zette het plan weer uit mijn hoofd, en nam mij voor een proefschrift te gaan schrijven over de Spaanse... middeleeuwen. Maar niet voordat ik je vergeving had gevraagd. Om de verrassing extra groot voor je te maken, heb ik je bedwelmd.
Weer even wachten. Nu de slotzin. En dan eindelijk een beetje actie:
Excuses! Je begrijpt wel dat de zaak - nu je je ware aard hebt blootgelegd - heel anders ligt. Ik doe een voorstel. Jij kleedt je uit. Maar dat is niet genoeg. Dat zou niet eens een offer voor je zijn. Als ik het goed begrepen heb, doe je het tweemaal op een dag, telkens voor iemand anders. Zo makkelijk kom je er nu niet meer van af. Ik wil een echte striptease,
| |
| |
met obscene bewegingen, smachtende blikken in mijn richting, en als kroon op het werk iets van een zelfbevrediging, dát wil ik, hoor je?
Ik hoef niet eens naar je te kijken om te weten dat je weigert.
Wat ik van je verlang, stel ik voor het gemak gelijk aan een bekentenis. Je weigert dus je zonden te bekennen, laat staan ze af te zweren. Goed, het verhoor heeft plaatsgehad, dan vangt nu het bij de inquisitie gebruikelijke proces van overreding aan. De eerste fase: dreigen met foltering. Je blijft halsstarrig?
Mooi, daar gaan we snel doorheen. De tweede fase: het tonen van de folterinstrumenten. Dan moet je van die bank af.
Wacht, ik zal je helpen. Neen, niet tegenstribbelen. Ja, dat is beter. Trek niet zo'n benauwd gezicht. Ik maak je enkels toch niet los. Spring maar. Je borsten veren dan zo grappig op en neer.
Tergend langzaam de deur opendoen:
We zijn er! Sfeervol, he? Die kaarsen had ik al een uur geleden aangestoken. Een beetje romantiek, dat kan geen kwaad. Hoe vind je het geheel? De folterkamers van de inquisitie waren behangen met zwartfluwelen kleden, maar dat vond ik te luguber, te barok. Ik wilde een moderne, zakelijke variant. De muren heb ik hier en daar met spiegels opgefleurd, maar verder wit gelaten. En ook de martelwerktuigen zijn zo eenvoudig mogelijk gehouden. Vergeet niet dat ik alles helemaal alleen moest doen. Ben je verbaasd? Dat vat ik op als compliment. Jammer dat je pas nu begrip krijgt voor mijn kwaliteiten.
Goed, we zijn toe aan een wat grondiger inspectie. Ik zal je uitleggen hoe alles werkt, dan weet je wat de vierde fase - die van de eigenlijke marteling - voor jou kan inhouden als je je niet bedenkt. Waar kijk je naar? O, de katrol aan het plafond. Mijn meesterwerk. Dat had ik voor het laatst willen bewaren. De strappado. Een pijnlijke behandeling. Je handen op je rug gebonden, net als nu, maar met een langer touw
| |
| |
dat over die katrol loopt en waaraan ik je dan ophijs. Niet zo hoog, hoor: met je tenen kan je net nog bij de grond. Al zal ik niet ontkennen dat je polsen heel wat te verduren krijgen.
Bijna het volle gewicht van je lichaam, om precies te zijn.
Ook voor je armspieren is dat niet leuk, en dus ga je al gauw proberen om meer steun te vinden voor je voeten. Uit schaamte hou je eerst je benen bij elkaar. De pijn wordt echter alsmaar heviger, en dan vergeet je dat je naakt bent. Je lichaam schokt, je benen zwaaien in de ruimte, overal krijg je kramp. Hoe meer je spartelt, hoe vervelender het voor je wordt. Het beste is je onbewegelijk te houden, maar dat lukt nu eenmaal niet. Je kermt en schreeuwt, maar op den duur steeds minder, niet zozeer omdat je schor wordt, nee vooral omdat je stem niet opgewassen is tegen de pijn.
Ik weet trouwens nog niet of ik die prop wel uit je mond haal. Dat maakt de straf plezieriger voor jou - schreeuwen lucht op - en minder interessant voor mij. Als ik het ding laat zitten, kan ik - nadat ik het touw aan een van die ringen in de muur heb vastgemaakt - al je reacties heel nauwkeurig aflezen van je gezicht. Dat is het voordeel van een prop. O ja, we houden ermee op zodra je van je stokje dreigt te gaan.
