| |
| |
| |
cursief
e. hofman / het juryrapport bij de toekenning van de p.c. hooftprijs aan g.k. van het reve: een testimonium paupertatis
Op dinsdag 26 augustus reikte de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk op het Muiderslot de P.C. Hooftprijs uit aan G.K. van het Reve, nadat zij door het ‘Rapport, behorende bij het advies van de jury voor de toekenning van de Staatsprijs voor Letterkunde (P.C. Hooftprijs) 1968 op 26 juni 1969 uitgebracht aan de minister van Cultuur, Recreatie en Maatschappelijk Werk’ en door eigen lectuur van de geschriften van Van het Reve, overtuigd geraakt was van de literaire betekenis en van de oprechtheid van de te bekronen auteur. De deskundige jury bestond uit prof. H.A. Gomperts, lid en voorzitter, J. Bernlef, R. Campert, dr. D. Hillenius, A. Kossmann, A. Morriën, en dr. A.S. Wadman. Als secretaris van de jury trad op H.J. Michael, hoofd afdeling letteren van het ministerie van CRM.
Het rapport van de jury stelt om verschillende redenen teleur.
In de eerste plaats valt het op dat het gehele rapport nauwelijks twee bladzijden beslaat. Het moet onmogelijk geacht worden om in zo'n kort bestek de betekenis van het gehele proza-oeuvre van Van het Reve in het licht te stellen en zeker niet als men, zoals in dit rapport het geval is, al het werk in chronologische volgorde de revue wil laten passeren. Het bewijs hiervan wordt gevormd door het grote aantal weglatingen en de chronologische bespreking, zoals nog nader zal blijken.
Het rapport begint (dus) met een alinea over de literaire betekenis van De avonden. Dit boek is volgens de jury een van de weinige dat vernieuwing bracht in het naoorlogse proza. Het verwekte bij verschijnen nogal wat rumoer, maar ‘nu, meer dan twintig jaar
| |
| |
later, kunnen de kwaliteiten ervan helderder worden onderscheiden.’ Deze kwaliteiten worden dan in het rapport als volgt omschreven: ‘Een in de oorlog volwassen geworden schrijver maakte de breuk zichtbaar tussen de oudere, idealistische generatie die geen verweer had tegen de omstandigheden, en de eigen in een aan wanhoop grenzende onlust beleefde leegheid.’ Het rapport ziet dus De avonden als een boek dat typerend is voor de naoorlogse generatie en meent dat dit nu, na meer dan twintig jaar, pas goed zichtbaar wordt. Dát De avonden het boek van de naoorlogse generatie is en ook voor latere generaties een herkenbare variant van het generatieconflict is, is een algemene verbreide opvatting over dit boek. Men kan dus met de constatering ervan in een juryrapport als het moet vrede hebben, al moet men daarbij aantekenen dat het nog geenszins vaststaat dat deze visie de literaire betekenis van De avonden voldoende tot uitdrukking brengt.
Het is echter een ernstige misvatting van de jury te menen, dat deze literaire betekenis eerst nu, na ruim twintig jaar, goed zichtbaar geworden is. Reeds van het ogenblik van verschijnen af hebben verreweg de meeste recensenten De avonden aangewezen als een typisch generatieboek. Het alter ego van Frits van Egters vrienden in De avonden, Viktor Poort, heeft, ten bewijze van deze bewering, reeds in 1948 eenvoudig pionierswerk verricht. In zijn artikel ‘De literaire kritiek en De avonden’ (De vrije katheder, 26 maart 1948, blz. 762-763) geeft hij een beknopt statistisch overzicht van 28 door hem gelezen recensies van De avonden. Van deze 28 artikelen achtten er 18 De avonden representatief voor de naoorlogse generatie.
Acht waren er een tegenovergestelde mening toegedaan, terwijl er twee zich over dit probleem niet uitlieten. Dat De avonden de scheiding tussen de generaties zichbaar maakt, kan men dus moeilijk een in de loop der jaren langzaam doorbrekend inzicht noemen. Reeds onmiddellijk bij verschijnen van dit boek is deze visie een punt van discussie geweest. Van een
| |
| |
helderder onderscheiding dan vroeger is in het rapport niets te bespeuren. Hoogstens kan men zeggen dat de jury in de oude controverse of De avonden de naoorlogse generatie vertegenwoordigt, dan wel de uiting van een strikt persoonlijke problematiek is, de zijde van de eerstgenoemde opvatting heeft gekozen.
