Maatstaf. Jaargang 17
(1969-1970)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 541]
| |||||||||
[Nummer 9]jacques den haan
| |||||||||
[pagina 542]
| |||||||||
te schrijven fronsend en streng en een neus zo intelligent als wat...’ Een ander voorbeeld betreft Myron Nutting. Deze Degroette Joyce eens in de schouwburg met de woorden: ‘How is your corporosity sagatiating?’ ‘Joyce rewarded him with a rare grin, and next day put the phrase into the Oxen of the Sun episode,’ zoals Richard Ellmann in zijn onuitputtelijke biografie schrijft.Ga naar voetnoot3 We kunnen er de vertaler van Ulysses, John Vandenbergh over zien kopkrabben in zijn Aantekeningen bij James Joyce's UlyssesGa naar voetnoot4: ‘Uwe lijfelijkheid goed op de hoogte gebracht. Ben niet overtuigd van de vertaling van deze zin... Weldon Thornton zegt dat “sagaciate” in de Oom Remus-verhalen voorkomt, zonder echter de betekenis ervan aan te geven.’ Het is klaarblijkelijk Amerikaans ‘slang’ en mijn slangwoordenboekGa naar voetnoot5 bedient Vandenbergh op maat: ‘HEALTH INQUIRIES. How are you sagaciating? how does she go? how's tricks? how's your corporacity or couverosity? how's your corporacity sagaciating?’ Ik weet niet zeker of het boek met commentaren van Vandenbergh, waarvoor bijvoorbeeld in Amerika grote belangstelling bestaat, een primeur is. Hij zelf had bij geruchte vernomen dat ook de Italiaanse vertaling door commentaar wordt begeleid, maar had het nooit gezien. Fritz Senn, die door Vandenbergh in de ‘Verantwoording’ waarmee hij zijn boek met aantekeningen besluit, ‘stellig Europa's grootste Joyce-kenner’ wordt genoemd, publiceerde in de James Joyce QuarterlyGa naar voetnoot6 uit het voorjaar van 1967 een bijdrage waarin hij zeven vertalingen van Ulysses opsomt, onder andere een Servo-Kroatische. Hij vermeldt niets over ‘commentaren’ bij de Mondadori-uitgave uit Milaan. Ik neem aan dat de ‘Japanese editions of Ulysses’, waarover Joyce zich 8 juni 1932 bij Harriet Shaw WeaverGa naar voetnoot7 beklaagt als ‘pirated’, edities in de Engelse taal waren en geen vertalingen en als dat juist is dan hebben we thans acht vertalingen van Ulysses - ‘The surprising thing perhaps is that there should be translations of Ulysses at all’ zoals Senn schrijft. | |||||||||
[pagina 543]
| |||||||||
De Duits-talige was er het eerst: 1927, Bazel, drie delen. De held ervan was Georg Goyert en hoewel hij met Joyce heeft samengewerkt, die hem bijvoorbeeld een reeks aantekeningen heeft gezonden ter assistentie bij de vertaling van de dolle boel, die de periode Ossen van de zon afsluit, vond Joyce het resultaat erg teleurstellend. In een brief aan zijn broer Stanislaus van 5 november 1926 schrijft hij: ‘It is of course full of the absurdest errors and with large gaps’ en ook Ellmann vermeldt Joyce's ‘dissatisfaction’ en dat een nieuwe editie onmiddellijk op stapel moest, die revisies zou bevatten. ‘George Goyert was in Paris in April for this work and Joyce gave him as much time as he could.’ Joyce was tegelijkertijd enorm in de weer met de Franse vertaling, waaraan een jongeman uit Bretagne, Auguste Morel was begonnen. Stuart Gilbert had er nogal wat aanmerkingen op en sloeg voor dat hij een discreet toezicht zou houden, te meer omdat hij Joyce bijna dagelijks zag en Morel daarvoor te ver weg woonde, maar op bevoogding uiteraard niet gebrand was. Valéry Larbaud, een vurig Ulysses-vereerder zou dan Gilbert wat controleren, terwijl de dames Adrienne Monnier en Sylvia Beach, die de uitgeefster van de originele Ulysses was, blijkbaar ook hierbij een vingertje in de pap wilden hebben. De heren hadden allen hun verdiensten: Morel had verbeeldingskracht, maar zijn Engels was niet van grote kwaliteit, Gilbert was nauwgezet en bekwaam, Larbaud uitermate stijlgevoelig. Joyce heeft