Wat zie ik nou, je wankelt? Jij die op kantoor zo onverschrokken was? Altijd het hoogste woord had, steeds bereid was om mij te vernederen? Toe zeg, doe niet zo kinderachtig. Luister liever, want ik ben nog lang niet uitgepraat. Ik kan je namelijk ook hoger optrekken, gewichten aan je voeten hangen, je snel of langzaam laten zakken, alles kan. Het opgehesen slachtoffer werd vroeger ook wel met een zweep bewerkt, maar daar zie ik de zin niet van. Dat kan toch minder ingewikkeld? Want ik heb er wel een, in een sportwinkel gekocht.
Mijn god, wat ben je bleek! Zal ik mijn mond maar houden?
Nee? Doe niet zo flink! Je lijkt me geen martelares. De Heilige Karin, Maagd. Dat klinkt belachelijk. Jij met Teresia, Francisca,
| |
| |
Margarita, Clara, Lucia in één kalender opgenomen! Ik zie het nog niet voor me. Haat je me? Dat duurt dan pas een uur. Ik weet al langer wat het is. Enfin, nog één verhaaltje. Nee, die kast blijft dicht. Ik ga niet alles demonstreren. Dat stompt af.
Eens kijken, já, de bastinado. Gruwelijk als je het mij vraagt!
Ik bind je vast op zo'n laag bankje, wapen me met een dunne stok, neem er een krukje bij, en richt mijn volle aandacht op je voeten, op de onderkant ervan.
Het middenstuk is het gevoeligst: als je daar een keer of wat geraakt bent, lijkt het of er van je voet niets over is. Je tenen kunnen meer verdragen, maar de pijn verplaatst zich naar je been. En houd ik me tenslotte bezig met je hiel, Karin, dan voel je dat over je hele lichaam en je hoofd barst zowat uit elkaar! Als ik je daarna losmaak, blijf je rustig liggen, want al laat de stok geen sporen achter, de eerste uren zal je toch niet kunnen lopen.
Ik hoop dat dit genoeg is. Dwing me niet mijn dreigementen uit te voeren. Dat zou mij altijd achtervolgen. Want, geloof me, ik ben geen sadist. Sterker: ik vind je eigenlijk best aardig.
Als je blijft weigeren, moet ik je nu gaan uitkleden en vastbinden op een van deze apparaten. Bespaar je die vernedering. Trek zelf je kleren uit. Dan schenk ik je de rest.
Weet je nog wat je toen tegen me zei? Als ik het nu herhaal, bedoel ik dat niet cynisch. Of toch wel misschien. Ik weet het niet. Ik vind het plotseling zo triest: ‘Maar je moet snel beslissen, want het is een gril, begrijp je.’
Hij stond nu bovenaan de keldertrap, waar hij naar toe gewankeld was. De spanning werd te groot. Zijn haar was nat van 't zweet, zijn benen trilden, had hij koorts? Stel dat hij duizelig zou worden, en omlaag zou storten, met zijn hoofd op het beton.
Waarom ook niet. Een heel toepasselijke laatste rustplaats.
Het trapgat was zo donker als een graf, en ook niet minder kil waarschijnlijk. En zij zou geen probleem meer zijn. Vlak
| |
| |
bij hem, daar achter die deur, zou ze verhongeren. En dat was heel beroerd, maar niemand zou het hem kunnen verwijten, want hij had dat niet gewild.
Hij hield zich aan de leuning vast en ging voorzichtig zitten. Wat wilde hij dan wél. Nu zijn triomf bijna totaal was, wist hij het niet meer. De roes was uitgewerkt. Een half jaar had hij aan zichzelf kunnen ontsnappen; abrupt was hij weer teruggedreven in de werkelijkheid.
Die van het schema en het zelfbedrog, de poespas van de inquisitie. De inquisitie waar hij zoveel goeds in had gezien!
Dat zou wel samenhangen met de psychologische adviezen die hij vroeger gaf, adviezen die - ook als de test rampzalig was geweest - altijd een positieve strekking moesten hebben.