Na de literaire betekenis van De avonden op deze wijze in het licht gesteld te hebben onderneemt het rapport een poging om het hele oeuvre van Van het Reve tot en met de Tien vrolijke verhalen in zijn literaire betekenis samen te vatten.
Het doet dat op de volgende wijze: ‘Van het Reve's technische vaardigheid om de verhaalde feiten te laten reflecteren in het bewustzijn van een onvolwassene, op eenvoudige wijze al gebleken in zijn eerste verhaal De ondergang van de familie Boslowits, uitvoerig toegepast in De avonden, was enkele jaren later uitgegroeid tot het meesterschap van Werther Nieland.
De novellen, verzameld in Vier wintervertellingen (oorspronkelijk in het Engels geschreven en gepubliceerd als The acrobat (I) en in Tien vrolijke verhalen handhaven zich vrijwel zonder uitzondering op het hetzelfde niveau.’ Het meesterschap van Van het Reve zou dus gelegen zijn in zijn ‘technische vaardigheid om de verhaalde feiten te laten reflecteren in het bewustzijn van een onvolwassene.’ Het lijkt mij op zijn minst zeer twijfelachtig dat de literaire betekenis van Van het Reve uiteindelijk een knap gehanteerde technische vaardigheid zou zijn. In de literaire kritiek op deze auteur is deze opvatting dan ook allerminst een communis opinio.
Bovendien is het aantoonbaar onjuist deze bewering op al het werk van Van het Reve tot en met de Tien vrolijke verhalen te betrekken. Voor De ondergang van de familie Boslowits gaat dat inderdaad op. Daar zou men eventueel kunnen zeggen dat een onvolwassene, een jongen van 7 jaar, de verhaalde feiten reflecteert. Van de 11-jarige Elmer uit Werther Nieland zou men hetzelfde kunnen beweren. Voor De avonden geldt
| |
| |
deze bewering echter niet, evenmin als voor twee van de vier wintervertellingen, en op nota bene acht van de tien ‘vrolijke verhalen’ kan ze ook al niet toegepast worden. In al deze verhalen zijn het onbetwist volwassenen die de verhaalde feiten laten reflecteren. Het juryrapport kan toch moeilijk Frits van Egters tot de onvolwassenen rekenen als het even te voren de auteur typeert als ‘een in de oorlog volwassen geworden schrijver’ die zich maar weinig van zijn hoofdpersoon heeft weten te distantiëren. Voor het reflecteren van de verhaalde feiten zijn er in het werk van Van het Reve beslist te weinig onvolwassenen aanwezig. Men kan zich afvragen hoe deze hinderlijke generalisering in het officiële juryrapport terecht gekomen is. De verklaring van dit feit is te zoeken in de omstandigheid dat de bewuste zin oorspronkelijk slechts bedoeld was als typering van De ondergang van de familie Boslowits. Men herkent in de formulering van deze alinea immers de Invloed van juryvoorzitter prof. dr. H.A. Gomperts.
In diens recensie van The acrobat and other stories (‘Discipline contra puberteit’. Het Parool 31 maart 1956) merkt hij reeds op: “...De ondergang van de familie Boslowits (...) is vooral een poignant verhaal omdat de feiten gereflecteerd worden in het bewustzijn van een jongetje.’ In deze recensie constateert Gomperts dan o.a. verder dat men in The acrobat and other stories hetzelfde thema terug vindt. Zonder verdere motivering laat het juryrapport nu maar voor het gemak in alle verhalen op meesterlijke wijze de verhaalde feiten in het bewustzijn van onvolwassenen reflecteren. Te gemakkelijk ook stelt het rapport Tien vrolijke verhalen op één lijn met b.v. Werther Nieland. Op deze verhalenbundel heeft de kritiek weinig en dan nog allerminst onverdeeld gunstig gereageerd.
In de volgende alinea tracht het rapport dan de ‘reflecterende onvolwassenen’ nader te typeren. ‘Onovertroffen in onze letteren is Van het Reve's uitbeelding in vele van deze verhalen van eenzame, overgevoelige jongens met een door de
| |
| |
werkelijkheid beknot fantasieleven. Hun bezeerd zelfgevoel dwingt hen voortdurend tot het zoeken van compensatie op zijwegen. Bijzonder knap roept de schrijver hun magische werelden op, waarvan de gevaren met allerlei symbolische dwanghandelingen worden bezworen. Deze kinderen beschermen zich tegen de wereld der volwassenen met stiekemheid en leugens, in latere stadia met boosaardigheid en pesterijen.