het gezelschap ten slotte in een restaurant bijeen weten te krijgen en het overgehaald tot wat hij zelf het ‘Trianons Treaty’ heeft genoemd - Larbaud werd de scheidsrechter. Uit die ontmoetingen tussen Joyce en Stuart Gilbert is in 1930 diens studie James Joyce's Ulysses ontstaanGa naar voetnoot8. Het is, dacht ik, nog altijd het uitvoerigste en bruikbaarste commentaar al gaat het sommigen, Richard M. KainGa naar voetnoot9 bijvoorbeeld, soms te ver, vooral in de Homerische parallel. Vandenbergh heeft de overzichtelijke indeling in episoden en de entourage van techniek, symbool, tijd, plaats, orgaan, kleur aan Gilbert ontleend. | |||||||||
[pagina 544]
| |||||||||
Vandenbergh wijst er op dat de Franse en de Duitse vertaling dan wel met hulp van de schrijver tot stand zijn gekomen, maar dat de vreemde situatie zich voordoet dat beide vertalingen op vele plaatsen belangrijke verschillen vertonen. Dat is om het wat gemakkelijker te maken! In een interviewGa naar voetnoot10 zegt Vandenbergh dat hij er van vier tot dertig jaar aan gewerkt heeft en even later constateert hij dat zijn vertaling in ieder geval over twintig jaar moet worden overgedaan. Eensdeels natuurlijk omdat de Joyce-schriftgeleerden nog altijd met nieuwe vondsten boven komen. Zo heeft men ontdekt dat het syntactisch met de episode De Lestrygoniërs niet helemaal pluis is. Professor Steinberg van de Carnegie-Mellon UniversityGa naar voetnoot11 kwam er achter dat er in die episode bijzondere zinsconstructies voorkwamen (in hoge mate) met voor de Engelse taal bijzonder vaak lijdend voorwerp en naamwoordelijk deel van het gezegde aan het begin van de zin. De Lestrygoniërs staat in het teken van voedsel, van de maag. Vandenbergh tekent er bij aan: ‘Er zijn zinnen die bedoeld zijn als een zuivere weergave van de peristaltische beweging bij de spijsvertering, waarbij het principe er een is van steeds weerkeren, maar in veranderde staat, vandaar zinnen van het Ierse type (voorwerp vooraan de zin), elliptische zinnen, condensatie, opeenhoping van woorden, gebrek aan punctuatie, abnormale woordvolgorde.’ Die peristaltische beweging is al bij Gilbert te vinden. Hier is die heel knap verwoord: ‘Zijn middenrif verhief zich daarop reikhalzend, verzonk weer, verhief zich nog langer, nog beluster.’ En syntactisch: ‘Hygiene that was what they call now.’ Of: ‘Snug little room that was with the red wallpaper...’ ‘American soap I bought’ wordt wat minder vreemd in de vertaling: ‘Amerikaanse zeep heb ik gekocht.’ ‘Rabbitp ie we had that day’: ‘Konijnepastei aten die dag’ - waarom het onderwerp in de vertaling vervalt is niet duidelijk. Niemand weet wat een vertaler van Joyce morgen boven het vermoeide hoofd kan hangen. Anderdeels is de originele tekst van de Meester Zelve blijkbaar | |||||||||
[pagina 545]
| |||||||||
allerminst definitief. Wie wel eens een door Joyce gecorrigeerde pagina heeft gezien kan weten dat hij eerst goed in de proeven op gang kwam. Eugene Jolas heeft in een herdenkingsartikel beschreven hoe hij de zetters tot wanhoop kon brengen en als hij waarschijnlijk tegen zijn zin de boel uit handen moest geven en zijn werk tenslotte in de loden letters zou verstijven, nog met ellenlange telegrafische herzieningen kwam. Het schijnt zo te zijn dat de soms vrijwel blinde Joyce zich bij vele correcties heeft verschreven waardoor er, zoals Vandenbergh in het genoemde interview zegt ‘allerlei enorm uiteenlopende versies’ bestaan. Alweer een Amerikaanse professor, Jack Dalton, is daarmee in de weer, bijgestaan door grafologer. Vandenbergh noemt enkele kleine voorbeelden: ‘mirage moet zijn image, pheasants moet zijn peasants, figure: finger, flees: flies.’ En dan is er nog mijn overweging dat Vandenbergh's vertaling en vooral zijn commentaren een reeks van reacties zullen oproepen en dat men vooral in Amerika ondanks de taalmoeilijkheden zijn werk onder de microscoop zal houden. Het is onvermijdelijk dat dan zal blijken dat hij zich hier en daar vergist heeft, dat hij zin- en toespelingen over het hoofd heeft gezien, dat ervoor moeilijkheden, die hij als onoplosbaar zag, toch nog een uitweg blijkt te zijn, dat hij, rondweg, fouten heeft gemaakt. Hij weet dat beter dan wie ook, als een Joyce-vertaler niet nederig is dan is hij nergens en nóg nederiger moeten zijn critici zijn willen ze zich niet onsterfelijk belachelijk maken. Hoe ook, De Bezige Bij moet maar vast gaan sparen! Van vier tot dertig jaar aan gewerkt en dan ook nog beslissingen op de valreep genomen. Ik heb deze vertaling in een late drukproef kunnen lezen. In die fameuze episode Ossen van de zon komt een passage voor: ‘Thus, or words to that effect, saith Zarathustra, sometime regius professor of French letters to the university of Oxtail...’ die ik in de proef onberispelijk vertaald vond als: ‘...hoogleraar in de Franse taal en letterkunde aan | |||||||||
[pagina 546]
| |||||||||
de universiteit van Ossestaart.’ Vandenbergh heeft evenwel nog net op tijd het kapotje in het gras zien liggen en kwam tot de kostelijke vondst: ‘hoogleraar in de Franse literapreservatalogie...’ Reeds in 1961 werd ik bijzonder getroffen door de dichterlijkheid van een door Vandenbergh vertaalde passage uit het Proteus-hoofdstuk, die voorkomt in een door Sybren Polet samengestelde bloemlezing uit de moderne buitenlandse poëzie in Nederlandse vertalingGa naar voetnoot12. Een ongelooflijk moeilijk hoofdstuk en dat blijkt dan ook wel uit het feit dat er in de definitieve vertaling bijna geen regel onveranderd is gelaten. ‘The whitemaned seahorses, champing, brightwindbridled, the steeds of Mananaan’ werd in 1961: ‘De witmanige paarden der zee, hun koppen onstuimig aan het bit rukkend, licht beteugeld door de wind, de rossen van Mananaan’ en in 1969: ‘De witmanige paarden der zee, aan het bit rukkend, wakkerewindgebreideld, de rossen van Mananaan.’ We vinden hier ook een illustratie van de principiële stellingname van Vandenbergh waarover hij schrijft in zijn ‘Verantwoording’ aan het slot van zijn commentarenboek. Het knelpunt bij iedere Joyce-vertaling is de vraag wat te doen ‘als het filologische onverenigbaar is met het artistieke?’ Zijn besluit was: ‘Het artistieke en het inhoudelijke moesten prevaleren boven het zuiver filologische (...) Joyce de kunstenaar ging boven Joyce de woordmaestro, soms de woordknutselaar.’ We vinden dit geïllustreerd in het deuntje: ‘Won't you come to Sandymount,
Madeline the mare?’
en wat dan in 1961 nog terwille van het aantal versvoeten ‘Marlijn de merrie’ werd is tenslotte ‘Madelijn de hit’ geworden, ook al is een ‘mare’ nu eenmaal een ‘merrie’. Fritz Senn noemt zijn bijdrage Seven Against Ulysses, het deed me aan de bergwereld denken waar men ‘gegen’ de Grosz Glockner of de Grote Venediger gaat. Hij werkt natuurlijk | |||||||||
[pagina 547]
| |||||||||
vergelijkenderwijs en komt onder meer met de indrukwekkende evocatie van de donderslag in Ossen van de zon:
‘A black crack of noise in the Street here, alack, bawled back. Loud on left Thor thundered: in anger awful, the hammerhurler.’
Dat wordt in het Duits: ‘Ein schwarzer Schlag von Lärm nun oh Rache brüllte zurück. / Laut zur Linken donnerte Thor: schrecklich im Zorn war der Hammerwerfer.’ En bij Vandenbergh: ‘Een donkere klap rumoer op straat nu, o wee, bulderde het antwoord. / Links luid donderde Thor: vreselijk verbolgen de hamerhanteerder.’ Van dit Teutoons geweld is bij het elegante Franse gesis niet veel over: ‘Un noir fracas, rumeur dans la rue, éclata, quel trac, hurla, retomba. / De sa senestre sinistrement Thor tonna: en grand fureur le dieu marteleur.’
