Hoewel Staring ook een Wapenroep had laten horen, bleef hij gemakkelijk te onderscheiden in de door Van Speyk opgestuwde drom. Het is niet de geringste onderscheiding dat de Vaderlandsche letteroefeningen hem overbeschaafd noemen. Dat gebeurde in 't zelfde jaar waarin Witsen Geysbeek de beschaafden een rijmwoord reikte. In 1827 waren Nieuwe gedichten van de Wildenborch gekomen. Een lange periode van ‘zwijgen’ had Starings zelfkritiek gescherpt en de 60-jarige werd toen de eer van een lidmaatschap van de Maatschappij der Nederlandse letterkunde te Leiden waardig geacht.
Deze bijzetting moest de navolging waarvan de Letteroefeningen bedenkelijks voor de ‘waarachtige poëzie’ verwachtten, definitief uitsluiten. De natie heeft op gepaste wijze haar trouw aan de letterkundige leiders betuigd door Staring nagenoeg ongelezen te laten.
Helmers, in 't zelfde jaar geboren als de heer van de Wildenborch, had een overdonderend succes geoogst. Wie de zes zangen van De Hollandsche natie naast de elf strofen van J.C.J. van Speyk legt, ziet eerder dan hun door de tijd en het patriottisch gevoel gekleurde overeenkomst hun door het talent gemarkeerd verschil. De beheerste toon, de ‘nuchtere geestdrift’, door Greshoff zo gunstig geacht voor de poëtische produktie, kenmerken Starings gedicht. Zij verklaren tevens waarom een teveel aan beschaving als een tekort aan adem gerekend werd door lieden wie 't gebral in de strot stak. De opvatting dat men zijn hoofd thuis moest laten bij een dichterlijke wandeling, heeft veel kippen zonder kop in vervoering en tot mateloze zelfoverschatting gebracht. De ‘zinrijke gedrongenheid’ die Staring in Huygens prees, lag de Tiendaagse dichters niet, terwijl zij zijn ‘wijsgerige beschouwing’, beneden hun onkritische dweperij stelden.
Voor het perspektief van de eenvoud als kern van zijn poëtisch credo heeft P.N. van Eyck pas onze ogen geopend. Potgieter, die Van der Palm onze Cicero