Hun versplinterde energie proberen zij ook weer dwangmatig te disciplineren.’ Men kan voor deze karakteristiek weinig waardering opbrengen. Dezelfde werkwijze als van de psychiater die een rapport over zijn cliënt schrijft, wordt hier in alle ernst toegepast op gefingeerde romanfiguren, waarbij geheel over het hoofd gezien wordt dat deze personages produkten der verbeelding zijn en dus niet met gewone stervelingen over één kam geschoren kunnen worden.
De waardering voor dit gedeelte van het juryrapport daalt nog verder als blijkt dat de reeds gesignaleerde overeenkomst met de genoemde recensie van Gomperts in Het Parool nog verder strekt dan de typering van de ik-figuur in De ondergang van de familie Boslowits. Deze gehele passage is, enkele verschuivingen daargelaten, bijna letterlijk uit dezelfde recensie afkomstig. De lezer oordele zelf door de zojuist geciteerde passage uit het rapport te vergelijken met de volgende citaten uit Het Parool van 31 maart 1956: ‘De hoofdpersoon bij Van het Reve is altijd een eenzame, overgevoelige knaap met een door de werkelijkheid beknot fantasie-leven. Zijn bezeerd zelfgevoel dwingt hem voortdurend tot het zoeken van compensatie op zijwegen. Hij leeft in een magische wereld vol gevaren die met allerlei symbolische dwanghandelingen bezworen moeten worden. Hij beschermt zich tegen de wereld van de volwassenen met stiekemheid en leugens, in een later stadium met boosaardigheid en pesterigheid. Hij heeft een versplinterde energie, die hij ook alweer dwangmatig probeert te disciplineren.’
| |
| |
Na nog een alinea die bijna in zijn geheel uit dezelfde recensie afkomstig is, gaat het rapport over tot het bepalen van de literaire betekenis van ‘de in briefvorm geschreven getuigenissen van Op weg naar het Einde en Nader tot U.’ Waarschijnlijk ging men bij de samenstelling van het standpunt uit: grote sprongen, gauw thuis. Over de novelle De laatste jaren van mijn grootvader, gepubliceerd ná De ondergang van de familie Boslowits en vóór De avonden tenminste geen woord, evenmin als over de novelle Melancholia, die toch in 1951 voor een andere jury aanleiding was Van het Reve voor een reisbeurs voor te dragen. Ook over het toneelwerk wordt met geen woord gerept. Ook de geestelijke liederen, Veertien etsen van Frans Lodewijk Pannekoek en A prison song in prose schijnen volledig aan de aandacht van de jury ontsnapt te zijn. En toch adviseert ze de minister om Van het Reve de prijs toe te kennen op grond van zijn gehele proza-oeuvre. Moet dit betekenen dat al het onbesproken gebleven werk onbelangrijk is en beschouwt de jury het daarom als minder kies erover uit te weiden? Of is juist de literaire betekenis van deze werken zo evident dat de jury het overbodig acht daar nog eens nader op in te gaan? Of betekent dit eenvoudig dat prof. Gomperts deze publikaties nooit gerecenseerd heeft?