Wat zijn bij de vertaling van Ulysses de extra moeilijkheden? Het is beter te zeggen dat niets eenvoudig is. De Joyce van Ulysses en natuurlijk ook van Finnegans Wake is nooit rechttoe rechtaan. Het is altijd de Joyce van de ‘cunning’, een geheimschrijver, een man met zeven slagen om de arm, zeven levens achter de ellebogen, zeven tongen ‘in his cheek’. Nooit openhartig, rancuneus maar al te vaak - ‘weldoener’ Dr. Collins had zich wat onthutst betoond bij eerste kennismaking met Ulysses - onbetrouwbaar in zijn vriendschappen, vooral als we letten op zijn dunne handelwijze ten aanzien van Sylvia Beach, de vrouw die de publikatie van Ulysses heeft aangedurfd en die hij zonder meer opzij schoof toen hij meende dat ze hem in de weg stond; niet of nauwelijks politiek betrokken, zelfs niet in de Hitlertijd en het geloof van deze door de jezuïeten opgevoede Ier? - afvallig of niet moest Rome maar uitmaken. Ook de sociale bewogenheid die professor Richard M. Kain zo overvloedig meent te ontwaren lijkt mij nog altijd een te bestrijden zaak. De | |||||||||
[pagina 548]
| |||||||||
eindeloze reeks van mensen, een waarlijk Breugeliaanse stoet geeft mij eigenlijk eer het woord ‘existentialistisch’ in de aarzelende pen, het is een woord waarvoor ik huiverig ben en dat ik alleen gebruiken wil in de zin van ‘de mens komt voor...’ in soms onherkenbare vermommingen zoals in de vaak schilderachtig dromerige, soms lugubere verkleedpartijen van het Circe-hoofdstuk. Moeilijkheden? De eerste bladzij: Buck Mulligan en zijn r.k. gymnastiek: ‘Tweemaal wordt de stilte verbroken door een schel gefluit. “Bedankt, ouwe jongen” riep hij monter. “Zo is het prima. Zet de stroom maar af.”’ Vandenbergh tekent er bij aan: ‘Tweemaal wordt de stilte verbroken. Door een pakketboot in de haven van Kingstown. Zet de stroom maar af. Slaat op de sirene van de pakketboot en de denkbeeldige organist van “Rustige muziek”.’ We komen dan vanzelf op die door en door Amerikaanse liefhebberij van de ‘four levels of meaning’ waarover Vandenbergh bericht in zijn ‘Verantwoording’: ‘dat men vooral in Amerika alles op vier niveaus uitlegt...’ Op wat hij op het eerste Joyce Symposium in Dublin in 1967 exact vroeg kreeg hij onveranderlijk een antwoord in vier dimensies. Ook Richard M. Kain noemt ‘four levels of meaning’: de klassieke (Homerische) middeleeuwse (symbolische) naturalistische (tijd en plaats) en de poëtische (tonal). Maar een vertaler (en commentator) moet het oog voortdurend wijd open houden voor toespelingen ook op andere ‘levels’: psychologisch-erotisch met een tendens voor het masochisme, toespelingen op Ierse geschiedenis en mythologie, lokale geschiedenis van Dublin, de particuliere dwanghandelingen der individuen, de sensuele hebbelijkheden van Bloom, de wroeging van Dedalus in verband met zijn gestorven moeder, de aardse kronkelingen van Molly Bloom in haar doorwoelde bed, waarin haar echtvriend ook belandt en er ‘enkele piezels pottenvlees’ aantreft. ‘Hij rust. Hij heeft gereisd. Met? Sindbad de Zeeman en Tinbad de Theeman en Jinbad de Jeeman...’ en op de laatste vraag in dit catechismusgedeelte ‘Waar?’ volgt dan | |||||||||
[pagina 549]
| |||||||||
de zware punt, die in de proef ontbrak en toch in het boek terecht is gekomen. Vandenbergh gaf mij als goed voorbeeld van die fameuze ‘four levels’ het rijmpje uit De Lotuseters: ‘Nonchalant ontrolde hij zijn stokvormige krant en las onverschillig: Wat is het thuis
Zonder Plumtree's Pottenvlees?
Een grof tekort.
Maar met, een paradijs op aarde.’