En zijn karakter had er ook iets mee te maken. Maar dan nog. Hoe fascinerend het ook was: dat fanatieke vechten voor een zaak, waar jij als enige in kon geloven - je mocht er geen moraal aan koppelen die niet de jouwe was. Ja, het motief van de ‘bekering’ was het absolute dieptepunt geweest. ‘Een daad van zelfopoffering!’ Hoe was hij ooit op het idee gekomen dat hij anderen tegen Karin moest beschermen?
Dick Wilkens zeker, Halle Sterk en Ferdi Langenhorst! De schoften! Nee, wat hij gedaan had, had hij voor zichzelf gedaan. Dat was punt één.
Volgende vraag. Waaróm had hij het eigenlijk gedaan.
Dat was dus weer de eerste vraag: wat wilde hij precies. Dat zij zich uit zou kleden. Maar spontaan, niet onder dwang.
Hij wou de overwinning waar hij recht op had en die hij op dat feestje bijna had behaald. Met dreigementen, folteringen - als hij die al uit zou kunnen voeren - zou hij alleen maar afbreuk doen aan een eventueel succes. Wanneer het zó moest, kon hij haar beter meteen de kleren van het lichaam rukken.
Omdat hij dat natuurlijk heus wel had beseft, was het oorspronkelijke doel ineengeschrompeld tot een zielig middel,
| |
| |
een aanleiding om wraak op haar te nemen. Wie wind zaait, zal storm oogsten. Treitercampagnes zonder weerga had hij uitgedacht! Maar waarom aarzelde hij dan? Hoe kan je iemand treiteren die je niet kent! Stel nu eens dat hij van haar hield (hij dacht van niet), en dat zij hem wel aardig vond, en hem bij voorbeeld vroeg of hij een keer bij haar kwam eten. En hij wou indruk op haar maken: hij wou iets doen, iets meenemen dat haar zou overrompelen, ontroeren, nooit meer los zou laten. Nou, wat zou dat zijn? Geen bosje bloemen dus. En verder kwam hij niet, omdat hij haar niet kende! Met treiteren was het net zo. Een kans van een op tien miljoen. Een toevalstreffer. Dat was alles waar hij op mocht hopen.
En had hij zijn geluk beproefd, wat dan? ‘Mag ik je thuisbrengen, of rijden we meteen naar de politie.’ Zodra zij wist dat hij haar had ontvoerd, kon hij haar niet meer laten gaan. Moest hij haar vasthouden tot aan haar dood. Zoals het meisje in dat dagboek van die vreemde vlindervanger.
Nee, dat nooit!
Er zat niets anders op: hij moest haar terugbrengen vóór zij hem zou herkennen. Terugbrengen naar de stad? Veel te riskant. Het beste was haar ergens neer te leggen in de berm.
Goed, zijn besluit stond vast. De koorts was weg. Karin ging weg. Inquisiteur Klamer neemt ontslag, heeft zijn geloof verloren, kiest het hazepad.
Hoe voelde hij zich nu? Tragisch, heel tragisch, maar ook opgelucht. Hij had een overwinning op zichzelf behaald. En als hij er ooit spijt van kreeg, kon hij nog altijd denken dat ze toch gestraft was. Ze zou erover piekeren, zich rillend afvragen waarom ze niet verkracht was, vrezen voor herhaling.
Nee! Nu hij zóver was gekomen, moest hij tot het einde doorgaan. Erkennen dat hij had gefaald. De minste was en dat zou blijven. Openlijk zeggen wat de reden was. Waaróm hij haar liet gaan. Uit angst dat ze hem aan zou geven? Karin kon het zelf wel af! Als hij haar uitgelegd had wat hij van
| |
| |
haar wilde, zou ze een beetje spottend knikken, wijzen naar haar mond, en nadat hij de prop had weggehaald, zou het beginnen. ‘Moest dat nou zo ingewikkeld, Ewoud,’ zou ze vragen. ‘Ik wou al lang. Ewoud die zelf zo slecht bedeeld is, dacht ik, moet eens rustig naar mij kunnen kijken. Goed voor zijn zelfkennis.’ En: ‘Zie je wel, rond waar het rond moet zijn, smal waar het smal moet zijn, breed waar...’
Hier moest een eind aan komen. Ze moest weg, onmiddellijk! Voor hij opnieuw zijn zelfvertrouwen zou verliezen. Hij stond op, liep snel de trap af... en verstijfde. Was het een hersenschim of hoorde hij een schor gekerm, een dof gebonk, als van een dier dat opgejaagd wordt in een kooi?
|
|