De typering van de brievenboeken is van hetzelfde oppervlakkige gehalte als dat van het vorige gedeelte. Het beperkt zich tot enkele algemene opmerkingen over de stijl, het baanbreken van lang opgekropte gevoelens bij de auteur en zijn groei naar een grotere rijpheid. Ook deze passage is geenszins het resultaat van een doorwrochte studie van een jury die anno 1969 gevraagd wordt de literaire betekenis van een door haar voorgedragen auteur vast te stellen. Op grond van de gemaakte opmerkingen zouden talrijke Nederlandse schrijvers eveneens voor de P.C. Hooftprijs in aanmerking komen. Op de werkelijke, verstrekkende betekenis van Van het Reve wordt geen enkel uitzicht geboden. Ook de passage
| |
| |
in het juryrapport met betrekking tot Op weg naar het einde en Nader tot U is bijna in z'n geheel rechtstreeks overgenomen uit een recensie van prof. Gomperts over het eerstgenoemde boek (H.A. Gomperts, ‘Met wanhoop en kracht’, Het Parool 7 december 1963.) Deze bespreking heeft dus geen betrekking op Nader tot U, dat in 1963 nog niet geschreven was, maar om voor het juryrapport dienst te doen was dat blijkbaar geen bezwaar. Ten bewijze dienen de volgende citaten. Het rapport: ‘Zijn stijl die van het begin af aan gekenmerkt was door een heldere zinsbouw en het raffinement waarmee hij schriftuurlijke en ambtelijke termen ironisch liet functioneren kreeg in deze nieuwe vrijheid een grotere vleugelslag, een grotere gevoelslading, vaak ook een grotere baldadigheid, die meeslepend en amusant zijn. Men krijgt de indruk dat lang opgekropte gevoelens zich een weg gebaand hebben en dat daardoor op zichzelf sombere en soms nogal onverkwikkelijke mededelingen een euforie met zich meevoeren die ook voor de lezer bijzonder opwekkend is.’ Het Parool 7 dec. 1963: “...maar zijn stijl heeft een grotere vleugelslag gekregen, een grotere vrijheid, een grotere bewogenheid ook, die meeslepend en amusant zijn. Men krijgt de indruk, dat lang opgekropte gevoelens zich eindelijk een weg gebaand hebben en dat daardoor op zichzelf sombere en soms ook nogal onverkwikkelijke mededelingen een euforie met zich meevoeren, die ook voor de lezer bijzonder opwekkend is.’ Alleen de opmerking over de ironie in het rapport is dus nieuw.
Na nog een citaat en een enkele opmerking eindigt het juryrapport dan met de mededeling dat de bovengenoemde overwegingen de meerderheid van de jury hebben doen besluiten G.K. van het Reve ter bekroning voor te dragen.
Mijn bezwaren tegen dit juryrapport laten zich op de volgende wijze samenvatten:
| |
| |
1. | Als geheel is het rapport een zeer schriel werkstuk. Een jury van acht deskundigen maakt zich van de opdracht af door het over te leggen rapport voor drievierde te vullen met citaten uit in 1956 en 1963 geschreven recensies van de hand van één lid van de jury. |
2. | Een samenvattende visie op Van het Reve, die zijn literaire betekenis op overtuigende wijze in het licht stelt, ontbreekt. |
3. | Het rapport wekt de indruk alsof eerst nu de betekenis van De avonden als een boek van de na-oorlog se generatie duidelijk is geworden. |
4. | De bespreking van het literaire oeuvre van Van het Reve vertoont ernstige hiaten. |
5. | De stand van de literaire kritiek op Van het Reve wordt zeer onvoldoende bij de beoordeling betrokken. Kan men van de passage over De avonden nog beweren dat deze voldoende steun vindt in de literaire kritiek, voor de rest van het rapport blijkt slechts gebruik gemaakt te zijn van het oordeel van één recensent, die tevens lid van de jury was. Omdat Van het Reve zich enkele jaren geleden wel eens lovend over de recensie van prof. Gomperts in Het Parool van 31 maart 1956 uitgelaten heeft, daarom behoeft deze in 1969 toch niet meer het juryrapport te vullen? Bovendien, over Gomperts' beoordeling van de ‘zendbrieven’ heeft Van het Reve zich heel wat minder vleiend uitgelaten. Het blijft opmerkelijk dat de rest van de jury zo goed als geen inbreng gehad heeft. De leden zijn, nadat de keus eenmaal bepaald was, gehoorzame ja-knikkers op Gomperts' redactie geweest, óf ze hebben met hun eigen visie geen been aan de grond gekregen. Gomperts heeft dan, ‘menend dat hij de alleenverkoop voor Nederland van de literaire kritiek op Van het Reve heeft.’ met voorbijgaan van welk ander inzicht ook, alleen zijn oude koeien maar goed genoeg gevonden om het rapport van de jury er mee te vullen. |
6. | In de ‘Enkele bibliografische gegevens’ aan het slot van het rapport heeft men nog kans gezien twee onjuistheden
|
| |
| |
| op te nemen. De ondergang van de familie Boslowits verscheen niet in 1950 maar in 1946. De Vier wintervertellingen verschenen niet in 1962, maar in 1963. |
|
|