Allemaal heel mooi, maar wat heeft een vertaler er aan? Wie kan op vier niveaus van betekenis vertalen? Een vertaler moet nu eenmaal bij ieder woord beslissen, ook als hij het niet weet, hij kan het moeilijk openlaten. Moeilijkheden? Neem het hoofdstuk Aeolus, de god der winden, in Dublin de redactie van een krant. De kunst is ‘retorica’, de techniek ‘Enthymemisch’ ofwel, zoals Vandenbergh voor mij niet overbodig, uitlegt: ‘sluitrede waarvan een der premissen geëlimineerd is.’ Het betekent dat in deze epsiode Joyce met een groot aantal stijlfiguren heeft gewerkt; ik telde er in de opsomming, die Stuart Gilbert geeft 95. Daar zijn oude bekende bij als pleonasme, onomatopee, metafoor, anagram, tautologie, litotes, parodie, anticlimax, hyperbool, palindroom. Maar ook | |||||||||
[pagina 550]
| |||||||||
leukerds als oxymoron, homoiotheleuton, anastomose, aposiopese, epanoithosis, aporie, paraleipsis, zeugma, synaeresis, asyndeton, hyperbaton, diasyrm, anakoluthon, stijlfiguren, waarmee Buddingh' zijn Lexicon der poëzieGa naar voetnoot13 nog zou kunnen uitbreiden (hij vermeldt de meeste, niet alle) en die Vandenbergh in zijn commentaar gewetensvol omschrijft en die hij voor het grootste deel in zijn vertaling heeft kunnen handhaven. Niet allemaal, de aloude palindrooms: ‘Madam, I'm Adam’ en ‘Able was I ere I saw Elba’ zijn niet te hanteren. Buddingh' geeft een bijzonder aardig Nederlands palindroom: ‘Mooie zeden in Ede zei oom’, maar dat zou op een redactiebureau in Dublin toch wat uit de toon vallen en Vandenbergh heeft die van Joyce dan ook zonder meer vertaald. Misschien is de episode met Gerty MacDowell - Nausicaä op het strand van Sandymount de simpelste uit het hele boek. Althans dat eerste gedeelte, waarin Gerty in de trant van een Victoriaanse damesroman over een mogelijk huwelijk mijmert: ‘Hij moest lang zijn met brede schouders (ze had altijd lange mannen als echtgenoot bewonderd) met blinkende witte tanden onder zijn zorgvuldig bijgeknipte breed uitstaande snor en dan gingen ze naar het vasteland voor hun huwelijksreis (drie heerlijke weken!) en dan, als ze hun intrek hadden genomen in een leuk knus en gezellig en eenvoudig huisje, zouden ze elke ochtend ontbijten, heel simpel maar goed klaargemaakt, met hun beidjes alleen en voor hij dan naar de zaak ging zou hij zijn eigen lief wijfie stevig omarmen en een ogenblik diep in de ogen kijken.’ Maar die adempauze is dan ook wel nodig om vertaalkrachten te verzamelen voor De ossen van de zon, ‘zeker een der moeilijkste episoden van het boek’ volgens Vandenbergh en volgens Joyce zelf: ‘the most difficult episode in an odyssey, I think, both to interpret and to execute.’ Hij gebruikte er een diagram bij dat de ontogenese van de foetus liet zien en Saintsbury's A History of English Prose Rhythm. Hij was ook wel blij toen het af was: ‘The Oxen of the bloody bleeding Sun are finished.’ Na een met | |||||||||
[pagina 551]
| |||||||||
opzet nachtduister gehouden passage van drie alinea's die ‘the unfertilized ovum’ symboliseert en door Joyce ‘a Sallustian-Tacitean prelude’ werd genoemd begint dan een soms sterk allitererend angelsaksisch: ‘Before born babe bliss had. Within womb won he worship... eft rising with swire ywimpled to him...’ een stijl waarin Joyce het zich log bewegen van ossen wilde uitdrukken en die mij soms aan De heilige tocht van Ary Prins deed denken. Hij gaat daarna over in een reeks van stijlimitaties en -parodieën: Everyman, Sir John Mandeville, Sterne, Bunyan, Pepys, Goldsmith, Gibbon, Lamb, De Quincey, Newman, Pater, Ruskin, Carlyle en anderen, eindigend in een weinig samenhangend mengsel van negerengels, steenkolenengels, cockney, Iers en getier dat zo uit Rabelais kon komen, hoogtoeren aan de verbale rekstok waarbij de vertaler zich voortreffelijk weert. Dan volgen de uitzinnigste taferelen in de bordeel-episode Circe. Het is hier en daar of je figuren en helse monsters van Jeroen Bosch verfilmd en dus bewegend ziet. De episode Eumaeus is na al die herrie het hoofdstuk van de vermoeidheid, al evenzeer in de stijl uitgedrukt. Ithaca is de catechismus ‘a mathematical catechism’, volgens Joyce in een brief ‘a mathematico-astronomico-physico-mechanico-geometrico-chemico sublimation of Bloom and Stephen (devil take ‘em both) to prepare for the final amplitudinously curvilinear episode Penelope.’ Het is de monologue intérieur of, zoals Stuart Gilbert voorstelde de ‘silent monologue’ van Molly Bloom, acht zinnen, ongeveer 25.000 woorden zonder interpunctie, het hoofdstuk dat met ‘Ja’ begint en met ‘Ja’ eindigt: ‘Ich bin das Fleisch das stets bejaht’ zoals J.J. aan Frank Budgen schreef.Ga naar voetnoot14 Senn wijst op de puzzles, die Joyce zijn vertalers voorlegt als hij met namen speelt en er zijn er nogal wat! Moeten ze vertaald worden? In de Cyclops-episode leest iemand de geboorte- en doodsberichten uit een krant: Carr, Stoke Newington, of gastritis and heart disease: Cockburn. Dimsey, wife of David Dimsey...’ | |||||||||
[pagina 552]
| |||||||||
enz. dan kan, meent Senn, de vertaler de ‘joke’ offeren en de naam overnemen zoals die er staat of er een substituut voor nemen, maar dan heb je geen Engelse naam meer. Alleen de Franse vertaler zocht het in ‘Chaudelance’ en nu ook de Nederlandse: ‘Pikbrand’. Iets soortgelijks hebben we in de eet-en-drink-episode De Lestrygoniërs als Bloom mijmert dat hij wel kelner zou willen zijn in een sjiek hotel: ‘Tips, evening dress, halfnaked ladies. May I tempt you to a little more filleted lemon sole, miss Dubedat? Yes, do bedad. And she did bedad. Huguenot name I expect that. A miss Dubedat lived in Killiney I remember. Du, de la, French.’ Vandenbergh behoudt de naam en speelt er nog bevredigend mee ook. ‘Mag ik U misschien verleiden met nog wat van die gefileerde tongschar, juffrouw Dubedat? Ja, doe dat. En ze doet me dat en hoe...’ Hij moest natuurlijk uitkomen op het ‘Du, de la, Frans’ en volgens zijn principe ving hij de vertaling van ‘bedad’ dat Iers is voor ‘waarachtig’ bijzonder handig op met ‘en hoe’. Volgens Senn waagden de Fransen zich wél aan een vertaling: ‘Mademoiselle de Saint-Prix? Je vous en prie. Et elle en prit sapristi’ maar hij vermeldt niet hoe ze het dan gefikst hebben met ‘Du, de la’. Er zijn vele verrassende vondsten, ook van ongebruikelijke woorden, zoals waar Bloom, voortdurend met zijn gedachten bij de minnaar van zijn vrouw, zich Freudiaans verspreekt in De Cyclopen: ‘Well, that's a point, says Bloom, for the wife's admirers. Whose admirers? says Joe. The wife's advisers, I mean, says Bloom.’ Dat wordt in de vertaling: ‘Och, dat is iets, zegt Bloom, dat de zaadgevers van de vrouw aangaat. De wat van wie? zegt Joe. De raadgevers van de vrouw, bedoel ik, zegt Bloom.’ En hier hebben we ‘a lad of four or five in linsey-woolsey’ - ‘een knaap van vier of vijf in tieretein’ een woord dat mij naar Van Dale deed snellen, die het omschrijft als ‘zekere geweven stof met een linnen ketting en een wollen inslag’. De ‘halsberg’ als deel van een middeleeuwse wapenrusting (hauberk), ‘eidebaar’ als dichterlijk woord voor ooievaar, het mij onbekende en ook | |||||||||
[pagina 553]
| |||||||||
onvindbare woord ‘lichtomdeine’ dat meer dan eenmaal gebruikt wordt voor ‘a light of love’. De leuterpraat met alle frasen over een moord in Hades, de lijkensymfonie over wat er met onze dode lichamen gebeurt volgens Joyce de middeleeuwer: ‘Die grond zal wel volkomen et zijn van lijkenmest, beenderen, vlees, nagels, knekelhuizen. Afschuwelijk. Groen en rose worden ze, ontbinden. Verrotten snel in vochtige aarde...’, dat geallitereer met die ossen, de grootse lyriek in De ossen met ‘de stieren van Basan en Babylon’, met ‘Agendat is een woestenij, een woonstee van kerkuilen en de half blinde upupa...’, de monoloog van Molly, ik heb de vertaling niet woord voor woord vergeleken, meeslepend werk is het in ieder geval, al zal het niet meevallen de doorgewinterde Joyceanen, die nu God blijkbaar dcod is aan de deïficatie van J.J. zijn begonnen, helemaal tevreden te stellen. Ik ving twee losse opmerkingen op, die beide betrekking hadden op de eerste bladzij. De