Maatstaf. Jaargang 15(1967-1968)– [tijdschrift] Maatstaf– Auteursrechtelijk beschermd Vorige Volgende [pagina 139] [p. 139] j.p. guépin [Gedichten] dodendans Harlekijn gemijterd staat aan het hoofd van de stoet met de kromstaf. Doden en doden eindeloze treurdans leidt hij langs de akkers; hij steekt de trompet, het sein van vertrek. Boer vrouw dokter pastoor en keizer naakt en gehavend. De trotse nacht brandt zwart en oranje. Harlekijn met zijn trompet: de akkergrond golft en splijt de graven open. Rinkelende skeletten rijgen zich haastig aaneen, sommigen missen een bot, een met de benen onder de oksel gebonden is machteloos en blijft achter. Harlekijn echter is in zijn muziek verzonken: ‘Volgen doden, halfdoden van alle rangen de goddelijke stem van de kerk vol gratie en honing is zoete Christenplicht. Ik beloof u plechtig welige weiden voor tijdverdrijf aan de einder te wijzen.’ De horizon is donker, de zwavelige luchten spellen eerder het tegendeel. leder wordt angstig. ‘Harlekijn’, roepen ze. Plotseling zien ze zijn behaarde poten, de hoef gespleten, de kromstaf een slang. n.a.v. de tentoonstelling Honderd Jaar Kromstaf, 1953, en Ordericus Vitalis, Hist. Eccl. III, 376 [pagina 140] [p. 140] de reis naar sybaris Waarom vruchteloos verouderen van pijn? dus, als een gevederde vriend, in de trein, op naar de Middellandse Zee die ik een kind - erachtige zee voor kinderachtige mensen vind. Wat doen de tranen bij deze zoute zee? wij lopen met een feestende menigte mee, dan, de buik gevuld, gestreeld, een speling der natuur gespeeld - En verder weer, naar wat al het begin van afscheid is, de kleine vervreemding. vijf en twintig uur terug gesleurd in een doos maakt mij bang en boos. [pagina 141] [p. 141] de koning spreekt tot zijn maîtresse: Waarom toch die geheimzinnige kuisheid, het is verlangen, niet? wat? - nee de liefde neel ik heb vandaag al te veel krankzinnige arbeiders ontmoet, de dankbare geholpenen, ze juichen nog! Niet zo. ik ben misschien te seksueel, een blinde eekhoorn, maar ik hamer er op, ik hamer er op: zo zie ik de taak van de drie godinnen van ons land: één heeft een vermoeide hand, de sadiste, zij slacht, twéé draagt de hoed en baard van een herder, zij voedt en spint, dan, de derde en tederste, baart het kind. In dit verschrikkelijke land, neel niet de liefde, Gertrude! [pagina 142] [p. 142] liefje Soms heb je maar een oog in een heel smal gezichtje, en soms drie, het derde reist dan wat heen en weer: netjes in het midden op de brug van je neus, of wat afgezakt - er komen dan ook wat kuilen bij - op de plaats van je rechter wang (van mij uit); dat is het ogenblik waarop wij elkaar het best begrijpen, want begrijpen is een gedeelde ervaring en die hebben we dan net gehad. Maar wat moet ik daarmee als geleerde dichter? Ja juist, mijn lezer raadt het al, een Cycloop. Donder op, rotzak. Vorige Volgende