ene betrof het woord ‘geschutbedding’ dat als een ‘te zwaar woord’ voor ‘gunrest’ werd beschouwd en het ‘zonder ceintuur’ voor ‘ungirdled’ werd - niet geheel ten onrechte - gewogen en te licht bevonden. De borst maar flink natmaken, John! Meeslepend en ook een educatie! Zo wist ik wel dat de heer Arius, die omstreeks 300 leefde, dermate thuis was in het hemelrijk dat hij leerde dat er verschil in status was tussen God de Vader en de Zoon, eerst en twees zal ik maar zeggen, een brandende kwestie, waarover mensen elkaar naar het leven hebben gestaan. Ik wist ook dat, toen hij op een concilie eindelijk zijn gelijk zou krijgen, hij onder ietwat verdachte omstandigheden binnen enkele minuten is overleden, die vroege (en ook latere) christenen keken niet op een beetje parathion ter wille van het hemels gelijk. Dat hij evenwel op de plee is gesuccumbeerd en dat blijkbaar in vol ornaat leer je eerst bij Joyce: ‘Is dit dan het goddelijke wezen waarin Vader en Zoon consubstantieel zijn? Waar is die beste brave Arius om de | |||||||||
[pagina 554]
| |||||||||
handschoen op te nomen? Die zijn hele leven streed tegen de contransmagnifiekjoodsrataplantiatie. Rampspoedige heresiarch. Op een Grieks closet heeft hij de laatste adem uitgeblazen: euthanasie. Met kralenmijter en met bisschopsstaf, vast op zijn troon, weduwnaar van een bisschoppelijke weduwnaarszetel, met opgestroopte, stijve omophorion, met dichtgeklont achterste.’ Vandenbergh tekent er bij aan dat Arius inderdaad daar is overleden, maar hij stuurt mij voor ‘omophorion’ naar een vreemde-woordenboek waaruit ik dan verneem dat dit een lange schouderband of sjerp is der hoge geestelijkheid in de Griekse kerk (ik kom er zelden) en dus niet wat een lezer met een ‘dirty mind’ zou denken. Het boek met commentaren, Aantekeningen bij James Joyce's Ulysses is natuurlijk een kwetsbare zaak. Laat ik duidelijk vooropstellen dat ik er onnoemelijk veel aan heb gehad. Om nog eens naar Circe terug te keren, zoals Stephen het honend noemt ‘dit feest van de zuivere rede’, Bloom in gesprek met de agent: ‘Ik heb gedaan wat een fatsoenlijk mens maar kon. (Rustig en gevoelvol) Jim Bludso. Houd de voorsteven naar de oever.’ Wie 't weet mag het zeggen! In het commentaar lezen we dan dat die naam uit een Amerikaans vers is over een machinist, die stierf terwijl hij zijn brandend schip tegen de oever hield om zijn passagiers de gelegenheid te geven het te verlaten. De hoofdmoeilijkheid bij zo'n commentaar is de vraag: wat mag je bij de lezer van Ulysses bekend veronderstellen en wat niet? Duidelijk een kwestie waarover elke lezer een andere opvatting zal hebben, maar toch vind ik dat Vandenbergh wel eens inconsequent is. Ik dacht dat je van zo'n lezer mocht verwachten dat hij weet wat ‘peccavi’ is (Aantekeningen pagina 175) maar ik heb me een hoedje gezocht voor ik er achter was dat een ‘upupa’ de Latijnse benaming voor de vogel ‘de hop’ is (upupa epops). Hij geeft wel de betekenis van ‘Yashmak’ (Aantekeningen pagina 162) op pagina 508 (tekst) maar niet van het woord ‘howdah’ bovenaan de volgende bladzij - ook bij Van Dale | |||||||||
[pagina 555]
| |||||||||
onvindbaarGa naar voetnoot15, wél bij Swaen en Webster. ‘Fetor judaicus’ thuis te brengen als ‘jodenstank’ (pagina 561 tekst) was minder eenvoudig dan het woord ‘kadi’ dat wel wordt verklaard, te meer omdat ook hier Van Dale het af liet weten. Het hoofdstuk Proteus begint met een bijzonder moeilijke passage, die deze zin bevat: ‘Kaal was hij en miljonair, maestro di color che sanno’ en Vandenbergh tekent hier dan, voor mij bepaald wel nuttig, bij aan; ‘Meester van hen die weten. Zo heeft Dante Aristoteles genoemd in Inferno IV, 131-2’ maar waarom er niet even bij vermeld dat ‘kaal en miljonair’ óók op Aristoteles slaat, zelfs menig verstokt Aristoteles-lezer weet waarschijnlijk niets over de staat van zijn haartooi of financiën. In Telemachus wordt God een ‘verzamelaar van praeputia’ genoemd met als aantekening ‘...zie Genesis 17:10-14’. waar we er dan inderdaad achter kunnen komen dat met ‘praeputium’ voorhuid wordt bedoeld, waarom zo omslachtig? Zo signaleert het commentaar verscheidene vergissingen die Mr. Deasy maakt, het hoofd der school waar Dedalus les geeft. Zijn laatste vergissing signaleert het niet als hij zich te barsten lacht aan het slot van de episode Nestor. Hij vraagt Dedalus waarom Ierland het enige land is dat de joden nooit heeft vervolgd en hij antwoordt dan zelf: ‘Omdat het ze nooit heeft toegelaten’ en twintig bladzijden verder zien we dan het jodenmannetje Leopold Bloom in zijn Dublinse keukentje scharrelen. Geringe inconsequenties in het commentaar bij de monoloog van Molly, die roos van Castilië, die zo af en toe een Spaans woord door haar erotische meditaties vlecht. ‘Perragordas’ vinden we als benaming voor een geldstukje in de aantekeningen en haarspeld voor ‘horquilla’. ‘...een paar keer kreeg ik een lange mirada van hem in het begin was hij zo stijf als een hark...’ (pagina 839). ‘...om me daar in die mannengelegenheid te zien neerhurken meadero ik heb nog geprobeerd...’ (pagina 841). ‘...of je komt met een kind te zitten embarazada dat oude dienstmeisje Ines vertelde me...’ (pagina 849). | |||||||||
[pagina 556]
| |||||||||
...ik kon ze niet zien in Abrines kon ik voor criada spelen de kamer ziet er nu wel goed uit...’ (pagina 872). De Spaanse woorden staan voor oogopslag, waterplaats, zwanger en dienstmeisje en zouden toch ook wel een plaatsje mogen hebben in het commentaar?
Omdat ik er van overtuigd ben dat dit meesterlijke boek spoedig aan een herdruk toe zal zijn wil ik hier graag enkele geringe correcties ter overweging geven, zo die althans terecht bevonden worden. De doublure van de eerste alinea op pagina 353 lijkt mij een vergissing. Die komt niet voor in de paar Engelse editiesGa naar voetnoot16, die ik opsloeg en is waarschijnlijk over het hoofd gezien door een corrector, die zich voor zover ik naging, bijzonder verdienstelijk van zijn werk heeft gekweten. In de Circe-episode komt een passage voor met de vertaling waarvan ik niet helemaal happy ben. Bij Joyce staat: ‘Bloom (Meaningfully dropping his voice) I confess I'm teapot with curiosity to find out whether some person's something is a little teapot at present. Mrs Breen (Gushingly) Tremendously teapot! London's teapot and I'm simply teapot all over me. (She rubs sides with him)’ en hoewel ik onmiddellijk toegeef dat ik met die mallotige theepot, die misschien wel die hele mesjokke boel sfeer en toon moet geven, ook niet veel raad weet, vind ik de vertaling toch weinig geïnspireerd en een beetje banaal: ‘Bloom (Veelzeggend zijn stem laten dalend) Ik moet toegeven dat ik brand van nieuwsgierigheid om er achter te komen of een zeker iets van een zeker persoon op het ogenblik niet een weinig in brand staat. Mrs. Breen (Overdreven sensimenteel) Een verschrikkelijke brand! Londen staat in brand en ik sta gewoon helemaal in brand. (Ze schuurt tegen hem aan).’ Op pagina 140 van het commentaar staat: ‘Doctor Fell. Thomas Browne, de bekende satirist (1663-1704) werd door Dr. John Fell bedreigd met verwijdering van Christ Church College, Oxford. | |||||||||
[pagina 557]
| |||||||||
Hij mocht blijven als hij het 32ste epigram van Martialis terstond kon parafraseren. Hij deed dit en de laatste regel was: “I do not love thee, Doctor Fell” (Gegevens van Weldon Thornton).’ Hier is er verwarring met Sir Thomas Browne (1605-1682), tot heden nog altijd meer vereerd als de schrijver van Religio Medici dan Thomas Brown ‘satirist’, inderdaad 1663-1704, ‘a hack writer and translator’Ga naar voetnoot17 van wie men zich weinig meer herinnert dan zijn ‘Doctor Fell’ en dan in het bijzonder vanwege de regel, die Vandenbergh nu juist niet geeft: ‘The reason why I cannot tell.’
‘Een boek voor het leven’ was indertijd een vaste uitgeverskreet bij de geboorte van weer een nieuw, thans geheel vergeten, onsterfelijk meesterwerk. Het is een gekraai, dat je gelukkig tegenwoordig weinig meer hoort. Ik wil het nog éénmaal en vrijwel zeker voor de laatste maal in mijn leven aanheffen: Ulysses is een boek voor het leven! |
|